Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:135

Zaaknummer

24-958/DB/LI

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen (voormalig) advocaat over schending van de geheimhoudingsplicht. De raad komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat klager tegen het delen van informatie met de media en R desgevraagd geen bezwaren had. Daarmee is niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van gedragsregel 3 lid 3. Verweerder heeft vertrouwelijke informatie gedeeld, terwijl niet is gebleken dat het delen van die vertrouwelijke informatie van zwaarwegend belang was voor klagers zaak.  Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. artikel 11a van de Advocatenwet en de op hem rustende geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in gedragsregel 3. Voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 29 september 2025

in de zaak 24-958/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde:  mr. K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam

over:

verweerder  

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 12 juni 2024 heeft de gemachtigde van klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2    Op 20 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-076 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2025. Verschenen zijn klagers gemachtigde en verweerder. Klager is niet verschenen.

1.4    Bij tussenbeslissing van 26 mei 2025 heeft de raad het dossier teruggestuurd naar de deken met het verzoek het onderzoek voort te zetten dan wel te hervatten en de raad over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.

1.5    Bij brief van 19 juni 2025 heeft de deken de raad van zijn bevindingen op de hoogte gebracht. Klagers gemachtigde en verweerder zijn in de gelegenheid gesteld om op de bevindingen van de deken te reageren.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de nagekomen e-mail met bijlagen van verweerder van 30 maart 2025, van de brief van de deken van 19 juni 2025 en van de reactie daarop van de gemachtigde van klager van 2 juli 2025 en van de reactie van verweerder van 4 augustus 2025.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft, tezamen met zijn toenmalige kantoorgenoot mr. K, klager bijgestaan in een strafzaak. 

2.3    Op 30 mei en 2 juni 2023 heeft verweerder de volgende Whatsapp-conversatie gevoerd met een journalist, werkzaam bij dagblad de L:

30 mei 2023: Verweerder: “Ok, dank. Het meest bizarre aspect van deze zaak (naast het knullige optreden op de plaats delict en het fameuze keukenpapier is toch het feit dat de woning van cliënt pas op 7 oktober werd doorzocht...een maand na de vondst van het lichaam. Daardoor ontstaan meerdere problemen tijdens het onderzoek.”

Journalist: “De grote vraag is: waarom?”

Verweerder: “Inderdaad. Enkel de OvJ kan dit beantwoorden. Tactisch gezien is het desastreus. Hadden ze hem eerder aangehouden dan hadden ze meer bewijs gevonden (citeer me daar niet op).”

Journalist: “Hij heeft sporen gewist? Zich ontdaan van spullen?”

Verweerder: “Het tweede. Bel me morgen maar”.

Journalist: “Zal ik doen. Bij voorkeur tussen 9.00 en 10u, ben verder nauwelijks in de gelegenheid om (rustig) te bellen.”

Verweerder: “Prima.”

2 juni 2023: Verweerder: “[Klager]  komt waarschijnlijk niet maandag.” Journalist: “Ok. Dank voor het bericht. Dan laat ik de tekenaar achterwege. Jullie nemen een extra kopie pleidooi mee?”

Verweerder: “Ik kan er een doorsturen vandaag.”

2.4    Op 6 juni 2023 heeft verweerder de volgende Whatsapp-conversatie gevoerd met de heer R:

R: “Ik zag het gisteren ook op Nu.nl staan. Maar dan zonder info advocaat. Altijd goed inderdaad.”

R: “Goed pleidooi overigens. Vanochtend helemaal doorgelezen.”

2.5    Op 12 juni 2024 heeft de gemachtigde van klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. 

2.6    Verweerder is per 1 augustus 2024 uitgeschreven van het tableau.

 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.    Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zonder klagers toestemming vertrouwelijke informatie te delen met een journalist;   

2.    Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zonder klagers toestemming voorafgaand aan de zitting een kopie van de pleitnota toe te sturen aan een journalist;

3.    Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zonder klagers toestemming een kopie van de pleitnota te verstrekken aan R.

 

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Toetsingskader De klacht heeft betrekking op de geheimhoudingsplicht. De raad overweegt dat de geheimhoudingsplicht van een advocaat volgt uit de kernwaarde vertrouwelijkheid in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet en nader is uitgewerkt in artikel 11a van de Advocatenwet. Die geheimhoudingsplicht houdt in dat een advocaat in beginsel verplicht is tot geheimhouding van alle informatie, waarvan hij kennis neemt door zijn beroepsuitoefening. De advocaat dient als vertrouwenspersoon voor zijn cliënt. 

