Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:215
Zaaknummer
25-160/AL/MN
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft een brief aan de rechtsbijstandsverzekeraar van zijn cliënte gestuurd, zonder dat hij hiervoor toestemming van zijn cliënte had. De raad heeft geoordeeld dat dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad houdt er echter ook rekening mee dat er weinig vertrouwelijke informatie in die brief stond en dat verweerder zijn geheimhoudingsverplichting niet bewust heeft geschonden; verweerder dacht (weliswaar ten onrechte) dat hij hiervoor toestemming van zijn cliënte had. Verder houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de raad is veroordeeld. Gelet op de (beperkte) ernst van het handelen van verweerder en de hierboven genoemde omstandigheden, wordt volstaan met de gegrondverklaring van een deel van de klacht en wordt geen maatregel worden opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 oktober 2025 in de zaak 25-160/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigde: mr. F.M. Meis
over
verweerder gemachtigde: mr. R.J.A. Olie-Hallmans
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 maart 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2344054 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2025. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 22 mei 2025 en van de e-mail met bijlage van klaagster van 23 mei 2025.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster en haar partner (verder te noemen klaagster) hebben in 2022 een huis gekocht. Na de aankoop waren er enkele keren overstromingen in het souterrain met schade als gevolg. Ook de warmtepomp functioneerde niet. Na onderzoek constateerde klaagster dat de verkoper van de problemen en gebreken moet hebben geweten en dat hij haar hierover bij de verkoop ten onrechte niet heeft geïnformeerd.
2.2 Klaagster heeft in verband hiermee verzekeraar Achmea benaderd. In een e-mail van 22 januari 2024 heeft de verzekeraar klaagster bericht de zaak namens haar uit te besteden aan D Advocaten.
2.3 In een brief van 13 februari 2024 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. Op 15 februari 2024 is de zaak inhoudelijk besproken en de aanpak is per e-mail van 15 februari 2024 bevestigd.
2.4 Op 29 maart 2024 bracht klaagster de verzekeraar ervan op de hoogte dat zij niet tevreden was over de werkwijze van verweerder. Op 18 april 2024 stuurde verweerder een bericht van de wederpartij door aan klaagster met de vermelding dat hij ervan uitging dat klaagster het verder zou oppakken met de verzekeraar dan wel een nieuwe advocaat.
2.5 Op 19 april 2024 heeft de verzekeraar de volgende e-mail aan verweerder gestuurd:
Beste meneer M, Bovenstaand dossier is bij u in behandeling. Om verzekerde bepaalde antwoorden te kunnen geven, ontvang ik van u graag een advies met daarin: - Is een procedure de volgende stap in de zaak/is een procedure noodzakelijk? - Is er een redelijke kans op succes in die (aanstaande) procedure? Ik verneem graag van u.
2.6 In een e-mail van 22 april 2024 heeft verweerder als volgt gereageerd:
Op dit moment is een gerechtelijke procedure zeker niet de volgende stap en niet noodzakelijk. Er moet eerst een deskundigenonderzoek worden uitgevoerd naar de oorzaak van het probleem en moeten de herstelmogelijkheden in kaart worden gebracht. Naar aanleiding van dat rapport kan nog in overleg worden getreden met de wederpartij om te bezien of partijen er onderling uit kunnen komen. Wanneer dat niet in de rede ligt, komt een gerechtelijke procedure pas in zicht. De redelijke kans van succes op die procedure wordt bepaald door de conclusies uit het deskundigenrapport. Wanneer die conclusies positief zijn is de kans groot dat de verkopers met succes kunnen worden aangesproken. In het tegenovergestelde geval is die kans vanzelfsprekend klein.
2.7 Op 25 april 2024 heeft een e-mailwisseling tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden over het al dan niet langer optreden van verweerder als advocaat van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) buiten klaagster om inhoudelijk over de zaak met Achmea correspondeerde en weigerde om daarvan afschriften te verstrekken, met Achmea afspraken heeft gemaakt over de behandeling van haar zaak en hierover geen duidelijkheid wilde verschaffen, waardoor het voor klaagster niet duidelijk was of verweerder werkte voor haar of voor Achmea;
b) zich door Achmea heeft laten aanwijzen als advocaat, waardoor de vrije advocaatkeuze wordt beperkt;
c) zijn strategie niet met klaagster besprak en zonder haar toestemming met een derde correspondeerde;
d) niet deskundig was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan die advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn vanwege het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet.
5.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.3 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.4 De raad stelt vast dat verweerder met de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster, zijn cliënte, heeft gecommuniceerd. In de (hierboven onder de feiten opgenomen) e-mail van 22 april 2025 heeft verweerder antwoord gegeven op een aantal vragen van die verzekeraar over de (haalbaarheid van de) zaak van klaagster.
