Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:194

Zaaknummer

250262

Inhoudsindicatie

Verzoek om de aanwijzing van een advocaat te wijzigen/in te trekken en een andere advocaat aan te wijzen is door de deken afgewezen. Het hof verklaart het beklag hiertegen ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van 10 oktober 2025 in de zaak 250262      naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager      tegen:     de deken

 

1    DE PROCEDURE 

Bij de deken

1.1    Klager heeft bij de deken bij e-mails van 22, 23, 24 en 25 juli 2025 verzocht om de aanwijzing van mr. S te wijzigen dan wel de aanwijzing van mr. S in te trekken en een andere advocaat aan te wijzen.  

1.2    De deken heeft dit verzoek opgevat als een verzoek in de zin van artikel 13 lid 2 Advocatenwet (wijzigen of intrekken van een eerdere aanwijzing). Hij heeft het verzoek afgewezen met de beslissing van 30 juli 2025 en legt daaraan het volgende ten grondslag. Klager wil dat de deken (opnieuw, voor de derde keer) een advocaat aanwijst die direct (appel)procedures start. Op grond van de kernwaarden en de advocateneed waaraan een advocaat gehouden is, is het een advocaat niet toegestaan om een procedure aanhangig te maken waar hij niet achter staat. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het hof, waarin meermaals is geoordeeld dat de deken niet gehouden is een advocaat te verplichten rechtsbijstand te verlenen waar de advocaat niet achter staat (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TAHVD:2024:218). De deken heeft, zo geeft hij aan, – bij hoge uitzondering – reeds tweemaal een advocaat voor klager aangewezen. Zowel bij mr. C als bij mr. S heeft klager binnen een dag aangegeven dat hij het niet eens is met hun werkwijze en dat hij de onafhankelijkheid van hun positie als advocaat niet respecteert. Klager heeft aangegeven dat hij geen vertrouwen heeft in het systeem waar mrs. C en S deel van uitmaken. Door de weigering van klager om alle stukken aan mr. S te doen toekomen, is het voor mr S. onmogelijk om uitvoering te geven aan de aanwijzing. Als er al een derde advocaat zou worden aangewezen – hetgeen de deken weigert – dan zijn de voorwaarden niet anders.  Daarnaast heeft mr S. niet geadviseerd zonder hoor en wederhoor toe te passen en evenmin klagers vertrouwen geschonden, aldus de deken. Klager heeft mr. S een mail van het hof (verstuurd via Zivver) doorgestuurd die hij niet kon openen omdat het wachtwoord naar mr. S (en niet naar klager) wordt gestuurd. Mr. S heeft vervolgens de stukken (eveneens via Zivver) opgevraagd bij het hof en dit aan klager laten weten. Toen klager aangaf hier bezwaar tegen te hebben, heeft mr. S het Zivver bericht ingetrokken. Het bericht was toen nog niet geopend door het hof en was overigens verstuurd in de avonduren – als er niemand op de griffie werkzaam is. Klager is hierdoor dus niet in zijn belangen geschaad. Dat mr. S – uit praktische overwegingen – het hof heeft gemaild acht de deken niet verwijtbaar en maakt evenmin dat klager geen vertrouwen meer in hem zou kunnen hebben. Wat het toepassen van hoor en wederhoor betreft geldt dat mr. S telefonisch met klager heeft gesproken en op al klagers e-mails heeft gereageerd.  De deken heeft klager tot 8 augustus 2025 de gelegenheid geboden om relevante stukken naar mr. S te sturen. Indien klager dat niet zou doen, mocht mr. S de bijstand in het kader van de aanwijzing als geëindigd beschouwen. Dat is evenmin een reden voor de deken om een andere advocaat aan te wijzen.  De deken wijst het verzoek tot wijziging of verval van voorwaarden dan wel de aangewezen advocaat te wijzigen en het verzoek tot aanwijzing van een andere advocaat dan ook af.

