Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:172

Zaaknummer

25-497/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht is kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 september 2025 in de zaak 25-497/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers gemachtigde: mr. H. Loonstein 

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (deken Noord-Holland) doorgezonden brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 juli 2025 met kenmerk Z 2336779 HH, door de raad ontvangen op 24 juli 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 12 januari 2022 is verweerder beëdigd tot advocaat in het arrondissement Amsterdam. Op 1 september 2023 is verweerder overgestapt naar het arrondissement Midden-Nederland en verbonden aan een advocatenkantoor in Lelystad. Op 25 februari 2025 is verweerder overgestapt naar het arrondissement Noord-Holland en houdt hij sindsdien kantoor in Haarlem. Daarvoor was verweerder werkzaam op het Ministerie van Defensie in de hoedanigheid van militair jurist. 1.2    Sinds 7 oktober 2023 heeft verweerder meerdere malen posts/artikelen op sociale media (LinkedIn) geplaatst over de kwestie tussen Israël en Gaza. 1.3    Op 29 oktober 2023 hebben advocaten in toga een stille tocht in Amsterdam gehouden, waar verweerder een statement over de kwestie Israël/Gaza heeft voorgedragen. 1.4    Op 7 maart 2024 hebben ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken een ‘sit-in’ gehouden, waarvoor verweerder was uitgenodigd en zijn analyse over de situatie Israël/Gaza heeft voorgedragen. 1.5    Op 9 maart 2024 heeft verweerder als spreker opgetreden bij een bijeenkomst van Amnesty International (als military lawyer). 1.6    Op 5 april 2024 hebben klagers over verweerder bij de deken Midden-Nederland een klacht ingediend.  1.7    Op 15 april 2024 is aangifte tegen verweerder gedaan. Bij beslissing van 3 mei 2024 heeft de officier van justitie de aangifte geseponeerd wegens niet strafbaarheid van het feit. 1.8    Verweerder heeft op LinkedIn opgeroepen om op zaterdag 11 mei 2024 de Nakba te herdenken op de Dam in Amsterdam en advocaten gevraagd in toga te komen. 1.9    Op 25 mei 2024 is de klacht over verweerder onderwerp geweest in een online-artikel in de Telegraaf. 1.10    Met ingang van 25 februari 2025 is verweerder overgestapt naar het arrondissement Noord-Holland en houdt hij sindsdien kantoor in Haarlem. 1.11    Het onderzoek naar en de behandeling van de klacht is afgerond door de deken Midden-Nederland en vervolgens door de deken Noord-Holland ingediend bij de Raad van Discipline Amsterdam.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder in strijd te hebben gehandeld met de gedragsregels 1 (beroepsplichten), 7 (geen ongepaste uitlatingen), 8 (geen onjuiste informatie), 9 (kenbaarheid hoedanigheid advocaat) en 10 (verenigbaarheid van activiteiten). De klachtonderdelen komen concreet neer op het volgende:  a)    verweerder heeft zich meermaals publiekelijk uitgelaten en/of gedragen op een wijze die ongepast en polariserend is;  b)    verweerder heeft onder een video op LinkedIn de opmerking geplaatst: “This reminds me of the nazi’s”;  c)    verweerder heeft op sociale media een afbeelding geplaatst waarop een swastika is afgebeeld in een davidster;  d)    verweerder heeft opgeroepen en/of in toga deel te nemen aan (een) politieke demonstratie(s), die niets met de advocatuur te maken heeft/hebben (artikel 27 van het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie);  e)    verweerder heeft zich op LinkedIn geprofileerd als self-employed advocaat militair recht, verbonden aan een kantoor in Amsterdam, terwijl hij nog stagiair-ondernemer is en niet (meer) aan dat kantoor verbonden is;  f)    verweerder heeft tijdens een op 9 maart 2024 georganiseerde bijeenkomst van Amnesty International het als een feit gepresenteerd dat Israël in 99,9% van de gevallen waarbij objecten in Gaza zijn bestookt, het oorlogsrecht heeft geschonden, zonder mee te geven dat hij dit baseert op gegevens van TikTok;  g)    verweerder heeft in toga verkondigd dat Israël oorlogsmisdaden begaat, zonder duidelijk te maken op welke bronnen dit is gebaseerd;  h)    verweerders gedragingen worden als grievend en bedreigend ervaren.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter overweegt dat alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, het recht heeft om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.  4.2    De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerder zich publiekelijk (in de sociale media) uitlaat het Israëlisch-Palestijns conflict c.q. de huidige oorlog in Gaza. Klagers stellen dat zij door verweerders uitlatingen en handelen rechtstreeks in hun belang worden getroffen vanwege hun joodse identiteit en hun oorlogsverleden. Dit criterium is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende onderscheidend om klagers te kwalificeren als rechtstreeks belanghebbenden. Ook het verwijt dat verweerder zich volgens klagers op LinkedIn heeft geprofileerd als self-employed advocaat militair recht verbonden aan een kantoor in Amsterdam, terwijl hij nog stagiair-ondernemer is en niet (meer) aan dat kantoor verbonden, betreft geen kwestie waardoor klagers rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Voor zover klagers stellen dat verweerder met zijn uitlatingen door zijn handelwijze de waardigheid en integriteit van de beroepsgroep heeft geschonden en dat hij in strijd met artikel 27 van het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie in zijn toga heeft gedemonstreerd, geldt dat deze verwijten zien op het algemeen belang van de advocatuur als beroepsgroep en een klacht hierover is voorbehouden aan de deken.   4.3    De voorzitter oordeelt gelet op het voorgaande dat bij geen van de klachtonderdelen is gebleken van een rechtstreeks belang van klagers. De klacht zal daarom met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.

Griffier          Voorzitter

Verzonden op: 22 september 2025