Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:186

Zaaknummer

25-483/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van een derde over door verweerster in een processtuk over hem opgenomen uitlatingen. De gewraakte uitlatingen zijn niet onjuist en kunnen relevant zijn voor het geschil in kwestie. Hoewel begrijpelijk dat de uitlatingen door klager als vervelend zijn ervaren, is geen sprake van (onnodig) grieven.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 september 2025 in de zaak 25-483/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 21 juli 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2025/072 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 30 juli 2025.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is notaris geweest.  1.2    De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft klager in 2024 in kort geding gedagvaard. In het vonnis in kort geding van 15 juli 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is onder meer vermeld: “2.2. [Klager] is in 2014 ontzet uit het ambt van notaris (…). (…) 3.4. Tussen partijen staat vast dat [klager] niet valt onder de categorie personen die op grond van artikel 2 lid 2 Wna de titel notaris mag voeren. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij in strijd met de wet handelt door zich te presenteren als “Internationaal Notaris”. (…) De voorzieningenrechter 4.1.    veroordeelt [klager] zich niet langer te presenteren als “Internationaal Notaris” (…)” 1.3    Klager is bij vonnis van 27 februari 2025 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van - kort gezegd - dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). In het vonnis is onder meer overwogen: “Er was sprake van een techniek waarbij geestelijk overwicht werd uitgeoefend, meer specifiek binnen de tenlastelegging genoemd als undue influence, coercive control en gaslighting. (…) De rechtbank stelt vast dat de handelingen van verdachte en de medeverdachten onder deze drie genoemde technieken vielen die los van elkaar en soms ook in samenhang tegen aangeefster werden gebruikt. (…) Verdachte heeft zich samen met anderen jegens aangeefster schuldig gemaakt aan het onder dwang afgeven van geld, sieraden, administraties en autopapieren.” 1.4    Mevrouw B heeft in het verleden een lening verstrekt aan de heer P voor de aankoop van een woning. B stelt dat P niet meer aan zijn betalingsverplichtingen voldoet en vordert terugbetaling van het geleende bedrag. Verweerster staat haar daarin bij.  1.5    Ter zekerheidstelling van de verhaalsmogelijkheden heeft verweerster, namens B, op 16 mei 2025 een verzoek gedaan tot het leggen van conservatoir beslag. In het beslagrekest staat onder meer: “19. Op 18 februari 2025 is door [klager] een brief gestuurd aan de gemachtigde van [B], waarin hij aangeeft op te treden als gemachtigde van [P]. (…) 20. Tussen [P] en [klager] bestaat sinds het aangaan van leningsovereenkomst in 2014 een relatie. (…) Zij zijn gezamenlijk bestuurders van een aantal stichting en verenigingen waarbij ze bij veel mensen voor veel problemen zorgen. (…)  21. Belangrijk is te vermelden wat de achtergrond van [klager] is, daar dit een rol speelt bij de vrees voor verduistering zijdens [B]. [Klager] was notaris, maar is in 2014 uit zijn ambt als notaris gezet. Jaren na deze ontzetting blijft hij zich echter presenteren als ‘internationaal notaris’. [Klager] was een van de kopstukken van [een kerkgenootschap]. Zo heeft hij dit ook gedaan in zijn bericht d.d. 18 februari 2025. In de praktijk staat de [kerkgenootschap] bekend als een sekte, waarmee [klager], tezamen met onder andere [P], goedgelovigen dwingt, al dan niet door afpersing, hun bezittingen over te dragen aan de sekte. Geld en eigendommen die op deze wijze zijn overgedragen, blijken vrijwel onmogelijk terug te vorderen, doordat ze via complexe juridische en financiële constructies binnen de sekte worden weggesluisd. [Klager] zijn expertise als notaris wordt ingezet om de eigendommen voorgoed aan het zich van de gedupeerden te onttrekken. 22. Kortgeleden heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant [klager] veroordeeld tot enkele maanden gevangenisstraf (productie 12). Volgens het OM maakt [klager] gebruik van ‘undue influence, coercive control en gaslighting’.  23. Hiermee wordt onderstreept dat [P] met [klager] aan zijn zijde er alles aan doet om allerlei mensen achter te laten met lege handen. Zo bestaat de vrees ook in onderhavig geval dat indien er een bodemprocedure wordt gestart, voor er vonnis in de verhaalsmogelijkheid beperkt worden. (…) 89. (…) [P] wordt in al zijn handelingen ondersteund door [klager], zo ook in onderhavig geval. De reactie zijdens [klager] als gemachtigde van [P] heeft de vrees op verduistering nog meer versterkt, nu dit blijk geeft van directe betrokkenheid van [klager] in onderhavige zaak. 90. [Klager] heeft bewezen op meerdere slinkse manieren mensen af te persen en geld afhandig te maken. Hierbij gaat hij het gebruik van geen enkel in te zetten middel uit de weg. Hierbij heeft hij door zijn eerder gestuurde berichten al geprobeerd een rookgordijn op te werpen om de aandacht van de hoofdzaak af te leiden.” 1.6    Op 27 mei 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.  1.7    Op 28 mei 2025 om 9:39 uur heeft klager verweerster geïnformeerd over de ingediende klacht.  