Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:216
Zaaknummer
25-551/AL/GLD
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Verweerder heeft als overnemend advocaat abusievelijk een onvolledig procesdossier eerste aanleg bij het gerechtshof gefourneerd. Hij mocht erop vertrouwen dat dat procesdossier van zijn cliënten in orde was. Na de ontdekking van de vergissing heeft verweerder dat meteen rechtgezet. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder de standpunten en feiten namens zijn cliënten innemen zoals gedaan. Ook mocht verweerder zich ervan vergewissen, ook na de e-mail van klager, of de advocaat van klager hem nog altijd bijstond. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 oktober 2025
in de zaak 25-551/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 augustus 2025 met kenmerk K 24/145.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Tussen klager en zijn broer is een geschil ontstaan over de verdeling van de erfenis van hun overleden moeder. In eerste aanleg werd de broer bijgestaan door mr. K. In hoger beroep is klager bijgestaan door mr. W en de broer door verweerder.
1.2 Op 2 oktober 2023 heeft mr. W aan het gerechtshof geschreven dat het procesdossier dat verweerder had toegezonden niet overeen kwam met het oorspronkelijke procesdossier. Verweerder heeft het procesdossier daarop aangepast.
1.3 Op 27 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof. Partijen hebben daar besloten partijen de zaak (gedeeltelijk) te schikken. Het gerechtshof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om de mondeling gemaakte afspraken te vervatten in een vaststellingsovereenkomst. Daartoe is de zaak door het gerechtshof verwezen naar de rol van 12 december 2023 voor uitlating.
1.4 Mr. W heeft namens klager op 29 november 2023 aan verweerder een concept vaststellingsovereenkomst gestuurd. Verweerder heeft daar op 11 december 2023 op gereageerd.
1.5 Op 13 december 2023 heeft mr. W aan verweerder onder meer het volgende gemaild:
Zoals ik telefonisch meteen al aangaf, wijken u en uw cliënt met uw mail van 11 december af van de bij het hof afgesproken procedurele gang van zaken en is de inhoud van uw mail niet conform de mondeling gemaakte afspraken.
Afgesproken was dat we de bij het hof gemaakte mondelinge afspraken schriftelijk zouden vastleggen en vervolgens door het hof laten bekrachtigen. Daar houdt cliënt aan vast.
(…)
Tot slot zij vermeld dat cliënt niet zal instemmen met verder uitstel. Ik zie dat het hof de zaak op de rol van 9 januari heeft geplaatst. Uiterlijk 5 januari moet de definitieve vaststellingsovereenkomst door beide partijen zijn ondertekend, want uiterlijk die dag dien ik het hof te berichten. De dagen daarna heb ik geen gelegenheid. (…).
1.6 Op 5 januari 2024 heeft verweerder aan mr. W een e-mail met een aantal wijzigingen ten aanzien van de voorgenomen vaststellingsovereenkomst gestuurd.
1.7 Op 8 februari 2024 heeft tussen partijen de voortgezette mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden. In het proces-verbaal is de vaststellingsovereenkomst opgenomen.
1.8 Verweerder heeft op 24 april 2024 aan mr. W een bericht gestuurd met een vraag over de resterende afwikkeling van de nalatenschap.
1.9 In zijn brief van 29 april 2024 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:
Met enige verwondering ontving ik via mr. [W] Uw schrijven. Ik wijs U erop dat de werkzaamheden, van Mr. [W], net als Uw werkzaamheden, beëindigd zijn na de afhandeling bij het Hof. Het is dan ook onbegrijpelijk dat U toch Mr. [W] benaderd.
(…)
Met betrekking tot Uw claim kan ik inhoudelijk niet reageren voordat ik weet wie Uw opdrachtgever is. Immers bij het gerechtshof heeft U zelf aangegeven dat mevrouw [naam] U had ingeschakeld. (…)
1.10 Op 28 mei 2024 heeft verweerder aan mr. W onder meer geschreven:
Op 29 april 2024 ontving ik van [klager] bijgevoegde brief. In reactie op deze brief: Als ik de brief van [klager] goed begrijp, geeft [klager] impliciet aan dat hij niet meer door u wordt bijgestaan. Ik verneem graag of dit correct is en of ik [klager] (dus) rechtsreeks kan aanschrijven. Tot uw nader bericht hierover, reageer ik via u. (…)
Mijn opdrachtgevers zijn [de broer van klager] en [diens vrouw].