Bij het hof 1.3    Klager heeft 30 juli 2025 gereageerd op de beslissing van de deken d.d. 30 juli 2025 en daarmee een beklag ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Dit beklag is aangevuld op 31 juli 2025. 

1.4    Verder bevat het dossier: -    het verweer van de deken -    de repliek -    de dupliek.

1.5    Op 7 augustus 2025 heeft klager in onder meer de onderhavige zaak een wrakingsverzoek ingediend “jegens kamer van het Hof van Discipline wegens beïnvloeding door griffier”. Bij brief van 4 september 2025 heeft de plaatsvervangend-voorzitter van het hof klager bericht dat zijn verzoek niet in behandeling wordt genomen.

1.6    Het hof heeft het verzoek vervolgens in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1    Op 13 en 15 juni 2025 heeft klager twee verzoeken gedaan tot aanwijzing van een advocaat. Het ene verzoek zag op een herroepingsprocedure ten aanzien van een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2025, het andere verzoek zag op het voeren van een aansprakelijkheidsprocedure tegen de Autoriteit Persoonsgegevens naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter Den Haag van 6 juni 2025.

2.2     De deken heeft op 3 juli 2025 mr. C aangewezen om klager in beide procedures te adviseren over de kans van slagen van die procedures en om klager – in het geval van een positief advies – bij te staan. 

2.3    Vanaf 3 juli 2025 heeft klager vele e-mails gestuurd aan zowel de deken, het hof als aan mr. C, waarin hij (kort samengevat) aangeeft dat hij het niet eens is met de voorwaarde dat mr. C eerst advies uitbrengt over de haalbaarheid van de door klager gewenste procedures en dat mr. C klager alleen wanneer zij kans van slagen ziet, bijstaat in de gewenste procedures. Klager heeft mr. C gevraagd om hem te bevestigen dat: 1. zij de aanwijzing erkent als bindende opdracht tot procesvertegenwoordiging in de zaken waarvoor bijstand vereist is; 2. zij geen voorwaarden zal stellen die op voorhand klagers verweer, thematiek of stijl van benadering uitsluiten of beperken, tenzij dit aantoonbaar in strijd is met wet of tuchtrecht; 3. zij erkent dat het weigeren van procesvertegenwoordiging op basis van haar persoonlijke inhoudelijke oordeel geen afdwingbare norm is binnen het kader van een aanwijzing onder artikel 13 Advocatenwet.

2.4    De deken heeft vervolgens in haar brief van 14 juli 2025 toegelicht dat advocaten – ook bij een verwijzing ex artikel 13 Advocatenwet – gehouden zijn aan de kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet.

2.5    Mr. C heeft klager op 15 juli 2025 een opdrachtbevestiging gestuurd en een toevoeging voor klager aangevraagd.

2.6    Klager heeft mr. C op diezelfde datum een e-mail gestuurd waarin hij heeft geschreven:

“Indien u uw beroepsverantwoordelijkheid op grond van artikel 10a Advocatenwet zou aanwenden om op inhoudelijke gronden alsnog procesbijstand te weigeren – bijvoorbeeld onder het mom van onvoldoende perspectief of dominus litis – terwijl dat buiten het wettelijk kader van de aanwijzing valt, zou dat leiden tot een onoverkomelijk conflict. Ik verwacht uiteraard dat u daar op geen enkele wijze aanleiding toe geeft. Zelfs als sprake zou zijn van een “adviesfase”, zoals de deken suggereert, maakt deze onlosmakelijk deel uit van de aangewezen procesbijstand. De gedachte dat dat advies als zelfstandige beoordelingsgrond zou kunnen gelden om rechtsbijstand alsnog te weigeren, is in strijd met de wet. Uw rol is niet die van rechter of beoordelaar, maar die van uitvoerder van een aanwijzing die – op mijn verzoek – betrekking heeft op concrete proceshandelingen.”

