Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:134

Zaaknummer

25-556/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat in hoedanigheid van deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond.  Het feit dat ten gevolge van de onder verweersters verantwoordelijkheid gemaakte administratieve fout aanzienlijke vertraging is ontstaan in de behandeling van klagers klacht is naar het oordeel van de voorzitter niet zodanig ernstig dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.  

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 30 september 2025

in de zaak 25-556/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                       

klager

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van 19 augustus 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.  

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 31 augustus 2023 heeft klager bij verweerster, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, een klacht ingediend over mr. R. Diezelfde dag heeft de stafjurist van het Bureau van de orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, hierna: “de stafjurist”, aan klager informatie gegeven over de klachtprocedure en aan hem gevraagd of hij de klacht wenst door te zetten. Op dat moment is nog geen klachtdossier geopend, maar een “OZ-dossier” (“overige zaak”).

1.2 Op 8 september 2023 heeft klager een reactie gestuurd met een aanvulling op de klacht. De stafjurist heeft het “OZ-dossier” abusievelijk niet omgezet naar een klachtdossier.

1.3 Op 9 september 2024 heeft klager bij het ordebureau geïnformeerd naar de stand van zaken. Op 23 september 2024 heeft klager een herinnering gestuurd. Op 25 oktober 2024 heeft de stafjurist klager bericht dat de zaak abusievelijk nog niet in behandeling was genomen en heeft hiervoor aan klager excuses aangeboden. De stafjurist heeft voorts toegezegd dat de klacht met voorrang zou worden behandeld. Op 28 oktober 2024 is de klacht doorgestuurd naar mr. R met het verzoek om op de klacht te reageren.

1.4 Op 18 november 2024 heeft de stafjurist klager gevraagd of hij de voorkeur gaf aan onmiddellijke doorzending van het dossier aan de raad van discipline of aan het voltooien van de klachtprocedure op de gebruikelijke wijze (middels het indienen van re- en dupliek en het afwachten van het dekenstandpunt). Op 12 december 2024 heeft klager een repliek ingediend, waarna mr. R heeft gedupliceerd. Op 19 december 2024 heeft de stafjurist aan klager gevraagd of hij onmiddellijke doorzending aan de raad wenst of dat hij een dekenstandpunt wenst te ontvangen. Bij e-mail van 23 januari 2025 heeft de stafjurist aan klager bericht dat zij geen reactie van hem had ontvangen en dat een dekenstandpunt werd voorbereid. Op 14 februari 2025 is het dekenstandpunt aan klager toegestuurd en is klager in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen. Klager heeft op 14 februari 2025 het griffierecht voldaan. Op 19 februari 2025 is aan klager bevestigd dat het griffierecht was voldaan en dat het dossier gereed zou worden gemaakt voor verzending aan de raad van discipline. Op 3 april 2025 is het dossier doorgezonden aan de raad van discipline.

1.5 Bij e-mail van 28 maart 2024 heeft klager het Hof van Discipline verzocht om te oordelen over de gang van zaken rondom de klacht tegen mr. R. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft dit bericht van klager opgevat als een verzoek om de klacht tegen verweerster te verwijzen naar een andere deken. Bij beslissing van 14 november 2024 (kenmerk 240312) heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de zaak verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld door klagers klacht tegen mr. R niet in behandeling te nemen; Verweerster heeft klager niet geïnformeerd over artikel 46d lid 3 Advocatenwet; Het door klager betaalde griffierecht is ten bate gekomen van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag in plaats van aan de raad van discipline in het ressort Den Haag.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4. BEOORDELING

4.1 Toetsingskader

Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, dan blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het aanzien van en/of het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

4.2 Beoordeling

Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerster in de eerste plaats dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door klagers klacht tegen mr. R niet in behandeling te nemen. Vast staat dat de behandeling van klagers klacht tegen mr. R ten gevolge van een onder verweersters verantwoordelijkheid gemaakte administratieve fout ruim een jaar heeft stil gelegen. Met klager is de voorzitter van oordeel dat dit onzorgvuldig is. Echter, er is hier sprake geweest van een menselijke fout, waarvoor excuses zijn aangeboden en vast staat dat de klacht alsnog met voorrang is behandeld. Het feit dat ten gevolge van de onder verweersters verantwoordelijkheid gemaakte administratieve fout aanzienlijke vertraging is ontstaan in de behandeling van klagers klacht is naar het oordeel van de voorzitter niet zodanig ernstig dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal klachtonderdeel 1 daarom kennelijk ongegrond verklaren.

4.3 Klachtonderdeel 2

Klager verwijt verweerster voorts dat zij hem niet heeft geïnformeerd over artikel 46d lid 3 Advocatenwet. De voorzitter overweegt als volgt. De in de Advocatenwet geregelde klachtprocedure bij de deken is nader uitgewerkt in de Leidraad. Klager is conform hetgeen is vastgelegd in de Leidraad dekenaal klachtonderzoek geïnformeerd over de klachtprocedure. Door het feit dat klager niet afzonderlijk is gewezen op het bepaalde in artikel 46d lid 3 Advocatenwet is het vertrouwen in de advocatuur naar het oordeel van de voorzitter geenszins geschaad. Daar komt bij dat klager tot twee maal toe in de gelegenheid is gesteld om te kiezen voor onmiddellijke doorzending van het klachtdossier aan de raad. Dat klager van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan verweerster uiteraard niet worden aangerekend. Ook klachtonderdeel 2 is dan ook kennelijk ongegrond.

4.4 Klachtonderdeel 3

Klager verwijt verweerster tot slot dat het door hem betaalde griffierecht ten bate is gekomen van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag in plaats van aan de raad van discipline in het ressort Den Haag. De voorzitter oordeelt dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Verweerster heeft dit klachtonderdeel uitdrukkelijk weersproken, terwijl in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de feitelijke juistheid van het verwijt dat het griffierecht ten bate is gekomen van Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. De voorzitter zal derhalve ook klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 30 september 2025