Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:179

Zaaknummer

250206

Inhoudsindicatie

Beklag artikel 13 ongegrond. Onvoldoende kans van slagen. Ook is voor procedures bij de kantonrechter geen bijstand van een advocaat voorgeschreven.  

Uitspraak

Beslissing van 19 september 2025 in de zaak 250206      naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

    klager      tegen:      Deken van de Orde van Advocaten  in het arrondissement Amsterdam

de deken

 

1    DE PROCEDURE 

Bij de deken 1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. 

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 21 mei 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager (zelf) geen rechtens te respecteren belang heeft bij de door hem gewenste procedure tegen de GGZ-instelling [A] en bewind [Z] en er geen sprake is van een haalbare vordering. 

Bij het hof 1.3    Klager heeft op 10 juni 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Verder bevat het dossier het verweer van de deken

1.4    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    FEITEN

2.1    Klager is langdurig betrokken geweest bij de zorg voor zijn vader, die in verband met diverse (psychische) problemen begeleiding van de GGZ had en sinds 2014 onder bewind was gesteld. In april 2024 heeft de psychiater van de GGZ-instelling met instemming van de bewindvoerder bij de rechtbank verzocht de vader van klager met spoed onder curatele te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 29 juli 2024 de bewindvoerder van klagers vader ([Z] Bewindvoering) benoemd tot provisioneel bewindvoerder en aan de provisioneel bewindvoerder alle bevoegdheden toegekend die een curator volgens de wet heeft. 

2.2    Klager voelt zich uitgesloten uit het zorg- en besluitvormingsproces en is van mening dat zijn reputatie daarbij is beschadigd. Hij heeft de deken gevraagd om een advocaat aan te wijzen, omdat hij bij de rechtbank schadevergoeding wil vorderen van [A] en de bewindvoerder op grond van smaad en laster, weigering tot transparantie over financiële beslissingen en rectificatie van de spoedcuratele aanvraag, alsmede schending van de AVG en het EVRM.

2.3    Bij brief van 2 augustus 2024 aan de rechtbank Amsterdam heeft [A] een eerdere aanvraag voor spoedcuratele gerectificeerd. De in de eerdere aanvraag opgenomen zin “(schijn van) financieel misbruik van vader door zijn” is verwijderd. 

2.4    Bij beschikking van 14 april 2025 van de rechtbank Amsterdam is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding door de zorgaanbieder, omdat het verzoek niet is gedaan door de provisioneel bewindvoerder en niet is gebleken dat klager bevoegd of gemachtigd was om zijn vader in die procedure te vertegenwoordigen.

3    BEKLAG EN VERWEER

3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat hij geen “te respecteren belang” zou hebben, zijn schadeverzoek “niet op enige wijze is onderbouwd” en de beschuldigingen over financieel misbruik “gerectificeerd” zouden zijn. Dat hij is uitgesloten uit het zorg- en besluitvormingsproces raakt klager rechtstreeks en diepgaand. Het schadeverzoek is onderbouwd met zijn verwijzingen naar hoe hij is uitgesloten. De bewering dat een rectificatie heeft plaatsgevonden is feitelijk onwaar. Er is sprake van een structurele uitsluiting van klagers persoon, een verdraaiing van feiten en een veronachtzaming van zijn juridische positie als gemachtigde zoon en voormalig mantelzorger. 

Verweer 3.2    De deken heeft aangevoerd dat het verzoek, waar het hier om gaat, een schadevordering van € 15.000,- betreft tegen de GGZ-instelling en de provisioneel bewindvoerder. Er lag nog een tweede verzoek van klager, waarover de deken een aparte beslissing zou geven (en waarop deze procedure bij het hof geen betrekking heeft). De deken heeft met klager overeenstemming bereikt over de inhoud van het (eerste en in deze procedure relevante) verzoek, namelijk dat het een vordering betreft tot vergoeding van immateriële schade wegens reputatieschade en emotionele schade op grond van:

a.    smaad en laster door onjuiste beweringen in de spoedcuratele-aanvraag van 25 april 2024. De onjuiste beweringen betreffen het feit dat klager zijn vader financieel zou misbruiken en dat zijn vader twee keer in korte tijd opgenomen zou zijn terwijl dit een aaneengesloten opname betrof;  b.    weigering tot transparantie over financiële beslissingen door de bewindvoerder en weigering tot rectificatie van de spoedcuratele-aanvraag;  c.    schending AVG en EVRM door het verwerken en delen van onjuiste gegevens over klager en zijn vader.

