Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:137

Zaaknummer

25-568/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het was de taak van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen en in dat verband in de procedure die standpunten naar voren te brengen en die stukken in het geding te brengen waarmee naar haar oordeel de belangen van haar cliënt het beste werden gediend. Dat verweerster daarbij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of anderszins de belangen van klager nodeloos heeft geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of behoorde te kennen is de voorzitter evenmin gebleken. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 7 oktober 2025

in de zaak 25-568/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

   klager

over:

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van 21 augustus 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13 en de nagekomen e-mail met bijlage van klager van 21 augustus 2025.  

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Tussen klager en zijn echtgenote (hierna gezamenlijk aangeduid als “klager”) enerzijds en de heer en mevrouw G (hierna gezamenlijk aangeduid als ‘G”) anderzijds is een geschil ontstaan over twee op 6 maart 2019 tussen partijen gesloten overeenkomsten. In de eerste overeenkomst was bepaald dat klager een appartement te Andorra verhuurt aan G. In de tweede overeenkomst was bepaald dat klager het appartementsrecht met betrekking tot de woning verkoopt aan G.  Klager is bijgestaan door mr. H, advocaat, terwijl G is bijgestaan door verweerster. 

1.2    Bij e-mail van 7 januari 2021 heeft G klager als volgt bericht:“(…) De situatie zoals hij nu is, is natuurlijk ook huurkoop, er is een huurovereenkomst en een koopovereenkomst, waarbij alle betaalde huur van de koopsom afgaat. Begrijp ik correct dat je de verkoop van het appartement wenst te effectueren? Je weet dat dat ook onze voorkeur heeft en dat we dit liever gisteren dan vandaag afronden.“

1.3    Nadat verweerster klager bij e-mail van 1 maart 2024 had gesommeerd tot nakoming van de overeenkomst hebben verweerster en klager  gecorrespondeerd. Op 3 mei 2024 heeft verweerster klager namens G doen dagvaarden. Verweerster heeft in de dagvaarding namens G gesteld dat sprake was van een huurovereenkomst en een koopovereenkomst en gevorderd om klager te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan levering van de woning en tot betaling van de contractuele boete. Klager is in de procedure bijgestaan door mr. H, die namens klager verweer heeft gevoerd tegen de vordering en heeft betoogd dat sprake was van een overeenkomst van huurkoop. 

1.4    Op 25 februari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 1 mei 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de op 6 maart 2019 gemaakte afspraken moeten worden gekwalificeerd als een overeenkomst van huurkoop. De kantonrechter heeft klager voorts veroordeeld tot levering. De vordering ter zake de contractuele boete is afgewezen.

1.5    Op 6 mei 2025 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: 

1.    Verweerster heeft in de procedure bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door ten onrechte in de dagvaarding te stelen dat er sprake was van een huurovereenkomst en een koopovereenkomst, terwijl G in een e-mail van 7 januari 2021 had erkend dat er sprake was van huurkoop;

2.    Verweerster heeft nakoming van de overeenkomst gevorderd, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de notariële akte ontbrak;

3.    Verweerster heeft in de procedure betaling gevorderd van de contractuele boete, terwijl haar cliënt zelf niet was nagekomen;

4.    Verweerster heeft in de procedure relevante informatie verzwegen, doordat zij in de dagvaarding heeft ontkend dat er afspraken zijn gemaakt over gebruiksrechten, terwijl uit een e-mail van 21 mei 2019 blijkt dat dit wel het geval is;

5.    Verweerster heeft misbruik van procesrecht gemaakt;

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Toetsingskader

Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Vanwege de onderlinge samenhang tussen de klachtonderdelen zal de voorzitter deze gezamenlijk behandelen. Het was de taak van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen en in dat verband in de procedure die standpunten naar voren te brengen en die stukken in het geding te brengen waarmee naar haar oordeel de belangen van haar cliënt het beste werden gediend. Dat verweerster daarbij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of anderszins de belangen van klager nodeloos heeft geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënt te betogen dat de gemaakte afspraken moesten worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst en een koopovereenkomst en om namens haar cliënt nakoming en betaling van de contractuele boete te vorderen. Dat verweersters cliënt in een e-mail van 7 januari 2021 had gesproken van “huurkoop”, maakt dit naar het oordeel van de voorzitter niet anders. Kennelijk waren er naar het oordeel van verweerster voldoende aanknopingspunten om het standpunt in te nemen dat sprake was van een huur- en een koopovereenkomst. Indien en voor zover klager het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was of deze naar de mening van klager feitelijke onjuistheden bevatten, kon hij daarop in de civiele procedure reageren. Klager was in de gelegenheid om de e-mail van 7 januari 2021 ter onderbouwing van zijn standpunt in de procedure in het geding te brengen en van die gelegenheid heeft klager ook gebruik gemaakt. Het was aan de civiele rechter, en niet thans aan de tuchtrechter, om te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijk geschil verdeeld hielden. De procedure bij de raad van discipline is er niet voor bedoeld om de reeds gevoerde civiele procedure over te doen.

4.3    Dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of behoorde te kennen is de voorzitter niet gebleken. Verweerster heeft gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar had verschaft en niet is gebleken dat verweerster aanleiding had om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënt te stellen dat er geen afspraken waren gemaakt over de gebruiksrechten. Dat verweerster beschikte over een e-mail 21 mei 2019, waaruit – volgens klager - het tegendeel kon worden afgeleid, staat geenszins vast. Bovendien was het aan de civiele rechter om te beoordelen welke waarde aan de gewraakte e-mail moest worden toegekend. 

4.4    De voorzitter komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 7 oktober 2025