Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:182

Zaaknummer

25-647/A/DH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam als plaatsvervanger van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 oktober 2025  in de zaak 25-647/A/DH/W  naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechters, 

ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder zaaknummer 24-804/DH/DH met verzoeker als klager (mede namens zijn bedrijf) en mr. P als verweerder (hierna: verweerder).  1.2    Bij beslissing van de voorzitter van de raad van 8 januari 2025 is de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard (artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet) en daarnaast gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (artikel 46j Advocatenwet). Tegen deze beslissing heeft verzoeker verzet aangetekend.  1.3    Het verzet is op de zitting van 22 september 2025 behandeld door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter en mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.G. van den Boogerd, leden (hierna: de tuchtrechters). Daarbij waren aanwezig verzoeker en verweerder.  1.4    Verzoeker heeft de tuchtrechters op de zitting gewraakt.  1.5    De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.  1.6    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de volgende stukken:  -    het proces-verbaal van de behandeling van het verzet op de zitting van 22 september 2025, met hierin de gronden van het wrakingsverzoek;  -    het verweer van de tuchtrechters van 24 september 2025, dat op 26 september 2025 aan verzoeker is toegezonden; -    de reactie van verzoeker op het verweer van 4 oktober 2025, toegezonden bij e-mail van 4 oktober 2025. 

2    BEOORDELING 2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.  2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 2.3    Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek op de zitting van 22 september 2025 en bij brief van 4 oktober 2025 toegelicht. Volgens verzoeker zijn er meerder structurele tekortkomingen binnen het tuchtrecht voor advocaten. De aanleiding ligt in de recente brief van de NOvA en het onderzoek van Pro Facto, waaruit volgens verzoeker volgt dat het tuchtrecht onvoldoende onafhankelijk functioneert. Verzoeker heeft hierdoor weinig vertrouwen in het tuchtrecht. De combinatie van structurele verwevenheid met de NOvA, gebrek aan transparantie en de wijze van procederen, maakt dat de Raad van Discipline als geheel potentieel wraakbaar is geworden, aldus verzoeker. Verzoeker heeft het procesreglement, het herzieningsreglement, het wrakingsprotocol en andere wrakingsverzoeken bekeken. Ook heeft hij het wrakingsprotocol en de Leidraad onpartijdigheid en integriteit van het Hof van Discipline bekeken. De raad heeft niet een dergelijk leidraad. Verzoeker had zich voorgenomen om te beoordelen hoe de raad met de rechterlijke onpartijdigheid omgaat. Volgens de Leidraad integriteit is een permanent en voortdurende bewustwording van de leden van de raad nodig. Een permanent bewustzijn en een actieve houding van allen die in het tuchtrecht werken, waarbij grote waarde wordt gehecht aan het intern bespreekbaar maken van ethische kwesties. Verzoeker heeft die bewustzijn op de zitting niet ervaren of gevoeld. Daarom heeft hij de tuchtrechters gewraakt. Op de vraag van de voorzitter welke gronden verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt, heeft verzoeker geantwoord dat hij de tuchtrechters wraakt wegens partijdigheid en dat hij voldoende heeft toegelicht waaruit dat blijkt.  2.4    De wrakingskamer overweegt het volgende. Zoals ook door de tuchtrechters in hun verweer naar voren is gebracht, heeft verzoeker uitsluitend in algemene zin zijn ongenoegen met en gebrek aan vertrouwen in (kort gezegd) het tuchtrecht en de instanties die zich hiermee bezighouden geuit, maar geen (concrete) gronden genoemd die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een objectieve dan wel subjectieve vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid van de tuchtrechters in onderliggende klachtzaak. De enkele stelling van verzoeker dat de tuchtrechters partijdig zijn, is hiervoor onvoldoende.  2.5    Voor zover verzoeker stelt dat een zelfstandige wrakingsgrond is gelegen in het feit dat (kort gezegd) essentiële onderdelen in het proces-verbaal van de zitting van 22 september 2025 ontbreken, geldt het volgende. Nog los van het feit dat verzoeker niet concreet aangeeft welke onderdelen er dan precies ontbreken, kan naar het oordeel van de wrakingskamer een onvolledig proces-verbaal geen grond vormen voor vooringenomenheid of partijdigheid van de tuchtrechters op de zitting.  2.6    De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat er geen grond is voor een gerechtvaardigde twijfel aan de vooringenomenheid of onpartijdigheid van de tuchtrechters. Het wrakingsverzoek en verzoekers nadere reactie van 4 oktober 2025 bevatten verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. 2.7    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.           BESLISSING        De wrakingskamer: -    verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond;   -    bepaalt dat de behandeling van de klachtzaak met kenmerk 24-804/DH/DH zal worden hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.  

Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

 

Griffier     Voorzitter         

Verzonden op: 6 oktober 2025