5.5 Een advocaat is in beginsel verplicht tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis draagt (artikel 11a van Advocatenwet). Deze plicht behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden doorbroken. Dergelijke uitzonderlijke gevallen doen zich hier niet voor. De geheimhoudingsplicht jegens de cliënt gaat voor de verplichtingen van een advocaat jegens een verzekeraar die de advocaat voor zijn rechtsbijstand betaalt. Deze plicht volgt in deze zaak ook uit de brief van de verzekeraar aan klaagster van 22 januari 2024 waarin staat dat tussen klaagster en haar rechtshulpverlener (verweerder) een vertrouwensrelatie bestaat, wat met zich meebrengt dat haar rechtshulpverlener (verweerder) de verzekeraar niet mag informeren over de zaak zonder de toestemming van klaagster.
5.6 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat klaagster deze toestemming had gegeven. De raad is – anders dan verweerder – van oordeel dat uit de inhoud van de e-mail van klaagster aan verweerder van 6 maart 2024 waarin zij vraagt of verweerder aan de verzekeraar heeft doorgegeven dat hij op basis van het feitencomplex een kansrijke zaak ziet, niet blijkt van toestemming van klaagster om deze brief aan de verzekeraar te sturen. Bovendien had verweerder de brief aan de verzekeraar in concept aan klaagster moeten voorleggen voordat hij deze aan de verzekeraar stuurde. Verweerder heeft dat niet gedaan.
5.7 De raad begrijpt dat verweerder met het oog op een deugdelijke overdracht aan een andere advocaat dacht er goed aan te doen om de vraag van de verzekeraar van klaagster te antwoorden en stelt vast dat de betreffende mail weinig inhoudelijke informatie bevat. Verweerder is desalniettemin daarbij voorbijgegaan aan de norm als hierboven beschreven. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.
5.8 De raad overweegt verder dat op verweerder geen verplichting rustte om informatie aan klaagster te verstrekken over de tussen het kantoor van verweerder en de verzekeraar gemaakte afspraken. Klaagster is hierbij geen partij en deze afspraken maken geen onderdeel uit van de afspraken die verweerder met klaagster heeft gemaakt over de behandeling van de zaak (vgl. Hof van Discipline 2 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:218). Het verwijt dat klaagster verweerder hierover maakt, is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich door de verzekeraar heeft laten aanwijzen als advocaat, waardoor de vrije advocaatkeuze is beperkt. De raad volgt klaagster niet in dit verwijt. Klaagster had de vrijheid om zich tot elke andere advocaat te wenden die de zaak in behandeling zou willen nemen. Klaagster heeft zelf een verzekering afgesloten waaraan voorwaarden zijn verbonden. Niet is gebleken dat klaagster door verweerder in haar vrije advocaatkeuze is beperkt. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn strategie niet met haar zou hebben besproken. De raad volgt klaagster niet in dit verwijt. Uit de inhoud van het dossier, in het bijzonder de e-mail van 15 februari 2024, blijkt dat verweerder de strategie met klaagster heeft besproken en daarna ook schriftelijk heeft vastgelegd. Klaagster verwijt verweerder verder dat hij zonder haar toestemming met een deskundige heeft gecorrespondeerd. De raad overweegt hierover dat uit het dossier blijkt dat klaagster en verweerder hebben afgesproken dat verweerder offertes zou opvragen om een onderzoek door een deskundige te laten verrichten. Dat verweerder hierbij de deskundige van de nodige informatie over de geschilpunten heeft voorzien, acht de raad niet onbegrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.11 Klaagster heeft ten slotte nog betoogd dat verweerder niet deskundig is. De raad is van oordeel dat de juistheid van dit verwijt, tegenover de gemotiveerd betwisting daarvan door verweerder, niet is komen vast te staan. Uit de enkele omstandigheid dat klaagster het niet eens is met de door verweerder gevoerde strategie, kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder niet deskundig is. Dit klachtonderdeel wordt daarom ook ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft een brief aan de rechtsbijstandsverzekeraar van zijn cliënte gestuurd, zonder dat hij hiervoor toestemming van zijn cliënte had. De raad heeft geoordeeld dat dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad houdt er echter ook rekening mee dat er weinig vertrouwelijke informatie in die brief stond en dat verweerder zijn geheimhoudingsverplichting niet bewust heeft geschonden; verweerder dacht (weliswaar ten onrechte) dat hij hiervoor toestemming van zijn cliënte had. Verder houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de raad is veroordeeld. Gelet op de (beperkte) ernst van het handelen van verweerder en de hierboven genoemde omstandigheden, wordt volstaan met de gegrondverklaring van een deel van de klacht en wordt geen maatregel worden opgelegd.
7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.
Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, M.M. Mok, P. Rijnsburger en V.S.A.W. Wegter, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 6 oktober 2025