5.2    Gedragsregel 3 lid 1 bepaalt voorts dat de advocaat op grond van de wet verplicht is tot geheimhouding; zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Op grond van gedragsregel 3 lid 3 staat het de advocaat vrij om vertrouwelijk verkregen kennis naar buiten toe te gebruiken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden: - voor zover een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak dit rechtvaardigt; - voor zover de cliënt daartegen desgevraagd geen bezwaar heeft; en - voor zover dit in overeenstemming is met de goede beroepsuitoefening. De advocaat draagt als geheimhouder de verantwoordelijkheid om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van zijn cliënt, informatie naar buiten te brengen, bijvoorbeeld via de media. Die beoordeling houdt in dat op juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan de aan de advocaat verstrekte opdracht, maar ook dat het naar buiten brengen van zwaarwegend belang is voor de zaak. Ook als een cliënt de advocaat ontslaat van zijn geheimhoudingsplicht behoudt de advocaat een eigen verantwoordelijkheid. De criteria in het derde lid zijn cumulatief bedoeld.

5.3    Beoordeling Verweerder heeft de klacht weersproken. Verweerder heeft in de eerste plaats weersproken dat hij de pleitnota aan de journalist en aan R heeft verstrekt. Verweerder heeft verder erkend dat hij informatie aan de journalist en R heeft verstrekt, maar stelt daarmee niet in strijd met de op hem rustende geheimhoudingsplicht te hebben gehandeld. Verweerder heeft daartoe in de eerste plaats naar voren gebracht dat hij geen geheime of vertrouwelijke informatie naar buiten heeft gebracht, nu de gedeelde informatie reeds tijdens de openbare terechtzittingen in de strafzaak aan de orde was geweest. 

5.4    Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat hij met klager had afgesproken om informatie aan de pers te verstrekken en dat deze afspraak ook schriftelijk is vastgelegd. Die schriftelijke vastlegging bevindt zich in het dossier, dat op verweerders voormalige kantoor ligt. Verweerder heeft een conflict met zijn voormalig kantoor. Verweerder is daarom niet in staat om die schriftelijke bevestiging te overleggen, aldus nog steeds verweerder. 

5.5    Verweerder heeft tot slot betoogd dat het delen van de informatie in het belang was van klager, nu daarmee een strategisch doel werd nagestreefd, te weten het wegnemen van het negatieve beeld van klager in de media.

5.6    De raad overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder op 2 juni 2023 aan de journalist heeft aangeboden om de pleitnota voorafgaand aan de zitting aan haar toe te sturen. Klager heeft hieraan de conclusie verbonden dat verweerder de pleitnota ook voorafgaand aan de zitting aan de journalist heeft verstrekt, maar verweerder heeft dit weersproken. De standpunten van partijen staan dus lijnrecht tegenover elkaar. Nu de raad in de overlegde stukken geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de juistheid van het verwijt dat verweerder de pleitnota voorafgaand aan de zitting aan de journalist heeft toegezonden, kan de raad de feitelijke grondslag van klachtonderdeel 2 niet vaststellen. Bij gebreke van feitelijke grondslag zal de raad klachtonderdeel 2 dan ook ongegrond verklaren. 

5.7    Voor wat betreft de klachtonderdelen 1 en 3 overweegt de raad als volgt. Uit de hiervoor onder 2.3 en 2.4 weergegeven tussen verweerder enerzijds en de journalist en R anderzijds gevoerde whatsapp-gesprekken blijkt dat verweerder zaaksinhoudelijke informatie heeft gedeeld met de journalist en dat hij de pleitnota heeft toegestuurd aan R, die verweerder immers complimenteert met de inhoud ervan. In het kader van de beoordeling van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld heeft de raad de zaak bij tussenbeslissing van 26 mei 2025 terugverwezen naar de deken met het verzoek (nader) onderzoek te verrichten. De raad overwoog:

“(3.1) De raad is van oordeel dat op basis van het door de deken op 20 december 2024 aan de raad doorgezonden klachtdossier de met de klacht samenhangende feiten en omstandigheden niet goed kunnen worden vastgesteld.

