Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:178
Zaaknummer
250196
Inhoudsindicatie
Hoger beroep te laat. Niet-ontvankelijk. Beroepstermijn van artikel 56, lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet geldt ook in de situatie, waarin in beginsel geen beroepsmogelijkheid bestaat.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2025 in de zaak 250196
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. R. Sanders
1 DE PROCEDURE
Bij de raad 1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 11 september 2024 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag. De voorzitter heeft met die beslissing (zaaknummer: 24-521/DH/RO) de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:158 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 22 april 2025 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2025:78 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof 1.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing op verzet is op 30 mei 2025 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad - de e-mail van klager van 17 juni 2025 - de e-mail van klager van 23 juni 2025 - het verweerschrift
1.4 De zaak is in raadkamer behandeld.
2 BEOORDELING
Ontvankelijkheid 2.1 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Alleen dan kan het appelverbod worden doorbroken. Maar ook in dat geval geldt de reguliere beroepstermijn van 30 dagen zoals bepaald in artikel 56, eerste lid aanhef en onder a Advocatenwet.
2.2 De beslissing is door de raad verzonden op 22 april 2025. Dit betekent dat klager tot en met 22 mei 2025 de tijd had om beroep in te stellen. Het hof heeft het beroep van klager echter pas op 30 mei 2025 ontvangen. Klager is in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom hij te laat was met het instellen van beroep.
Toelichting klager 2.3 Klager heeft gesteld dat het procesreglement voorziet in regels die gelden voor een normale klachtprocedure en niet voor uitzonderingssituaties. Deze zaak is een uitzonderingssituatie, want beroep is wettelijk gezien niet mogelijk. Klager meent dat de 30 dagen termijn alleen geldt voor normale beroepen en dat het in dit geval van de situatie afhangt. Klager heeft juridisch advies ingewonnen over de mogelijkheden om de beslissing op verzet van de raad aan te kaarten bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar daarvoor moet de zaak eerst aan de hoogste nationale instantie zijn voorgelegd, het hof dus. Ook hierover heeft klager juridisch advies ingewonnen. Omdat het advies positief was, heeft klager zijn beroep bij het hof ingesteld. De termijn van 8 dagen meer was noodzakelijk om er zeker van te zijn dat de tuchtrechter niet met onnodig geklaag zou worden belast en om het beroep zorgvuldig en goed onderbouwd op schrift te stellen. Klager meent voortvarend te werk te zijn gegaan.
2.4 Klager heeft zijn hoger beroep volledig gegrond op artikel 6 EVRM. Op 12 punten is niet voldaan aan de beginselen van een fair trial. Deze vraag naar recht kan het hof in beginsel niet weigeren. Het recht op een fair trial omvat ook de toegang tot de hoogste nationale rechter. Klager meent dat in dit hoger beroep de raad zijn wederpartij is en niet verweerder. Het hof kan niet eenzijdig de door klager aangegeven wederpartij wijzigen en heeft laakbaar gehandeld door verweerder als de wederpartij van klager aan te merken.
Reactie verweerder 2.5 Verweerder heeft aangevoerd dat het beroepschrift van klager is ingediend buiten de beroepstermijn van 30 dagen en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het gaat om een dwingende en fatale wettelijke termijn uit de Advocatenwet, waaraan in beginsel strikt de hand wordt gehouden. Deze termijn geldt ook indien een partij tracht het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet te doorbreken door desondanks beroep in te stellen, zie HvD 10 juni 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:105.
2.6 De argumentatie van klager ter onderbouwing van mogelijke verschoonbare termijn- overschrijding komt erop neer dat hij welbewust en geheel zelfstandig de keuze heeft gemaakt om voor het opstellen van het beroepschrift 38 dagen uit te trekken, op grond van een geheel eigen en onjuiste interpretatie van de toepasselijke beroepstermijn, waardoor hij te laat heeft geappelleerd. Klager geeft bovendien aan dat hij juridisch advies heeft ingewonnen, zodat evenmin mag worden aangenomen dat hij was verstoken van (rechts)bijstand en juridische deskundigheid over de toepasselijke termijn. Dit alles komt voor eigen rekening en risico van klager en leidt niet tot verschoonbaarheid.
2.7 Uiteraard is het standpunt van klager onjuist dat niet verweerder, maar de raad in het hoger beroep zijn wederpartij zou zijn. Klager beoogt met het beroep niet anders dan een heropening (door middel van doorbreking van het appelverbod) van de behandeling van de klacht die hij tegen verweerder heeft ingediend. Verweerder heeft dus ook een (proces-)belang bij het indienen van een reactie op de toelichting van klager.
Overwegingen hof 2.8 Het hof stelt voorop dat een procespartij geen hoger beroep kan instellen tegen een derde die in eerste instantie geen procespartij was. Klager meent dat de raad ten onrechte zijn klacht tegen verweerder ongegrond heeft verklaard en beoogt in hoger beroep een ander oordeel over deze klacht te krijgen. Verweerder is daarom (nog steeds) klagers (enige) wederpartij in hoger beroep.
2.9 Het hof is verder van oordeel dat klager geen gronden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat de overschrijding van de termijn, waarbinnen bij het hof beroep kan worden ingesteld, verschoonbaar is. De reguliere beroepstermijn van 30 dagen, zoals bepaald in artikel 56, eerste lid aanhef en onder a Advocatenwet, wordt krachtens vaste jurisprudentie ook gehanteerd in de onderhavige situatie, waarin in beginsel geen beroepsmogelijkheid bestaat. Deze termijn is van openbare orde en wordt ambtshalve toegepast. Het inwinnen van juridisch advies is geen omstandigheid die een termijnoverschrijding kan rechtvaardigen.
2.10 De slotsom is dat klager in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen. Aan een beoordeling van de vraag of het appelverbod kan worden doorbroken, komt het hof daarom niet toe.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het beroep van klager niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2025.