Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:175

Zaaknummer

25-564/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de eigen advocaat; Niet gebleken is dat de verweersters dienstverlening ondermaats is geweest. Ook heeft verweerster zich zorgvuldig aan de zaak onttrokken door eerst met de deken te overleggen en daarnaast uitstel van de zitting te vragen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 29 september 2025 in de zaak 25-564/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 augustus 2025 met kenmerk 2390069/JS/FS, door de raad ontvangen op 20 augustus 2025 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door verweerster op 8 september 2025 nagezonden stukken.  

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Bij beschikking van 24 mei 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland het ouderlijk gezag van klaagster over haar drie minderjarige kinderen beëindigd. Mr. Van der V heeft klaagster in deze procedure als advocaat bijgestaan en zich daarna aan de zaak onttrokken.  1.2    Bij brief van 13 augustus 2024 heeft klaagster de deken op grond van artikel 13 Advocatenwet verzocht tot aanwijzing van een advocaat. 1.3    Bij brief van 19 augustus 2024 heeft de deken aan klaagster meegedeeld dat zij verweerster bereid had gevonden om klaagster in de hogerberoepsprocedure bij het gerechtshof Amsterdam (het hof) met betrekking tot het ouderlijk gezag bij te staan. Verder heeft de deken klaagster laten weten dat verweerster zo spoedig mogelijk het beroepschrift zou opstellen en zou zorgen voor tijdige indiening ervan bij het hof. Klaagster is er daarbij uitdrukkelijk op gewezen dat de aanwijzing van verweerster als advocaat van klaagster uitsluitend betrekking had op de hogerberoepszaak over het ouderlijk gezag. In de brief van 19 augustus 2024 staat ook dat verweerster niet gehouden is om andere zaken voor klaagster op te starten of te behandelen. 1.4    Op 8 oktober 2024 heeft verweerster klaagster in de P.I. bezocht.  1.5    Op 21 november 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.  1.6    Bij e-mail van 4 februari 2025 heeft de griffie van het hof aan partijen laten weten dat op verzoek van verweerster de mondelinge behandeling, die gepland stond op 12 februari 2025, met vier maanden werd aangehouden. 1.7    Bij brief van 5 februari 2025 heeft verweerster het bericht van de griffie aan klaagster doorgestuurd en haar het volgende meegedeeld:  “Zoals ik u eerder schreef heeft de Amsterdamse Orde van Advocaten aangegeven geen opvolgend advocaat te zullen aanwijzen. Laat u mij zo spoedig mogelijk weten wie de opvolgend advocaat zal zijn, zodat ik de zaak tijdig kan overdragen.  Met betrekking tot de omgangskwestie kunt u zich nog tot de deken wenden van de Orde van Advocaten Noord-Holland om een advocaat aan te wijzen. Mogelijk kan deze advocaat ook de gezagskwestie overnemen.”