2.7     Mr. C heeft klager in reactie hierop geschreven dat het benodigde vertrouwen ontbrak, dat zij klager bij die stand van zaken niet kan bijstaan, waarna zij zich heeft onttrokken. Klager heeft vervolgens een klacht ingediend tegen mr. C. 

2.8     Kort daarna heeft klager twee nieuwe aanwijzingsverzoeken ingediend. Daarbij was het verzoek ten aanzien van het vonnis van 6 juni 2025 ditmaal gericht op bijstand in de appelprocedure. 

2.9    De deken heeft op 21 juli 2025 mr. S aangewezen voor advies en – in het geval van een positief advies – bijstand in de herroepingsprocedure en de appelprocedure. Na aanwijzing van mr. S heeft de deken de aanwijzing van mr. C ingetrokken.

2.10    Vanaf 22 juli 2025 zijn er vele e-mails door klager en mr. S aan de deken gestuurd. Uit deze e-mails blijkt dat mr. S – voorafgaand aan het aanvragen van een toevoeging – tot de conclusie is gekomen dat hij vooralsnog niet direct kansen zag voor geslaagde procedures. Mr. S heeft in zijn brief van 22 juli 2025 uiteengezet hoe hij tot zijn voorlopige advies is gekomen en klager gevraagd om stukken aan te leveren en de gronden uiteen te zetten op grond waarvan hij meent dat de procedures wel kans van slagen hebben. De deken heeft in zijn e-mail van 23 juli 2025 aan klager geadviseerd om dat te doen. 

2.11    Op 24 en 25 juli 2025 hebben klager en mr. S diverse mails aan de deken gestuurd, waaruit volgt dat klager wel ‘handreikingen’ aan mr. S wenst te geven over de gronden voor herroeping en appel, maar dat klager weigert een volledig overzicht te geven van de gronden en om alle stukken die volgens klager relevant zijn aan mr. S toe te sturen.

2.12     De deken heeft klager op 30 juli 2025 bericht dat klager uiterlijk 8 augustus 2025 de stukken aan mr. S moest toesturen, zodat hij zijn advies kon afmaken. Als klager dit zou weigeren dan zou mr. S de bijstand in het kader van de aanwijzing als geëindigd beschouwen. Voor de deken zou dat geen reden zijn om een andere advocaat aan te wijzen.

2.13     Bij brief van 8 augustus 2025 heeft mr. S klager bericht dat hij geen nadere stukken had ontvangen en dat zijn advies om de beschikking van het gerechtshof niet te herroepen en geen hoger beroep in te stellen definitief is. Wel heeft mr. S nog aangeboden om bij het door klager zelf aangespannen kort geding aanwezig te zijn en mogelijk naar aanleiding daarvan zijn advies te heroverwegen. 

2.14     Klager heeft het hof bij e-mail van 28 augustus 2025 verzocht de deken op te dragen vóór 5 september 2025 een advocaat aan te wijzen die voor laatstgenoemde datum rechtsmiddelen instelt.