1.11 In zijn brief van 3 juni 2024 heeft klager verweerder gevraagd om te reageren op zijn brief van 29 april 2024.
1.12 Op 5 juni 2024 heeft klager een brief aan verweerder geschreven. Daarin heeft hij zich erover beklaagd dat hij van verweerder toch correspondentie per e-mail heeft ontvangen, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek om alleen nog per post te corresponderen. Verder heeft klager nog aan verweerder geschreven:
Punt 1: in antwoord op Uw bericht aan Mr. [W], die deze aan mij doorzond, heb ik U op 29 april 2024 laten weten dat Mr. [W] niet meer voor mij optreedt. Eerst ruim een maand later stuurt U op 28 mei 2024 een bericht aan Mr. [W]. Dit is een flagrante schending van de gedragscode van de advocatuur. U wist dat deze niet meer als advocaat voor mij optrad, dit is uitdrukkelijk door mij aangegeven.(…)
Uw schriftelijke reactie op het voorgaande zie ik, per gewone post, uiterlijk 16 juni a.s. van u tegemoet. Daar U het schrijven van 3 juni j.l. zowel aan Mr. [W] als mij heeft gezonden doe ik een copie van dit schrijven ook aan hem toekomen daar punt 4 hem ook betreft. Ik herhaal voor alle duidelijkheid dat hij nog steeds niet als mijn raadsman optreedt op dit moment.
1.13 Klager heeft verweerder met zijn brieven van 19 juni 2024 en 9 augustus 2024 gerappelleerd.
1.14 Op 18 oktober 2024 heeft verweerder bij aangetekende brief aan klager gereageerd op de brieven van klager van 5 juni en 9 augustus 2024 en daarin onder meer geschreven:
Ik zal vanaf nu mijn correspondentie aan u per gewone post verzenden. Ik verzoek hem echter om in overweging te nemen (weer) via e-mail te corresponderen, uit overwegingen van efficiëntie. Gelet op de omvang van de bijlagen bij deze brief, heb ik [cliënt] verzocht om deze bijlagen separaat per e-mail aan u te sturen.
Contact via mr. [W]
De gedragsregels voor de advocatuur schrijven voor dat ik mij enkel met u in verbinding mag stellen door tussenkomst van uw advocaat (zo die er is). Deze regel geldt zelfs wanneer u zich rechtstreeks tot mij wendt. Om die reden heb ik bij mr. [W] geverifieerd of hij u daadwerkelijk niet meer bijstaat.
De gedragsregels verhinderen mij niet om mr. [W] nog te benaderen, ook nádat zijn bijstand aan u is geëindigd. Dat lijkt mij in de onderhavige kwestie overigens ook noodzakelijk, gelet op de inhoud van de discussie over de advocaatkosten.
Ik zend gelijktijdig met deze brief een separate brief aan mr. [W]. Ik heb deze brief als bijlage aangehecht.
1.15 In zijn brief van 7 november 2024 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over toezending van de aangetekende post tijdens vakantie. Ook heeft hij aangegeven dat verweerder ten onrechte informatie met mr. W heeft gedeeld en heeft klager zijn vraag over de opdrachtgevers van verweerder herhaald.
1.16 In zijn brief van 10 november 2024 heeft klager verweerder verzocht om diens laatste e‑mail geprint toe te sturen. Daarnaast heeft hij verzocht om toezending van alle correspondentie tussen de cliënten van verweerder en de executeur met betrekking tot de advocaatkosten.
1.17 Op 19 november 2024 heeft verweerder bij brief gereageerd op de brieven van klager van 7 en 10 november 2024 en heeft daarover na overleg met zijn cliënt geschreven:
Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het noch in uw, noch in zijn belang is om verder te blijven corresponderen over de ontbrekende informatie / stukken en de inhoudelijke vragen uit mijn brief van 18 oktober jl.
Een groot deel van de verzochte informatie ziet op feiten die zich jaren geleden hebben afgespeeld. U zult klaarblijkelijk géén vrijwillige inzage verschaffen in enige stukken. [Uw broer] heeft daar echter wél recht op en kan daartoe wél een nieuwe gerechtelijke procedure starten.
Echter, zal een oplossing door middel van deze route naar verwachting nog járen op zich laten wachten.
Gelet op het voorgaande, heeft [uw broer] mij verzocht om (vooralsnog) niet de door u verzochte stukken toe te sturen en niet te reageren op uw inhoudelijke punten, maar in plaats daarvan een vrijblijvend aanbod te doen.
Er staat op dit moment (per 18 november 2024) een bedrag ad € 119.903,51 op de gezamenlijke betaalrekening en een bedrag ad € 218.976,22 op de gezamenlijke spaarrekening. Er staat derhalve in totale € 338.879,73 op deze gezamenlijke rekeningen.
