Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:184

Zaaknummer

25-279/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Door niet zelf te reageren op e-mails van de advocaat van de wederpartij (maar haar cliënte rechtstreeks met haar ex-partner te laten communiceren) heeft verweerster onvoldoende inspanningen verricht om te voorkomen dat er onnodig een procedure zou worden gestart en onnodig kosten zouden worden gemaakt. Dit valt verweerster te verwijten en in verband daarmee is de klacht gegrond. Tijdens de zitting is het de raad gebleken dat verweerster geen kwade bedoelingen had met haar handelwijze. Verweerster heeft meerdere malen aangegeven dat zij zich ervan bewust is dat zij anders had moeten handelen en dat zij dit in de toekomst ook zal doen. De raad ziet hierin aanleiding om geen maatregel op te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam  van 6 oktober 2025 in de zaak 25-279/A/A  naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over

verweerster 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 19 oktober 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 24 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2384047/JS/MV van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 augustus 2025. Daarbij waren klager en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 7 mei 2025 en 11 augustus 2025 nagezonden stukken en van de door verweerster op 11 augustus 2025 nagezonden stukken. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager en zijn ex-partner zijn in februari 2014 uit elkaar gegaan. Zij hebben samen minderjarige kinderen. Tussen partijen worden verschillende procedures gevoerd, onder meer over de zorg voor de kinderen en de verdeling van de vakanties. Klager wordt in deze procedures bijgestaan door mr. V. Verweerster staat de ex-partner van klager sinds begin 2023 bij. 2.3    Omdat klager met zijn kinderen in de herfstvakantie 2024 naar het buitenland wilde en de ex-partner hiervoor geen toestemming verleende, heeft mr. V bij e-mail van maandag 30 september 2024 contact met verweerster opgenomen. Zij schrijft verweerster, voor zover relevant:   “Ik begreep van cliënt dat uw cliënte opnieuw dit jaar geen gevolg geeft van het verzoek van client om de toestemmingsformulieren te ondertekenen, voorafgaand aan zijn vakantie met de kinderen naar Noorwegen.  (…)  Ik voeg hierbij de ingevulde toestemmingsformulieren met het verzoek aan uw cliënte om deze uiterlijk op vrijdag 4 oktober a.s. ondertekend aan client te retourneren.” 2.4    Verweerster was op dat moment afwezig en had haar out of office reply aan staan met de mededeling dat zij op woensdag 2 oktober 2024 haar e-mails weer zou lezen.   2.5    Op vrijdag 4 oktober 2024 om 10:56 uur heeft mr. V verweerster een reminder gestuurd. Hierin werd een termijn van drie dagen gegeven om alsnog toestemming te verlenen en een kort geding aangekondigd voor het geval de toestemming uiterlijk maandag 7 oktober 2024 om 10:00 uitbleef. De e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:  “Hierbij stuur ik u nog een vriendelijke reminder. Ik verzocht op 30 september jl uw cliënte toestemming te verlenen voor zijn vakantie met de kinderen naar Noorwegen. Vandaag verstrijkt de in die e-mail gestelde termijn. Cliënt heeft tot op heden de formulieren nog niet ontvangen. (…) Cliënt zal bij gebreke aan toestemming van uw cliënte genoodzaakt zijn om in kort geding vervangende toestemming van de rechtbank te verkrijgen. In dat kader zie ik graag uw verhinderdata voor de periode tot 25 oktober a.s. uiterlijk maandag 7 oktober a.s. om 10:00 uur tegemoet. Uiteraard hoopt hij dat uw cliënte het niet zover laat komen.” 2.6    Op 4 oktober 2024 om 16:01 uur heeft de ex-partner klager als volgt bericht, voor zover relevant:  “Ik stel voor dat jij de voorjaarsvakantie toestemmingsformulieren voor beide kinderen tekent, vanaf vrijdag uit school naar mij - Als ik deze binnen heb zal ik ook jouw formulieren tekenen.” 2.7    Klager heeft op 4 oktober 2024 om 17:30 uur geantwoord, voor zover relevant:  “Je hebt tot vandaag de tijd om de benodigde toestemming te verlenen en de documenten te ondertekenen. Indien dit niet gebeurt, zal ik de zaak via een kort geding voorleggen aan de rechter, aangezien deze vertragingen en voorwaarden niet in lijn zijn met de overeengekomen afspraken. Als jouw vraag is of je in 2025, als uitzondering op de regeling voor de voorjaarsvakantie, de kinderen al op vrijdag na school mag hebben, dan ben ik bereid dat te overwegen. Dit verandert echter niets aan de bestaand afspraken die duidelijk zijn vastgelegd en blijven gelden.”  2.8    Op zaterdag 5 oktober 2024 om 14:10 uur heeft de ex-partner als volgt gereageerd, voor zover relevant:  “Zodra ik de toestemmingsformulieren heb ontvangen die overeenkomen met de afspraken in ons ouderschapsplan, zal ik deze direct tekenen.” 2.9    Op maandag 7 oktober 2024 heeft mr. V de rechtbank om een datum voor een kort geding verzocht. Later die dag, om 15:39 uur heeft mr. V verweerster een kopie van het aanvraagformulier en de conceptdagvaarding gestuurd.  2.10    Bij e-mail van 7 oktober 2024 om 18:32 uur heeft de ex-partner aan klager geschreven dat zij de toestemmingsformulieren zou langsbrengen.  2.11    Bij e-mail van 8 oktober 2024 om 9:17 uur heeft mr. V verweerster hierop als volgt bericht, voor zover relevant:  “Ik heb van cliënt begrepen dat uw cliënte gisteravond hem de door haar ondertekende toestemmingsformulieren heeft verstrekt, dus pas nadat ik u gistermiddag de aanvraag voor het kort geding heb toegezonden.  Kennelijk waren de verzoeken van cliënt zelf en mijn verzoeken van 30 september en 4 oktober jl aan u geen voldoende prikkel voor haar om gevolg te geven aan een normaal verzoek.  Ik stuurde u gistermiddag de conceptdagvaarding waarin cliënt ook een proceskostenveroordeling vordert. Hij zal persisteren bij deze vordering.”  2.12    Op 8 oktober 2024 om 19:48 uur heeft verweerster mr. V geantwoord, voor zover relevant:  “Vorige week maandag [RvD: 30 september 2024] heeft u mij gemaild inzake de toestemming voor de vakantie. U heeft toen mijn afwezigheidsassistent ontvangen waaruit bleek dat ik tot en met dinsdag afwezig was van kantoor in verband met zittingen, en mijn mail niet werd gelezen. Uw e-mail heb ik dus pas op woensdag [RvD: 2 oktober 2024] aan cliënte kunnen doorsturen.  Vervolgens stuurt u op vrijdag [RvD: 4 oktober 2024] - dus twee dagen later - een vriendelijke reminder, zoals u dat zelf noemt, en op maandag [RvD: 7 oktober 2024] dient u de kort geding aanvraag bij de rechtbank in. Cliënte heeft aldus drie werkdagen de tijd gehad om het verzoek te bekijken. Dit terwijl er in die dagen ook nog veel gedoe met [naam kind] is geweest, die toen bij cliënte verbleef, waar cliënte uiteraard veel zorgen over heeft gehad. (…).”  2.13    Op 19 oktober 2024 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 2.14    Bij brief van 7 november 2024 aan de voorzieningenrechter heeft klager de vordering om vervangende toestemming voor de vakantie ingetrokken, omdat de ex-partner inmiddels de gevraagde toestemming had verleend. Wel heeft klager de voorzieningenrechter verzocht om de ex-partner te veroordelen in de proceskosten.  2.15    Bij vonnis in kort geding van 27 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt in zijn vonnis dat de ex-partner het toestemmingsformulier op eerste verzoek direct had moeten tekenen en zij met haar handelen klager op kosten heeft gejaagd omdat hij een advocaat heeft moeten inschakelen en een procedure heeft moeten starten hierover.  

