Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2025:133
Zaaknummer
25-559/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Het verwijt dat verweerder zich in een documentaire lasterlijk en smadelijk over klager heeft uitgelaten en onwaarheden heeft verkondigd is op grond van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk. De klacht dat verweerder zich intimiderend en dreigend jegens klager heeft gedragen is kennelijk ongegrond. De klacht dat verweerders brief aan klager verkeerd was geadresseerd mist feitelijke grondslag en is dus eveneens kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 30 september 2025
in de zaak 25-559/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van 19 augustus 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14 en van de nagekomen brief van klager van 10 september 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 11 juli 2018 is mevrouw K overleden. Verweerder staat de ouders en de broer van wijlen mevrouw K bij als advocaat.
1.2 Bij vonnis van 4 juni 2019 van de rechtbank Midden-Nederland en vervolgens in hoger beroep bij arrest van 21 juli 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is klager voor - kort gezegd – de moord op en belaging van mevrouw K veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren en tbs. Tegen dit arrest heeft klager cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 12 april 2022 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof (uitsluitend) voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf vernietigd en een gevangenisstraf van veertien jaren en acht maanden opgelegd.
1.3 In het strafproces zijn de vorderingen van verweerders cliënten als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
1.4 [Naam omroep] heeft een documentaire gemaakt met de titel “[titel] ”. In deze documentaire heeft verweerder namens zijn cliënten een toelichting gegeven. Voorafgaand aan de uitzending van de documentaire heeft klagers advocaat contact gehad met [naam omroep] over de inhoud van de documentaire en bezwaar gemaakt voor het geval klager daarin werd aangehaald of klagers naam daarin werd genoemd. De documentaire is op [datum] uitgezonden. Klager verbleef op dat moment in de PI Arnhem. Klager verbleef vanaf 2 maart 2022 in de PI Dordrecht.
1.5 Bij (gelijkluidende) brieven van 6 en 7 juli 2023 heeft verweerder klager aansprakelijk gesteld voor de door zijn cliënten geleden en nog te lijden schade. De brief van 6 juli 2023 is op 7 juli 2023 per deurwaardersexploit aan klager betekend in de P.I. Dordrecht. De brief van 7 juli 2023 is per gewone post aan klager in de P.I. Dordrecht toegestuurd. Oorspronkelijk was bovenaan de brief in de adressering vermeld “P.I. Zwolle”, maar op basis van de van de deurwaarder verkregen informatie is de brief verzonden aan de P.I. Dordrecht. De inhoud van de brief luidde als volgt:
“Zoals u bekend, behartig ik in mijn hoedanigheid van advocaat de belangen van [de heer K, mevrouw D en de heer XK] (de ouders respectievelijk broer van wijlen mevrouw [K]), cliënten.
Op 11 juli 2018 is mevrouw [K] door uw toedoen om het leven gebracht. Ten gevolge hiervan lijden cliënten (materiële en immateriële) schade, waaronder onder andere shockschade.
Door de rechtbank Midden-Nederland (bij vonnis d.d. 4 juni 2019) en vervolgens in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (bij arrest d.d. 21 juli 2020) bent u - kort gezegd - voor moord en belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren en is gelast dat u ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat u van overheidswege wordt verpleegd. Tegen dit arrest hebt u vervolgens cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad heeft (bij arrest d.d. 12 april 2022) de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en deze verminderd (naar veertien jaren en acht maanden).
Bovenop de gevangenisstraf en de terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege zijn de vorderingen van mijn cliënten - die zij hadden ingediend in het kader de voeging als benadeelde partij in het strafproces - voor wat betreft de shockschade niet ontvankelijk verklaard (hetgeen kort gezegd inhoudt dat zij de vordering nog bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen).
Duidelijk is (dus) dat de door mijn cliënten geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade tot dusver niet is vergoed, terwijl die schade wel fors is en bovendien alsmaar verder oploopt.
Gelet op al het voormelde stel ik u namens cliënten bij dezen aansprakelijk voor alle door hen geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade als gevolg van het voorval d.d. 11 juli 2018. Namens mijn cliënten worden bij dezen dan ook uitdrukkelijk alle rechten jegens u voorbehouden.
Voor de goede orde deel ik u in het verlengde hiervan mede dat u onderhavige brief dient op te vatten als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:310 e.v. BW, meer specifiek dient onderhavige brief derhalve te worden gelezen als een mededeling in de zin van artikel 3:317 BW, waarmee cliënten zich ondubbelzinnig hun rechten jegens u (waaronder hun recht op schadevergoeding) uitdrukkelijk voorbehouden.
Teneinde ervan verzekerd te zijn dat u kennis kunt nemen van onderhavige brief, zend ik u deze brief zowel per deurwaardersexploot als per gewone post toe.”