(3.2) De raad ziet in het bovenstaande aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de deken en de deken te verzoeken om het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van zijn bevindingen op de hoogte te stellen. In het bijzonder verzoekt de raad de deken om de raad te berichten of en in hoeverre tussen klager en verweerder schriftelijk is vastgelegd dat het verweerder vrijstond om met derden, waaronder de journaliste en R, te communiceren en informatie en/of stukken te delen. Indien sprake is van een dergelijke schriftelijke vastlegging verzoekt de raad de deken de stukken waaruit van die vastlegging blijkt aan de raad toe te sturen. In verband met het door de deken te verrichten onderzoek stelt verweerders voormalig kantoor, B Advocaten, het volledige dossier zowel fysiek als digitaal per direct ter beschikking aan de deken. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.”

5.8    Bij brief van 19 juni 2025 heeft de deken aan de raad verslag uitgebracht van het door hem verrichte onderzoek. De conclusie van het door de deken verrichte onderzoek luidt als volgt:

“(…) Ik ben in de ter beschikking gestelde dossiers en digitale informatie geen correspondentie tegengekomen tussen [verweerder] en [klager]. Derhalve dus ook geen schriftelijke vastlegging van eventueel gemaakte afspraken tussen [verweerder] en [klager] waarmee eerstgenoemde vrij zou staan om met derden, waaronder een journalist(e), te communiceren en informatie en/of stukken over de strafzaak van [klager] te delen.(…)”

5.9    Naar het oordeel van de raad heeft de deken, anders dan verweerder heeft betoogd, het aan hem bij tussenbeslissing van 26 mei 2025 opgedragen onderzoek op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de daaraan te stellen eisen verricht. De raad heeft geen enkele reden om daaraan te twijfelen. De raad volgt de deken dan ook in zijn conclusies. Dat betekent dat er binnen het bestek van de onderhavige klachtzaak van moet worden uitgegaan dat verweerder niet schriftelijk heeft vastgelegd dat hij met klager had afgesproken om informatie met de media en R te delen. Nu van een schriftelijke vastlegging niet is gebleken, rust het bewijsrisico op verweerder. Klager heeft gesteld dat hij aan verweerder geen toestemming heeft gegeven om informatie met de media en R te delen. Van het tegendeel is de raad niet gebleken. De door verweerder overgelegde verklaring van mr. K legt namelijk naar het oordeel van de raad onvoldoende gewicht in de schaal. De raad komt derhalve tot de conclusie dat niet is gebleken dat klager tegen het delen van informatie met de media en R desgevraagd geen bezwaren had. Daarmee is niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van gedragsregel 3 lid 3.

5.10    De raad is verder van oordeel dat de met de journalist en met R gedeelde informatie, anders dan verweerder stelt, wel degelijk vertrouwelijke informatie betreft. Klagers gemachtigde heeft gemotiveerd toegelicht dat hetgeen verweerder met de journalist in de Whatsapp-conversatie heeft gedeeld, niet aan de orde is gekomen in de openbare zittingen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tegenover deze gemotiveerde toelichting onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waaruit blijkt dat exact dezelfde informatie als gedeeld met de journalist reeds openbaar was. 

5.11    Dat het delen van die vertrouwelijke informatie van zwaarwegend belang was voor klagers zaak is de raad tot slot niet gebleken. Niet valt in te zien op welke wijze de mededeling aan de journalist, dat klager bewijs heeft weggemaakt, zou kunnen bijdragen aan een positieve(re) beeldvorming over klager in de media. Verweerder heeft verklaard dat hij met R contact heeft gehad over ict-technisch-gerelateerde vragen. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is de raad er niet van overtuigd geraakt dat met het delen van de pleitnota met R een zwaarwegend belang werd gediend.

5.12    De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. artikel 11a van de Advocatenwet en de op hem rustende geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in gedragsregel 3 door (k.o. 1) zonder klagers toestemming vertrouwelijke informatie te delen met een journalist, en (k.o. 3) zonder klagers toestemming een kopie van de pleitnota te verstrekken aan R. De klachtonderdelen 1 en 3 zijn derhalve gegrond. 

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. artikel 11a van de Advocatenwet en de op hem rustende geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in gedragsregel 3. De raad rekent verweerder dit handelen in strijd met de kernwaarde vertrouwelijkheid zwaar aan. Gelet op de aard van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten acht de raad een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €   50,- reiskosten van klager; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline: -     verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond; -    verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken op;     -          bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;     -          stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;     -          stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -               veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klager,     op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 29 september 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 29 september 2025