Namens [uw broer] doe ik het volgende aanbod om de discussie te kunnen afsluiten: (…)
Tot slot, voel ik de behoefte om nog kort inhoudelijk te reageren op uw verwijten tegen mij persoonlijk en uw opmerking dat u tegen mij een klacht zult indienen bij de deken. Ik betreur dat u dit overweegt. (…)
Klager heeft hierop op 26 november 2024 schriftelijk inhoudelijk gereageerd.
1.18 Op 2 december 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een onjuist procesdossier aan het gerechtshof te sturen, waardoor klager extra kosten heeft moeten maken.
b) onzorgvuldig te handelen met betrekking tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, waardoor aan klager schade is berokkend.
Toelichting: Reeds op 29 november 2023 heeft zijn advocaat aan verweerder een conceptvaststellingsovereenkomst gestuurd. Verweerder reageerde hier pas op de laatste dag van de termijn - op 11 december 2023 - op en kwam met aanvullende eisen. Door deze handelwijze van verweerder moest uitstel aan het hof worden gevraagd. Daarna reageerde verweerder opnieuw op de laatste dag van de termijn en zond hij klager een onvolledig concept van de aangepaste vaststellingsovereenkomst toe. Alleen door de uiterste inspanningen van de advocaat van klager en van hemzelf is het gelukt de vaststellingsovereenkomst tijdig bij het hof te deponeren;
c) de voormalig advocaat van klager, mr. W, aan te schrijven terwijl verweerder al op 29 april 2024 wist dat klager niet meer door hem werd bijgestaan;
d) de belangen van klager als wederpartij op onevenredige wijze te schaden.
Toelichting: Verweerder heeft de afwikkeling van de nalatenschap opzettelijk gefrustreerd. Hij heeft inhoudelijk onjuiste standpunten ingenomen en feiten gemanipuleerd. Ook heeft verweerder geweigerd om aan het redelijke verzoek van klager tegemoet te komen om nog uitsluitend per post met klager te corresponderen door toch nog via e-mail stukken toe te sturen. Volgens klager heeft verweerder de afhandeling van de zaak gefrustreerd door herhaaldelijk laat te reageren op berichten van klager of van zijn advocaat. Ondanks zijn verplichting daartoe heeft verweerder bovendien herhaaldelijk geweigerd om specifieke stukken aan klager te sturen. Klager vermoedt dat verweerder in strijd met de toepasselijke regelgeving gegevens uit Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft opgevraagd en aan zijn cliënt heeft verstrekt.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder betwist dat hij opzettelijk een onjuist procesdossier eerste aanleg aan het gerechtshof heeft gezonden. Hij heeft erop vertrouwd dat het door zijn cliënten aan hem verstrekte procesdossier eerste aanleg in orde was en heeft die stukken bij het gerechtshof gefourneerd. Kort daarna heeft hij van de advocaat van klager begrepen dat bepaalde pagina’s van het oorspronkelijke procesdossier ontbraken, dat er pagina’s tussen de processtukken waren gevoegd en dat op enkele stukken nog handgeschreven aantekeningen van zijn cliënten en hun voormalig advocaat stonden. Dit is volgens verweerder abusievelijk gebeurd. Meteen na deze ontdekking heeft verweerder dit rechtgezet bij het gerechtshof.
Klachtonderdeel b)
3.3 Verweerder betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld rondom het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 27 november 2023 hebben partijen op hoofdlijnen mondeling overeenstemming bereikt over een regeling. Partijen wensten deze regeling nader uit te werken in een vaststellingsovereenkomst. Het gerechtshof heeft partijen daarvoor de mogelijkheid geboden door de procedure opnieuw op de rol te plaatsen. In het onderhandelingstraject heeft hij in het belang van zijn cliënten gehandeld en samen met de toenmalige advocaat van klager alles op alles gezet om zo snel mogelijk een minnelijke regeling te treffen. Er bestond discussie tussen partijen en de wederzijdse advocaten over de juiste wijze van schriftelijke vastlegging van de mondelinge afspraken en dat heeft tijd gekost. Partijen hebben op 8 januari 2024 een minnelijke regeling getroffen, zoals dat in het proces-verbaal van het gerechtshof van 8 februari 2024 is vastgelegd.
Klachtonderdeel c)
3.4 Na ontvangst van de brief van klager van 29 april 2024 was het voor verweerder niet duidelijk of dit betekende dat mr. W klager niet langer bijstond als advocaat. Daarom heeft hij dit op 28 mei 2024 bij mr. W geverifieerd. Dit om te voorkomen dat hij anders in strijd met de gedragsregels zou handelen.
