Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:212
Zaaknummer
25-514/AL/MN
Inhoudsindicatie
Klacht over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder zonder nader onderzoek afgaan op de van zijn cliënt ontvangen feitelijke informatie zoals hij dat in het verweerschrift heeft verwerkt en tijdens de zitting heeft genoemd. Daarnaast kon en mocht verweerder uitgaan van de juistheid van de (medische) informatie over klaagster en haar dochter aangezien dat volgde uit het verzoekschrift met bijlagen zoals dat namens klaagster is ingediend. Klaagster heeft via haar advocaat tegen de vermeende onjuistheden en feiten verweer kunnen voeren en kon zelf ook relevante stukken indienen. Ook overigens van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet gebleken. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 september 2025 in de zaak 25-514/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 4 augustus 2025 met kenmerk 2388439. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 13 augustus 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Mr. D heeft namens klaagster een echtscheidingsverzoek, alsmede een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, bij de rechtbank ingediend. Klaagster heeft een dochter uit een eerdere relatie. Mr. D heeft de tussen klaagster en haar toenmalige echtgenoot (hierna: de ex-partner) gemaakte afspraken over hun minderjarige zoon N in een ouderschapsplan vastgelegd. Verweerder is daarna de ex-partner gaan bijstaan.
1.2 Op 12 november 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.3 Tijdens de zitting bij de rechtbank over de voorlopige voorzieningen op 14 november 2024 hebben klaagster en de ex-partner afspraken gemaakt over het voorlopig gebruik van de echtelijke woning en de zorg over zoon N. Dit is in de beschikking van 28 november 2024 door de rechtbank vastgelegd.
1.4 Op 19 november 2024 heeft klaagster haar klacht aangevuld.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in rechte feitelijke informatie te verstrekken terwijl hij wist, dan wel behoorde te weten, dat die informatie onjuist was en relevante informatie voor de rechter achter te onthouden;
Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerder de volgende feitelijke onjuistheden in de procedure gesteld:
- dat zijn cliënt voor de NS heeft gewerkt tot 2018 en vanaf 2018 een WIA-uitkering heeft vanwege COPD en asbest op zijn longen. Zijn cliënt is echter in 2005 afgekeurd vanwege een psychose en ontvangt een WAO-uitkering, geen WIA-uitkering. Zijn cliënt heeft nooit voor de NS gewerkt maar heeft zes maanden bij Post.nl gewerkt;
- dat klaagsters dochter J, geboren in 2007, niet meer bij klaagster thuis woont wegens psychische problemen. Dit is onjuist en is door verweerder niet met bewijzen onderbouwd. Ook stelt verweerder dat zijn cliënt vanaf 2012 bij klaagster stond ingeschreven. Dit is onjuist, zijn cliënt had tot maart 2015 een eigen woning;
- dat klaagster en zijn cliënt in Egypte getrouwd zijn. Dat is onjuist;
- dat zijn cliënt sinds de geboorte van zoon N noodgedwongen de verzorging op zich heeft genomen omdat klaagster een auto-immuunziekte heeft, volledig is afgekeurd van haar werk en vaak vermoeid is. Dat klopt niet omdat klaagster voorlopige voorzieningen heeft gevraagd omdat haar ex-partner haar met de dood bedreigde. Daarnaast klopt dat standpunt van verweerder ook niet omdat verweerder ook stelt dat zijn cliënt volledig werkt. Dat betekent dat de ex-partner niet de volledige zorg voor hun zoon op zich heeft kunnen nemen;
- dat klaagster sinds de geboorte van zoon N in 2017 is gediagnostiseerd met sarcoïdose. Die diagnose heeft klaagster vanaf 2021/2022 gekregen. Klaagster stelt ook dat zij geen wekelijkse bestraling heeft ondergaan, zoals door verweerder gesteld.
Daarnaast heeft verweerder volgens klaagster een rapport van de ambulante hulpverlening van zijn cliënt voor de rechtbank verborgen gehouden;
b) als niet-medicus conclusies over de gezondheid van klaagster en haar dochter te trekken en daarover leugens te verkondigen.