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.  a)    de dienstverlening van verweerster was van onvoldoende kwaliteit;  b)    verweerster is onvoldoende deskundig; c)    verweerster is niet integer;  d)    verweerster heeft zich onttrokken aan de zaak zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de consequenties van haar eigen nalatigheid. 2.2    Klaagster heeft in repliek een groot aantal voorbeelden gegeven ter onderbouwing van haar klachtonderdelen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Maatstaf 4.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.  4.2    Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij zijn toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.   Klachtonderdelen a), b) en c) 4.3    De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk te behandelen. Klaagster stelt in deze klachtonderdelen dat de dienstverlening van verweerster van onvoldoende kwaliteit was, verweerster onvoldoende deskundig en niet integer was. Volgens klaagster reageerde verweerster niet op schriftelijke correspondentie en was zij niet telefonisch bereikbaar voor klaagster. Verweerster maakte ook geen vorderingen in de voorbereiding van de zaak en reageerde niet op spoedeisende verzoeken van klaagster. Bovendien werkte verweerster, volgens klaagster, niet zorgvuldig. Als gevolg hiervan is de juridische positie van klaagster verzwakt. 4.4    Naar het oordeel van de voorzitter ontbreekt in het klachtdossier een voldoende feitelijke onderbouwing voor deze verwijten. Uit de gedingstukken komt naar voren dat klaagster bij verweerster aanstuurde op het (eveneens) aannemen van de zaak over de omgangskwestie. Verweerster heeft klaagster echter gewezen op de opdrachtbevestiging die vanuit het dekenbureau aan klaagster was gestuurd, waarin duidelijk was vastgelegd dat verweerster klaagster uitsluitend zou bijstaan in het hoger beroep over het ouderlijk gezag. Nadien heeft verweerster klaagster op 8 oktober 2024 bezocht in de P.I. waar klaagster toen verbleef. Ook toen is de omgang tussen klaagster en haar kinderen aan de orde gekomen. Verweerster heeft bij die gelegenheid opnieuw aan klaagster uitgelegd dat zij alleen het hoger beroep over het ouderlijk gezag op zich had genomen en niet de zaak over de omgangskwestie. Daarnaast is volgens verweerster tijdens dat gesprek besproken dat door een andere advocaat een civiele procedure zou worden gestart tegen de Raad voor de Kinderbescherming over het rapport dat tot beëindiging van het gezag had geleid. Dit was van belang voor het hoger beroep dat verweerster voor klaagster in behandeling had, omdat het raadsrapport zou worden aangevochten in het hoger beroep. Verweerster zou contact opnemen met een andere advocaat (mr. Van B), hetgeen verweerster heeft gedaan. Met die andere advocaat had verweerster afgesproken dat zij informatie uit haar zaak kon ontvangen. Nadien heeft verweerster nog twee brieven van klaagster ontvangen die met name over de omgangsregeling gingen. Verweerster heeft klaagster telefonisch uitgelegd dat zij deze zaak niet behandelde. Daarna heeft verweerster geen terugbelverzoeken meer ontvangen van klaagster. Naar het oordeel van de raad valt verweerster niet te verwijten dat verweerster geen werkzaamheden heeft verricht in de andere zaken van klaagster. Verweerster heeft uitvoering gegeven aan de opdracht tot dienstverlening zoals aan haar was verstrekt. Op verweerster rustte geen verplichting om ook andere zaken voor klaagster te behandelen.  4.5    Verder is niet gebleken dat verweersters werk voor klaagster in de hogerberoepszaak van onvoldoende kwaliteit is geweest. Klaagster heeft haar verwijt hieromtrent niet geconcretiseerd. Verweerster heeft daarentegen onderbouwd toegelicht dat zij een hogerberoepschrift voor klaagster had opgesteld met daarin tien grieven. Ook heeft verweerster, zoals was afgesproken, contact gehad met mr. Van B over de civiele procedure. Daarna heeft klaagster, direct aan het begin van een telefoongesprek met verweerster op 20 januari 2025, aan verweerster meegedeeld dat zij niet meer door haar wenste te worden bijgestaan. Kort nadien heeft verweerster haar werkzaamheden voor klaagster neergelegd (zie hierover klachtonderdeel 4). Op grond van deze feiten en omstandigheden is niet komen vast te staan dat verweerster steken heeft laten vallen in haar dienstverlening aan klaagster. Evenmin is gebleken dat verweerster ondeskundig of niet integer is geweest.  4.6    Voor zover klaagster verweerster heeft verweten dat zij klaagster geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, heeft verweerster onderbouwd toegelicht dat de opdrachtbevestiging vanuit de Amsterdamse orde van advocaten aan klaagster is verzonden na aanwijzing van verweerster als advocaat in de hogerberoepsprocedure over de gezagskwestie. De algemene voorwaarden van verweerster staan op de website en zijn niet aan klaagster overhandigd omdat verweerster klaagster al eerder in procedures had bijgestaan. Van onzorgvuldig handelen door verweerster is hiermee geen sprake. Voor klaagsters (niet onderbouwde) verwijt dat verweerster zou hebben gesjoemeld met toeslagenformulieren, biedt het klachtdossier verder geen enkele feitelijke grondslag. Verweerster heeft genoegzaam aangevoerd dat zij voor klaagster twee toevoegingen heeft aangevraagd en heeft gekregen en één toevoeging van een andere advocaat heeft overgenomen. Van alle overige voorbeelden die klaagster in repliek naar voren heeft gebracht, heeft klaagster geen onderbouwing gegeven, bijvoorbeeld met stukken die de juistheid van haar stellingen bevestigen, zodat de voorzitter de juistheid van deze verwijten niet heeft kunnen vaststellen.  4.7    Klachtonderdelen a), b) en c) zijn in verband daarmee kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel d) 4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zich onzorgvuldig aan haar zaak heeft onttrokken. Volgens klaagster heeft verweerster geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de consequenties van haar nalatigheid. 4.9    In gedragsregel 14 lid 2 is bepaald dat de advocaat zich terug moet trekken als tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de manier waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. In lid 3 van deze gedragsregel is bepaald dat een advocaat een aan hem verstrekte opdracht op zorgvuldige wijze moet neerleggen en ervoor moet zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.  4.10    Volgens verweerster heeft klaagster bij herhaling aangegeven verweerster niet langer als advocaat te willen. Klaagster had daarnaast een klacht over verweerster bij de deken ingediend. Gelet op de ontstane vertrouwensbreuk mocht en moest verweerster zich aan de zaak onttrekken. Verweerster is daarbij zorgvuldig te werk gegaan door eerst met de deken te overleggen en vervolgens uitstel van de zitting te vragen, wat ook is toegekend. Van verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.   4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025. 

Griffier          Voorzitter

Verzonden op: 29 september 2025