Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:210

Zaaknummer

25-513/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Vanuit haar taak als klachtonderzoeker kon en mocht verweerster als deken na bestudering van de stukken aan klager informatie opvragen en hem ook vragen of hij de juiste advocaat had beklaagd. Na de bevestiging van klager dat hij mr. H wilde beklagen, heeft verweerster het onderzoek naar de klacht van klager over mr. H volgens de geldende dekenale richtlijnen in behandeling genomen. Van partijdigheid, sturing of beïnvloeding van deze klachtprocedure van klager door verweerster is de voorzitter uit de stukken ook verder niet gebleken. Nu verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt treft, zal de voorzitter de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaren.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 september 2025 in de zaak 25-513/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 4 augustus 2025 met kenmerk 2494347.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 4 april 2025 heeft klager bij verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een klacht ingediend over mr. H. 

1.2    Op 7 april 2025 is klager door een stafmedewerker van het ordebureau Amsterdam namens verweerster erop gewezen dat een wettelijke verjaringstermijn geldt waarbinnen een klacht tegen een advocaat moet worden ingediend. Aan klager is namens verweerster gevraagd of hij zijn klacht wil handhaven nu de klacht waarschijnlijk door de Raad van Discipline Amsterdam niet-ontvankelijk zal worden verklaard door verjaring van de klacht. Klager heeft dezelfde dag laten weten dat hij zijn klacht handhaaft. 

1.3    Verweerster heeft de klacht van klager over mr. H op 8 april 2025 in behandeling genomen. Zij heeft klager gevraagd om een nadere toelichting te geven. Klager heeft op 19 april 2025 gereageerd. 

1.4    Op 1 mei 2025 heeft verweerster aan klager gevraagd of hij zijn klacht mogelijk niet zou moeten richten tegen mr. I, een collega van mr. H, omdat klager ter onderbouwing van zijn klacht een e-mail met bijlagen aan mr. I, met mr H in de cc, heeft overgelegd.

1.5    Klager heeft hierop op 2 mei 2025 gereageerd en verweerster in zijn e-mail te kennen gegeven dat hij haar e-mail als ongewenste sturing beschouwt en als beklagwaardig.

1.6    In reactie hierop heeft een stafmedewerker namens verweerster op 6 mei 2025 aan klager het volgende geschreven: Ik leid daaruit af dat u mijn vraag of de klacht zich zou moeten richten tot [mr. I] ontkennend beantwoord. Voor zover u die vraag sturend en beklagwaardig vindt spijt mij dat. Voordat een klacht in behandeling wordt genomen is het belangrijk dat duidelijk is wat de klacht precies inhoudt en tegen wie de klacht zich richt, met deze vraag trachtte ik daarover duidelijkheid te verkrijgen. Klager heeft dezelfde dag via e-mail aan verweerster bericht dat zijn klachten zijn gericht tegen mr. H.

1.7    Op 9 mei 2025 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. Bij beslissing van 15 mei 2025 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken. 

1.8    Eveneens op 15 mei 2025 heeft klager de verzochte stukken aan verweerster gestuurd. Verweerster heeft daarna de klacht van klager in behandeling genomen en mr. H op 19 mei 2025 verzocht om verweer te voeren.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: met haar e-mail van 1 mei 2025 te proberen om de klacht van klager over mr. H te sturen, waardoor verweerster partijdig heeft gehandeld.

 

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster in haar hoedanigheid van deken met haar optreden in de onderhavige kwestie van klager het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Vanuit haar taak als klachtonderzoeker kon en mocht verweerster na bestudering van de stukken aan klager informatie opvragen en hem ook vragen of hij de juiste advocaat had beklaagd. Na de bevestiging van klager dat hij mr. H wilde beklagen, heeft verweerster het onderzoek naar de klacht van klager over mr. H volgens de geldende dekenale richtlijnen in behandeling genomen. Van partijdigheid, sturing of beïnvloeding van deze klachtprocedure van klager door verweerster is de voorzitter uit de stukken ook verder niet gebleken. Nu verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt treft, zal de voorzitter de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaren. 

4.3    Overigens merkt de voorzitter nog op dat de raad van discipline niet bevoegd is om een deken te ontslaan of strafrechtelijk te vervolgen, zoals door klager is verzocht. De (voorzitter van de) raad kan wel beslissen over de schriftelijke afdoening van een klachtzaak in zaken waarin de feiten en standpunten helder zijn en de klacht kennelijk ongegrond is, zoals het geval is in de onderhavige klachtzaak. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.

Griffier         Voorzitter  

 

Verzonden op : 22 september 2025