Toelichting: Verweerder is geen arts of psychiater. Toch stelt hij medische diagnoses. Zo stelt hij zonder onderbouwing dat klaagster een labiele gezondheid zou hebben, dat zij last zou hebben van een chronische depressie en behoefte heeft aan ondersteuning in haar dagelijkse leven. Volgens klaagster heeft verweerder bovendien niet het recht om over haar dochter te praten en onjuiste (medische) informatie over haar te verstrekken. Omdat verweerder net voor de zitting door haar advocaat op de hoogte was gebracht over de indiening van een klacht over hem, heeft verweerder uit woede op 13 november 2024 doosjes en foto’s van de medicatie van klaagster naar de rechtbank gestuurd en allemaal andere documenten die niks met de zaak te maken hebben. Door deze leugens en conclusies van verweerder ook over de klacht, ook na de zitting, zijn klaagster en haar zoon in levensgevaar.
3 VERWEER
Klachtonderdelen a) en b)
3.1 In het verzoekschrift heeft mr. D vermeld dat klaagster is gediagnosticeerd met de auto immuunziekte sarcoïdose en dit onderbouwd met een brief van het ziekenhuis. Ook is in het verzoekschrift vermeld dat klaagster hiervoor een wekelijkse bestraling krijgt. Verweerder betwist dat hij klaagster en haar dochter een diagnose toeschrijft of daar een (onjuiste) datum aan heeft gekoppeld, voor zover al relevant. Mr. D heeft bij het verzoekschrift als bijlagen gevoegd een rapportage van Veilig Thuis en het plan van aanpak van Next Step in verband met het behandelplan van de dochter van klaagster. Deze feitelijk juiste informatie heeft verweerder namens zijn cliënt overgenomen.
3.2 Verder mocht hij afgaan op de van zijn cliënt verkregen informatie. Zijn cliënt betwist dat hij een psychose heeft gehad en daardoor een WIA-uitkering heeft. Daarnaast stelt zijn cliënt dat hij in 2012 bij klaagster is gaan wonen en waren zij in Egypte al gehuwd. Dat zij pas in 2017 voor de Nederlandse wet zijn gehuwd, doet daar niet aan af. Het had op de weg van de advocaat van klaagster gelegen om tegen alle vermeende onjuistheden en standpunten van zijn cliënt verweer te voeren.
3.3 Verweerder bestrijdt wat volgens klaagster tijdens de zitting voorlopige voorzieningen al dan niet door hem zou zijn gezegd of dat die uitlatingen grievend over klaagster waren. Verweerder heeft zich tijdens de zitting niet uitgelaten over de door klaagster over hem ingediende klacht, zoals hem wordt verweten. Hij heeft mr. D slechts gemeld van die klacht van klaagster op de hoogte te zijn.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Gelet op de onderlinge samenhang ziet de voorzitter aanleiding om deze verwijten gelijktijdig te behandelen.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder zonder nader onderzoek afgaan op de van zijn cliënt ontvangen feitelijke informatie zoals hij dat in het verweerschrift heeft verwerkt en tijdens de zitting heeft genoemd. Daarnaast kon en mocht verweerder uitgaan van de juistheid van de (medische) informatie over klaagster en haar dochter aangezien dat volgde uit het verzoekschrift met bijlagen zoals dat namens klaagster is ingediend. Klaagster heeft via haar advocaat tegen de vermeende onjuistheden en feiten verweer kunnen voeren en kon zelf ook relevante stukken indienen. Het is de keuze van verweerder als partijdig advocaat om te bepalen welke relevante stukken in het belang van zijn cliënt al dan niet in het geding werden gebracht. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van feiten en standpunten in een geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de behandelend rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Of verweerder tijdens de zitting of daarna anderszins onjuistheden heeft gesteld of grievende uitlatingen over klaagster heeft gedaan, zoals door klaagster is betoogd, kan de voorzitter niet vaststellen. Verweerder betwist dat daarvan sprake is geweest waardoor de lezingen daarover lijnrecht tegenover elkaar staan.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met zijn handelen niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder de belangen van klaagster geschaad zou hebben. Nu verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, worden de beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 22 september 2025