3.3    Met betrekking tot de drie door klager aangevoerde gronden heeft de deken aangevoerd: -    Belang De deken begrijpt dat klager zich bij zijn vader betrokken voelt. Het gaat de deken erom dat klager niet namens zijn vader kan procederen, omdat zijn vader een bewindvoerder heeft. Het handelen waarover klager wil procederen, betreft ook de vader en niet klager zelf. Voor zover het klager zelf betreft, geldt dat in de spoedcuratele aanvraag werd gesproken over de schijn van financieel misbruik en dat die opmerking is gerectificeerd. Onder deze omstandigheden acht de deken de vordering tot schadevergoeding weinig kansrijk. -    Onderbouwing schade Een verzoek tot schadevergoeding dient onderbouwd te zijn. Er dient bewijs te zijn van omvang en oorzaak van de geleden schade en voldoende bewijs dat het leed verband houdt met het incident (causaal verband). Wat is de impact op het dagelijks leven van de betrokkene? Zijn er medische rapporten? Zijn er uitspraken uit de Smartengeldgids van vergelijkbare gevallen? Dergelijke informatie ontbreekt. Het enkele stellen van psychische schade, verlies van goede naam en uitsluiting van familieparticipatie is geen voldoende onderbouwing van het verzoek om schadevergoeding. -    Rectificatie In de brief van de GGZ-instelling aan de rechtbank van 25 april 2024 stond oorspronkelijk: “Daarnaast zijn er recent toenemend meer zorgen gekomen over niet alleen het gebrek aan belangenbehartiging maar ook de (schijn van) financieel misbruik van vader door zoon (…).” Op 2 augustus 2024 heeft de GGZ-instelling de rechtbank bericht de aanvraag spoedcuratele te willen rectificeren en de zin over de schijn van misbruik te willen verwijderen. In het gerectificeerde verzoek komt de hiervoor geciteerde zin niet meer voor. 

4    BEOORDELING

Toetsingskader 4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen 4.2    Het hof begrijpt de zorgen van klager. Uit de door klager overgelegde stukken valt op te maken dat klager het niet eens is met de diagnoses, die de zorgverleners bij zijn vader hebben gesteld. Ook is klager het niet eens met de door de zorgverleners getrokken conclusie dat de vader van klager niet meer voor zichzelf kan zorgen en dat klager dat ook niet meer kan vanwege de complexe problematiek en het niet meer kunnen overzien van die problematiek. Verder ziet het hof in het dossier dat klager veel heeft gedaan om te proberen invloed uit te oefenen op de gang van zaken, waarbij al diverse procedures zijn gevoerd en verschillende advocaten (al dan niet door klager ingeschakeld) betrokken zijn geweest.

4.3    Zo heeft klager in april 2025 zelf al namens zijn vader een verzoek tot schadevergoeding ingediend bij de rechtbank. Hij is in die vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager niet bevoegd is om zijn vader te vertegenwoordigen. Dat kan alleen de provisioneel bewindvoerder (of curator) doen. Klager weet op grond daarvan dus ook dat hij voor zijn vader alleen kan optreden met medewerking van de provisioneel bewindvoerder en dat een procedure die (direct of indirect) tot doel heeft om de belangen van zijn vader te behartigen, geen kans van slagen heeft als die medewerking ontbreekt.  

4.4    Klager wenst nu voor zichzelf een schadevergoeding te vorderen van de GGZ-instelling en de provisioneel bewindvoerder. Het hof is met de deken van oordeel dat zo’n procedure weinig kans van slagen heeft, omdat klager zal moeten aantonen dat hij door onrechtmatig handelen van zijn wederpartijen jegens hemzelf (en niet jegens zijn vader) schade heeft geleden en hoe groot die schade is. Hij zal concreet moeten onderbouwen welk onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden, dat er dóór dit handelen schade is ontstaan, waaruit die schade bestaat en hoe hoog die schade is. In de moeilijk te begrijpen stukken van klager zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Veel punten die klager heeft genoemd als onderbouwing van zijn vorderingen, betreffen zaken die gerelateerd zijn aan zijn vader, niet aan hemzelf. Zo is bijvoorbeeld de bewindvoerder niet aan klager, maar aan de rechtbank verantwoording verschuldigd over het door hem gevoerde financiële beleid. 

4.5    De conclusie uit het voorgaande is dat de deken klagers verzoek tot aanwijzing van een advocaat terecht en wegens gegronde redenen heeft afgewezen, omdat de door klager gewenste procedure onvoldoende kans van slagen heeft. Het beklag is daarom ongegrond. 

4.6    Verder merkt het hof nog op dat onweersproken is dat het om een schadevergoedingsvordering gaat van € 15.000,- Vorderingen van die hoogte dienen bij de kantonrechter te worden aangebracht. Voor procedures bij de kantonrechter is echter geen bijstand van een advocaat voorgeschreven. Dus ook om die reden komt klager niet voor toewijzing van een advocaat in aanmerking. 

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 21 mei 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond. 

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.

griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 september 2025.