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij - door niet op de e-mails van 30 september 2024 en 4 oktober 2024 te reageren - het conflict onnodig heeft geëscaleerd en hem onnodig op kosten heeft gejaagd omdat hij een kortgedingprocedure heeft moeten starten om een vervangende toestemming voor de vakantie te verkrijgen. Als verweerster wel had gereageerd op de e-mails, al was het maar met een paar korte zinnen, dan was het volgens klager niet zo verlopen. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING Maatstaf 5.1    Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren.  Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 5.2    Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, -    het verloop van het geschil tot dan toe en -    de kans op succes van de procedure.

Oordeel 5.3    Naar het oordeel van de raad volgt uit het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat in een familiezaak betaamt. Verweerster heeft met haar handelwijze laten zien zich onvoldoende bewust te zijn van het feit dat van haar verwacht wordt dat zij de-escalerend te werk gaat en dat op haar een extra verantwoordelijkheid rust om te voorkomen dat er onnodig wordt geprocedeerd.  5.4    Verweerster heeft ter zitting betoogd dat zij zich niet genoodzaakt voelde om te reageren op de e-mails van mr. V, omdat zij met haar cliënte had afgesproken dat haar cliënte rechtstreeks contact zou opnemen met klager. Dit heeft haar cliënte ook binnen de gestelde termijn gedaan, namelijk op 4 oktober 2024. Hoewel het verweerster in beginsel vrijstond om dergelijke afspraken met haar cliënte te maken, had het - gelet op de urgentie van de berichten van mr. V in verband met de naderende herfstvakantie - wel op haar weg gelegen om mr. V kort te informeren over deze afspraak. Mr. V was immers in afwachting van een reactie van verweerster op haar bericht van 30 september 2024. Op 4 oktober 2024 stuurde mr. V een reminder, waarin zij verweerster een deadline gaf om uiterlijk maandagochtend 7 oktober 2024 om 10:00 uur te reageren. Daarbij werd aangegeven dat bij het uitblijven van toestemming een kortgedingprocedure zou worden gestart. Toen verweerster op maandagochtend 7 oktober 2024 constateerde dat haar cliënte geen onvoorwaardelijke toestemming aan klager had gegeven voor de herfstvakantie en haar hierover had gesproken, wist verweerster dat die toestemming alsnog diezelfde dag zou worden verleend. Ondanks deze wetenschap en de gegeven deadline heeft verweerster ook toen mr. V niet geïnformeerd, ook niet met een kort (telefonisch) verzoek om nog even te wachten met procederen. Daarmee heeft verweerster onvoldoende inspanningen verricht om te voorkomen dat er onnodig een procedure zou worden gestart en onnodig kosten zouden worden gemaakt. Dit valt verweerster te verwijten en in verband daarmee is de klacht gegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerster geen kwade bedoelingen had met haar handelwijze. Verweerster heeft meerdere malen aangegeven dat zij zich ervan bewust is dat zij anders had moeten handelen en dat zij dit in de toekomst ook zal doen. Hoewel de klacht gegrond wordt verklaard, ziet de raad in het licht van vorenstaande aanleiding om geen maatregel op te leggen.

7    GRIFFIERECHT  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 6 oktober 2025