Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2025:129
Zaaknummer
25-406/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. De klachten dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 4 lid 1 doordat zij (1) heimelijk geluidsopnames heeft gemaakt van gesprekken tussen haar cliënten en (verschillende medewerkers van) klaagster, terwijl daarvoor geen toestemming was gegeven en zelfs uitdrukkelijk was aangegeven dat het maken van geluidsopnames niet gewenst was en (2) de geluidsopnames vervolgens heeft ingediend bij de rechtbank zijn ongegrond. Nu verweerster uitdrukkelijk heeft weersproken dat zij geluidsopnames heeft gemaakt en de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten bevatten voor de feitelijke juistheid van het verwijt dat verweerster de geluidsopnames heeft gemaakt, kan de raad niet vaststellen dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Wel staat vast dat verweerster de geluidsopnames in het geding heeft gebracht. Daarmee heeft verweerster echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, nu genoegzaam is gebleken dat in dit geval met het overleggen van de geluidsopnames een redelijk doel werd gediend, terwijl niet is gebleken dat de belangen van verweerster onnodig of op een ontoelaatbare manier zijn geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 29 september 2025
in de zaak 25-406/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 december 2024 heeft klaagster, vertegenwoordigd door de heer A, tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 20 juni 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K25-007 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 augustus 2025. Verschenen zijn klaagster, vertegenwoordigd door de heer A, en verweerster.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de nagekomen e-mail met bijlage van verweerster van 1 juli 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De cliënten van verweerster hebben een geschil met klaagster, een gemeente, over – kort samengevat – de voor de exploitatie van een bed and breakfast benodigde vergunningen.
2.3 In het kader van dit geschil hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden. De cliënten van klaagster hebben zich op het standpunt gesteld dat er namens klaagster toezeggingen waren gedaan. Op enig moment heeft verweerster aan de heer A, die als ambtenaar werkzaam is bij klaagster, gevraagd of zij een geluidsopname mocht maken van een te voeren gesprek. De heer A heeft afwijzend op het verzoek van verweerster gereageerd.
2.4 Tussen klaagster en verweersters cliënten is een kort geding procedure aanhangig geweest, in welk verband op 5 december 2024 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Op 4 december 2024 heeft verweerster producties in het geding gebracht, waaronder geluidsopnames van in oktober 2023, februari 2024, maart 2024 en mei 2024 gevoerde gesprekken tussen (verschillende medewerkers van) klaagster en de cliënten van verweerster.
2.5 Op 31 december 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2.6 Bij e-mail van 29 januari 2025 heeft de cliënte van verweerster het volgende aan verweerster medegedeeld:
“Naar aanleiding van de klacht die [klaagster] tegen u heeft ingediend, wil ik reageren dat de verantwoording in zijn geheel bij mij ligt. Ik heb alle gesprekken opgenomen vanaf het moment dat [klaagster] aangaf dat zij geen stukken hadden ontvangen en van de gevoerde gesprekken en toezeggingen niet op de hoogte was. Wij hebben met zoveel medewerkers van [klaagster] contact gehad door een hoog personeelsverloop dat ik mij wilde indekken. Zeker nadat er verschillende datalekken zijn gebeurd heb ik geen vertrouwen meer in [klaagster] omdat zij altijd alles ontkent en geen verantwoordelijkheid neemt. Het werd ons allemaal teveel.
Ik heb u pas over de opnames geïnformeerd in het kader van de procedures.
Het spijt mij ten zeerste dat u hier beschuldigd van wordt.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 4 lid 1 doordat zij heimelijk geluidsopnames heeft gemaakt van een gesprek tussen haar cliënten en de heer A. Verweerster heeft hiervoor geen toestemming gevraagd aan de ambtenaren van de gemeente B, terwijl uitdrukkelijk is aangegeven dat het maken van geluidsopnames niet gewenst is. Vervolgens heeft verweerster de geluidsopnames één dag voor de zitting van 5 december 2024 als aanvullende producties ingediend bij de rechtbank.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Beoordeling
Klaagster verwijt verweerster – samengevat - dat zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 4 lid 1 doordat zij (1) heimelijk geluidsopnames heeft gemaakt van gesprekken tussen haar cliënten en (verschillende medewerkers van) klaagster, terwijl daarvoor geen toestemming was gegeven en zelfs uitdrukkelijk was aangegeven dat het maken van geluidsopnames niet gewenst was en (2) de geluidsopnames vervolgens heeft ingediend bij de rechtbank. Verweerster heeft uitdrukkelijk weersproken dat zij de gewraakte geluidsopnames heeft gemaakt en heeft ter onderbouwing van dat verweer een e-mailbericht van haar cliënte overgelegd waarin deze laatste verklaart de geluidsopnames te hebben gemaakt. De raad overweegt als volgt. Nu verweerster uitdrukkelijk heeft weersproken dat zij geluidsopnames heeft gemaakt en de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten bevatten voor de feitelijke juistheid van het verwijt dat verweerster de geluidsopnames heeft gemaakt, kan de raad niet vaststellen dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Bij gebreke van feitelijke grondslag is de klacht in zoverre dan ook ongegrond.
5.3 Wel staat vast dat verweerster de geluidsopnames in het geding heeft gebracht. Daarmee heeft verweerster echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad is namelijk van oordeel dat het verweerster onder de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde omstandigheden vrij stond om de door haar cliënten aangereikte geluidsopnames in het geding te brengen. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat het in het belang van haar cliënten was om te bewijzen dat de gemeenteambtenaren, waaronder de heer A, de door verweersters cliënten gestelde uitlatingen hadden gedaan en zij heeft voorts onweersproken gesteld dat het in het geding brengen van die geluidsopnames de enige manier was om dit bewijs te leveren. Naar het oordeel van de raad is aldus genoegzaam gebleken dat in dit geval met het overleggen van de geluidsopnames een redelijk doel werd gediend, terwijl niet is gebleken dat de belangen van verweerster onnodig of op een ontoelaatbare manier zijn geschaad.
5.4 Nu naar het oordeel van de raad niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 29 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 september 2025