Klachtonderdeel d)
3.5 Verweerder betwist dat hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft gefrustreerd of feiten heeft gemanipuleerd of op enigerlei wijze klager schade heeft berokkend. Hij heeft telkens het standpunt van zijn cliënten vertegenwoordigd wat niet altijd overeen kwam met het standpunt van klager en tot discussies leidde. Na het verzoek van klager van 5 juni 2024 heeft hij daarna in principe per post met klager gecorrespondeerd. De enige uitzondering was zijn brief van 18 oktober 2024 aan klager, in verband met een omvangrijke bijlage. Verweerder heeft aan zijn cliënten gevraagd om die omvangrijke bijlage namens hem per e-mail aan klager te sturen. Dit is aan klager ook uitgelegd.
3.6 Verweerder bestrijdt dat hij niet snel genoeg heeft gereageerd op de brieven van klager van 5 juni 2024 en 9 augustus 2024. Hij heeft daarbij in opdracht van en in het belang van zijn cliënten gehandeld. Tussen klager en zijn cliënten werd toen ook onderling gesproken over een regeling in der minne. Tot slot betwist verweerder dat hij gegevens heeft opgevraagd bij de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Zijn cliënten beschikten zelf over de door klager bedoelde informatie.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder erop vertrouwen dat zijn cliënten hem het volledige en correcte procesdossier van de procedure in eerste aanleg hadden overhandigd zonder nader onderzoek. Verweerder is na fourneren bij het gerechtshof door de toenmalige advocaat van klager op de onvolkomenheden in zijn procesdossier gewezen en heeft dit daarna meteen rechtgezet. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake geweest. Daarom wordt klachtonderdeel a) door de voorzitter kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Als partijdige belangenbehartiger diende verweerder de belangen van zijn cliënt(en) bij de uiteindelijke inhoud van de vaststellingsovereenkomst voorop te stellen. Dat heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter op voortvarende wijze gedaan met ook voldoende oog voor de gerechtvaardigde belangen van klager. Verweerder was bij zijn optreden ook gebonden aan de instructies en snelheid van reactie van zijn cliënten. Niet valt in te zien op welke wijze verweerder de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder doel heeft geschaad. Nu verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, wordt klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4 In gedragsregel 25 lid 1 is bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Volgens klager heeft verweerder deze gedragsregel overtreden.
4.5 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder op 24 april 2024 namens zijn cliënten aan mr. W een e-mail heeft gestuurd over de resterende afwikkeling van de nalatenschap met klager. Klager heeft daarop op 29 april 2024 rechtstreeks naar verweerder gereageerd. In die e-mail heeft klager gesteld dat de werkzaamheden van zijn advocaat èn van verweerder na de afhandeling bij het gerechtshof waren beëindigd zodat verweerder mr. W niet had moeten benaderen. De voorzitter constateert dat dit feitelijk niet juist was. Zoals volgt uit de e-mail van 24 april 2024 van verweerder stond hij ook na afhandeling bij het gerechtshof zijn cliënten nog altijd bij in hun geschil met klager. Deze omstandigheid in combinatie met het bepaalde in gedragsregel 25 lid 1 maken naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder juist heeft gehandeld door de e-mail van 28 mei 2024 aan mr. W te richten. Verweerder heeft zich zodoende ervan vergewist of hij in het vervolg van de afwikkeling mr. W of klager rechtstreeks moest benaderen. Deze handelwijze van verweerder is dan ook naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest. Daarom wordt klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.6 De juistheid van het verwijt van klager dat verweerder het onderliggende geschil opzettelijk heeft gefrustreerd dan wel gemanipuleerd ten nadele van klager, kan de voorzitter tegenover de betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Dat klager dit zo heeft ervaren, is onvoldoende om verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Verweerder heeft gehandeld op basis van instructies van zijn cliënten. Als partijdige belangenbehartiger heeft verweerder namens zijn cliënten standpunten ingenomen en feiten geponeerd in de procedure en tijdens de onderhandelingen met klager. Voor zover dat alles in de optiek van klager niet juist was, had het op zijn weg gelegen om zijn andersluidende standpunten naar voren te brengen. Klager werd daarin ook bijgestaan door een advocaat.
4.7 Bij het optreden voor de eigen cliënt mag een advocaat niet de belangen van de wederpartij nodeloos of onevenredig schaden. Dat daarvan sprake is geweest door de handelwijze van verweerder, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met het verzoek van klager om vanaf enig moment per post te corresponderen. Niet onredelijk was dat verweerder daarna een omvangrijke bijlage door zijn cliënten rechtstreeks aan klager heeft laten mailen. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter voldoende duidelijk gemaakt dat hij door overleg met zijn cliënten en gelet op hun instructies niet altijd meteen op e-mails van klager heeft gereageerd.
4.8 Concrete feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat verweerder anderszins onbetamelijk heeft gehandeld, zijn de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Dit betekent dat klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 oktober 2025