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Mrs. C en S zijn weliswaar formeel aangewezen, maar kregen geen daadwerkelijke opdracht tot procederen of tot het indienen van stukken, geen ruimte om met klager te overleggen, en werden op voorhand gestuurd op een afwijzende beoordeling zonder dat klager gehoord werd (gebrek aan hoor en wederhoor). De deken heeft het aanwijzingsbesluit – voor zover daar al sprake van is – gebruikt om de advocaten te instrueren tot louter een kansinschatting of beoordeling, zonder feitelijke rechtsbijstand. Dat is in strijd met het doel van artikel 13 Advocatenwet, dat juist bedoeld is om de toegang tot rechtsbijstand te garanderen in situaties waarin de verzoeker daar anders geen toegang toe heeft. Uit de door klager overgelegde bijlage 14 blijkt overigens dat mr. C expliciet heeft verklaard dat zij onder de voorwaarden van de aanwijzing niet kon optreden. Daarnaast is gebleken dat de deken of haar plaatsvervanger actief intervenieert bij de aangewezen advocaat vóórdat enig contact met klager heeft plaatsgevonden. In meerdere bijlagen (11 en 13) is terug te zien dat de advocaat wordt benaderd met instructies of oordelen, voordat klager als verzoeker werd gehoord of relevante stukken waren gedeeld. De deken creëert hiermee een onwettige toegangsdrempel (verplichte adviesfase), een filter die wordt veralgemeniseerd voor niet cassatieprocedures.  Het gevolg is dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden: de advocaat wordt op voorhand gestuurd richting een afwijzing, zonder dat klager de kans krijg om zijn standpunt toe te lichten of de zaak feitelijk uit te leggen. Deze werkwijze is fundamenteel onverenigbaar met de kernwaarden van het advocatenberoep, waaronder onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid.  Deze hele gang van zaken is in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, fair-play, equality of arms, onpartijdigheid en evenredigheid.  Tot slot heeft klager het belang van spoed benadrukt. Het gaat in klagers zaak om het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van 5 juni 2025, waarvoor bijstand van een advocaat wettelijk verplicht is en om het indienen van een herroepingsverzoek tegen een arrest van 17 september 2024, eveneens uitsluitend mogelijk via een advocaat. 

Verweer 3.2    Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Het beklag van klager komt er in de kern op neer dat volgens hem de deken geen voorwaarden mag verbinden aan het aanwijzen van een advocaat, in die zin dat een aangewezen advocaat volgens klager niet eerst mag toetsen of de procedures waarin hij klager dient bij te staan kansrijk zijn. Aldus is volgens klager in werkelijkheid geen sprake van een aanwijzing van een advocaat die hem rechtsbijstand verleent. Daarnaast beïnvloedt de deken de aangewezen advocaat al van te voren, aldus klager. 

4.3    Het hof volgt klager hierin niet. De mogelijkheid de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen, is een aanvullende voorziening voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen. Deze aanvulling op de in beginsel vrije advocaatkeuze maakt dat de deken een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van een advocaat die meebrengt dat de deken in het algemeen niet gehouden is de advocaat te verplichten iedere door klager gewenste procedure te voeren. De aan te wijzen advocaat heeft hierin een eigen afweging te maken. Van een aangewezen advocaat kan immers niet worden verlangd dat hij klager bijstaat in een zaak die hij “in gemoede niet rechtvaardig acht” (verwezen wordt naar de advocateneed/belofte van artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet). Anders gezegd een advocaat kan niet gedwongen worden een zaak aan te nemen die hij niet kansrijk acht (vgl. HvD 14 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:87). Dat de deken de aangewezen advocaten heeft gevraagd om eerst een procesadvies uit te brengen is dan ook niet strijdig met enig door klager vermeld beginsel. Dat mrs. C. en S voorafgaand aan het geven van het procesadvies op enigerlei wijze zouden zijn gestuurd (anders dan de mededeling dat eerst een procesadvies moest worden uitgebracht) is niet gebleken. Bovendien heeft mr. S, nadat hij een negatief procesadvies had gegeven, klager voorgesteld om aanwezig te zijn tijdens de behandeling van het kort geding dat klager zelf aanhangig had gemaakt en, mocht het resultaat voor klager positief uitvallen, om zijn advies te wijzigen. Gesteld noch gebleken is dat klager hier gebruik van heeft gemaakt. Tot slot is (uit bijlage 14 van klager) evenmin gebleken dat mr. C heeft verklaard dat zij onder de door de deken gestelde voorwaarden klager niet kon bijstaan, integendeel. Uit die bijlage blijkt dat klager het niet eens is met de voorwaarden die mr. C uiteen heeft gezet in haar brief van 10 juli 2025. 

4.4    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de deken op goede gronden het verzoek van klager  heeft afgewezen. Het hof zal het beklag van klager ongegrond verklaren.

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 30 juli 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond. 

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.

griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 oktober 2025.