1.6 Klager heeft zich bij brieven van 7 november, 11 december (door de deken ontvangen op 17 december) 2024, 23 december (door de deken ontvangen op 31 december) 2024, 3 januari (door de deken door de deken ontvangen op 14 januari) 2025 en 14 februari (door de deken ontvangen op 18 februari) 2025 beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft zich in de documentaire lasterlijk en smadelijk over klager uitgelaten en onwaarheden verkondigd; Verweerder heeft zich intimiderend en dreigend jegens klager gedragen door hem op 7 juli 2023 een brief te sturen waarin hij aansprakelijk werd gesteld en waarin schadevergoeding werd gevorderd; Verweerder heeft de brief van 7 juli 2023 gestuurd naar de PI Zwolle, terwijl klager sinds 2 maart 2022 niet meer in de PI Zwolle, maar in de PI Dordrecht verbleef.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klachtonderdeel 1
De voorzitter stelt vast dat het eerste onderdeel van de klacht ziet op verweerders uitlatingen in de documentaire “[naam documentaire]”, die op [datum] is uitgezonden.
4.2 De voorzitter overweegt dat een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat betreffen. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet). De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten in het verleden.
4.3 Klager heeft zich in de brief van 11 december 2024, door de deken ontvangen op 17 december 2024, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerders uitlatingen tot de deken gewend. Vast staat dat klagers advocaat op 14 juni 2021 op de hoogte was van de documentaire en daarover vragen heeft gesteld aan [naam omroep], terwijl klager in zijn brief van 3 januari 2025 aan de deken heeft medegedeeld dat hij “2020/2021 in zijn verblijf P.I. Arnhem uit zijn cel (is) gehaald om dit te bekijken. Dit door [E.] van justitie”. De vraag van de stafjurist van de deken naar het exacte tijdstip waarop klager van de documentaire heeft kennis genomen, heeft hij onbeantwoord heeft gelaten. Naar het oordeel van de voorzitter is, mede gelet op de bemoeienissen van klagers advocaat op dit punt, aannemelijk dat klager op of kort na 14 juni 2021 heeft kennisgenomen van (de uitlatingen van verweerder in) de documentaire. De voorzitter oordeelt daarom dat niet is gebleken dat klager niet eerder dan op 11 december 2024 heeft kunnen klagen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Dat sprake zou zijn van de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bedoelde situatie is voorts gesteld noch gebleken.
4.4 De voorzitter zal klachtonderdeel 1 op grond van het voorgaande met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
4.5 Klachtonderdelen 2 en 3
Toetsingskader
De voorzitter stelt vast dat het tweede en derde onderdeel van de klacht zien op verweerders optreden in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Beoordeling
Klager verwijt verweerder dat hij zich intimiderend en dreigend jegens klager heeft gedragen door hem op 7 juli 2023 een brief te sturen waarin klager aansprakelijk werd gesteld en waarin schadevergoeding werd gevorderd. Verweerder heeft dit verwijt weersproken en in dat verband gemotiveerd toegelicht dat hij klager op grond van een van zijn cliënten verkregen opdracht aansprakelijk heeft gesteld. De voorzitter volgt verweerder in dat verweer. Het stond verweerder vrij om klager namens zijn cliënten aansprakelijk te stellen en dat was in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten zelfs zijn taak. Nadat de vorderingen van verweerders cliënten in de strafrechtelijke procedure niet-ontvankelijk waren verklaard, was het instellen van een civielrechtelijke vordering de aangewezen weg. Het verzenden van een aansprakelijkstelling is dan de eerste stap. Van onnodig kwetsende uitlatingen is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder in de brief feiten heeft gesteld waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. De brief is bovendien gesteld in zakelijke bewoordingen. Noch de inhoud, noch de toonzetting van de brief is intimiderend of dreigend van aard. Klachtonderdeel 2 is derhalve kennelijk ongegrond.
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij de brief van 7 juli 2023 heeft gestuurd naar de PI Zwolle, terwijl klager sinds 2 maart 2022 niet meer in de PI Zwolle, maar in de PI Dordrecht verbleef. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel weersproken. In dat verband heeft verweerder de gang van zaken rondom de adressering, de verzending en de betekening uitvoerig en gemotiveerd toegelicht. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, dat de brief zowel per gewone post is verzonden aan de P.I. Dordrecht, als per deurwaardersexploit aan de P.I. Dordrecht is betekend heeft klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het anders is. Omdat klachtonderdeel 3 feitelijke grondslag mist en dus niet is gebleken dat verweerder klager op het verkeerde adres heeft aangeschreven, is ook klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk; de klachtonderdelen 2 en 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 september 2025