1.8    Op 28 mei is de dagvaarding aan P uitgebracht. De dagvaarding is geen onderdeel van het klachtdossier.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft, hoewel klager geen partij is in de procedure, op diverse plaatsen in het beslagrekest klagers naam genoemd en klager op ernstige wijze in diskrediet gebracht. b)    Verweerster heeft in haar dagvaarding van 28 mei 2025 dezelfde grievende uitlatingen opnieuw opgenomen, ondanks klagers eerdere expliciete melding aan verweerster dat klager deze wijze van optreden had gemeld bij de deken. 2.2    Klager wijst op diverse uitlatingen in het beslagrekest. Klager stelt dat deze uitlatingen worden gepresenteerd als feiten, zonder juridische noodzaak, zonder duidelijke onderbouwing en zonder dat klager zich hiertegen heeft kunnen verweren. De uitlatingen hebben bovendien geen directe relevantie voor het beslagverzoek en dienen geen ander doel dan klager in een kwaad daglicht stellen. De beschuldigingen zijn ongefundeerd, buitenproportioneel en onnodig herhaald. Zij lijken een lasterlijk karakter te hebben, wat klagers persoonlijke en professionele reputatie ernstig schaadt. Klager stelt dat verweerster miskent dat er een verschil bestaat tussen relevante  juridische feiten en het onnodig en buiten context herhalen van belastende beschuldigingen jegens een buitenstaander. Klager is geen partij en kan zich daartegen dus niet verweren. De gewraakte passages hebben geleid tot imagoschade en aantasting van klagers eer en goede naam. Verweerster probeert de rechter onjuist en tendentieus te beïnvloeden met beschuldigingen zonder processuele betrokkenheid van klager. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd dat de door haar gedane uitlatingen niet onjuist zijn. Alle uitlatingen zijn afkomstig uit vonnissen van een rechtbank. Zij verwijst ook naar twee artikelen op www.advocatie.nl. Met betrekking tot de stelling dat klager financiële constructies heeft opgezet om geld weg te sluizen, heeft verweerster toegelicht dat klager haar, nadat de eerste ingebrekestellingen waren gestuurd, zelf vanuit verschillende entiteiten heeft aangeschreven. Hierbij heeft klager verklaard dat de woning aan die entiteiten toekomt. Verweerster stelt dat de benoemde feiten relevant waren voor het creëren van een volledig beeld bij de rechter. Verweerster heeft toegelicht dat zij haar cliënte B, slachtoffer van de genoemde sekte, bijstaat in meerdere zaken, dat duidelijk is dat alle zaken samenhang hebben en dat het relevant is om de informatie zo volledig mogelijk weer te geven. 3.2    Verweerster heeft toegelicht dat na het leggen van conservatoir beslag dient te worden gedagvaard en dat de dagvaarding al ruim van tevoren bij de deurwaarder was neergelegd. De dagvaarding was dan ook al onderweg op het moment dat het bericht van klager bij verweerster binnenkwam.  3.3    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  4.2    De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij die toets. In deze zaak is met name gedragsregel 7 van belang, waarin is bepaald dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten.  Beoordeling 4.3    De klacht is dat verweerster in haar processtukken (beslagrekest en dagvaarding) klager onnodig in diskrediet heeft gebracht c.q. zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, terwijl klager zich daar – nu hij geen procespartij is – niet tegen kan verweren. De voorzitter is van oordeel dat verweerster met haar uitlatingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft als advocaat een ruime mate van vrijheid om het standpunt van haar cliënte te verwoorden. Verweerster heeft – om onder meer de achtergrond van de kwestie te schetsen en de vrees voor verduistering te motiveren – klagers naam genoemd in relatie tot de wederpartij. Verweerster heeft toegelicht dat klager, onder meer namens P, als gemachtigde contact heeft opgenomen. Het is dan ook niet vreemd dat verweerster in de processtukken klagers naam noemt. Verweerster mocht dat in het belang van haar cliënte doen. Zij heeft dat op feitelijke en zakelijke wijze gedaan. Zij mocht daarbij afgaan op de informatie van haar cliënte en de informatie uit openbare registers en publicaties en dergelijke. Klager heeft de juistheid van de door verweerster aangehaalde vonnissen en publicaties ook niet betwist, zodat de voorzitter uitgaat van de juistheid daarvan.  4.4    Dat klager niet de wederpartij in het geschil is, maar een derde (en daarmee geen procespartij), maakt dit naar het oordeel van de voorzitter hier niet anders. De uitlatingen zijn niet onjuist en kunnen relevant zijn voor het geschil in kwestie. Hoewel begrijpelijk dat deze uitlatingen door klager als vervelend zijn ervaren, is geen sprake van (onnodig) grieven door verweerster. Dat sprake is van reputatieschade, is door klager niet geconcretiseerd of onderbouwd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is niet gebleken.  4.5    Voor zover dezelfde uitlatingen in de dagvaarding zijn herhaald – de voorzitter kan dat niet vaststellen nu de dagvaarding geen onderdeel is van het dossier – geldt dat de uitlatingen, zoals hiervoor overwogen, niet onnodig grievend of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. 4.6    De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 24 september 2025