Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:182
Zaaknummer
230153H
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2025 in de zaak 230153H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van: verzoeker
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-582/AL/NN). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van de klachtonderdelen a), b), c) en d) gegrond verklaard en ten aanzien van klachtonderdeel e) ongegrond. Aan verzoeker is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is aan verzoeker een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat verzoeker een bedrag van € 1.000,- aan klager betaalt. Ook is verzoeker veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:94 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 24 juni 2024 met zaaknummer 230153. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd, voor zover daarin klachtonderdeel e) ongegrond was verklaard en aan verzoeker de maatregel van berisping was opgelegd. Het hof heeft klachtonderdeel e) gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Tot slot heeft het hof de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigd en verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2024:188 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Verzoeker heeft per e-mail van 24 juni 2025 verzocht om herziening van de beslissing van het hof. Verder bevat het herzieningsdossier het verweerschrift van de klager.
2.2 Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op grond van artikel 4 lid 2 van het herzieningsprotocol.
3 BEOORDELING
de mogelijkheid tot herziening
3.1 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.
3.2 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als: a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest. b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
3.3 Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek op grond van het hiervoor onder b genoemde grond volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.
herzieningsverzoek
3.4 Verzoeker heeft de navolgende herzieningsgronden aangevoerd:
1. De raad en het hof hebben geoordeeld over een kwestie waarover niet is geklaagd. Klager heeft niet over de dagvaarding geklaagd of over de termijn waarop die dagvaarding volgens hem gereed had moeten zijn. Klager heeft op een vreemd en ongunstig moment afgezien van het inschakelen van een deskundige, terwijl er razendsnel een rapport had kunnen liggen. Afhankelijk van de uitkomst had ervoor kunnen worden gekozen om de wederpartij al dan niet in rechte te betrekken.
2. Als de kwestie van de dagvaarding al door de raad en het hof had mogen worden meegenomen, dan hadden de raad en het hof verzoeker in de gelegenheid moeten stellen zich behoorlijk te verweren tegen deze nieuwe klacht die verzoeker niet bekend kon zijn. Het verzoek daartoe is afgewezen.
3. Klager heeft zelf tot tweemaal toe erkend dat hij de dagvaarding gewoon heeft ontvangen en dat daar het probleem niet in zat. Dat is ook logisch, want de dagvaarding bevatte gewoon alle feiten en was opengelaten voor wat betreft de hoogte van de schade.
4. Verzoeker verwijst naar de uitspraak van het hof van 26 juli 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:205. Het hof heeft in die zaak terecht geoordeeld dat in die zaak iets naar voren is gekomen, dat tuchtrechtelijk verwijtbaar was, maar dat daarover niet is geklaagd, zodat daarover niet kan worden geoordeeld. Het hof heeft dat in de zaak van verzoeker echter wel gedaan.
5. Het hof heeft een voorwaardelijke schorsing opgelegd met een extreem lange proeftijd voor iets wat verzoeker nagelaten zou hebben, maar in het geheel niet nagelaten heeft. Verzoeker ondervindt daarvan schade, omdat potentiële cliënten afhaken, nu zij bij het op internet zoeken naar hem of zijn kantoor niet alleen verzoekers website treffen, maar pal daaronder ook de website van de orde, waarop de voorwaardelijke schorsing en de proeftijd is gepubliceerd.
reactie van de klager 3.5 Het hof zal hierna, voor zover nodig, ingaan op de reactie van de klager. beoordeling van het herzieningsverzoek
3.6 Het hof begrijpt de herzieningsgronden van verzoeker aldus, dat hij er een beroep op doet dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou zijn getreden en dat er sprake is van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, te weten het beginsel van hoor en wederhoor. Dat beroep slaagt echter niet en wel om de volgende redenen.
3.7 Ten aanzien van het verwijt dat klager niet over de dagvaarding had geklaagd en dat de raad en ook het hof daarom buiten de rechtsstrijd zijn getreden, geldt dat dit onderdeel was van de hoger beroepsgronden die verzoeker bij het hof heeft aangevoerd. Het hof heeft deze gronden verworpen. Het betreft hier dus geen feit of omstandigheid waarmee verzoeker niet bekend was of niet bekend hoefde te zijn, maar juist een onderdeel van het debat in hoger beroep. Daarom gaat ook verzoekers vergelijking met de uitspraak van het hof van 26 juli 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:205 niet op.
3.8 Verzoeker stelt ook dat het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden. Het hof kan verzoeker daarin niet volgen. Verzoeker heeft immers in zijn beroepsschrift gesteld dat klager wel een concept-dagvaarding heeft ontvangen, zoals ook in de bestreden uitspraak van het hof onder r.o. 6.1 wordt vermeld. Aldus heeft verzoeker zich op dit punt uit kunnen laten en dat ook gedaan. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake.
3.9 Daarnaast ontberen de herzieningsgronden een feitelijke grondslag. Verweerder is van medio maart 2021 tot eind augustus 2021 bezig geweest met één ding: het opstellen van een dagvaarding, die nooit is uitgebracht. Het hof heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat nergens uit blijkt dat verzoeker een concept-dagvaarding aan klager heeft gestuurd. Ook in deze herzieningsprocedure blijkt dit nergens uit. Dat klager dit zou hebben erkend wordt betwist en blijkt verder ook nergens uit.
3.10 Voor zover verzoeker klaagt over de motivering van het hof dat niet is gebleken dat verzoeker de concept dagvaarding als bijlage bij een e-mail heeft meegestuurd aan klager, levert dat naar vaste jurisprudentie van het hof geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op (zie Hoge Raad (bijv. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661 en HvD 27 januari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2020:5 en HvD 16 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:173)
3.11 Dat de maatregel te zwaar is, is geen grond voor herziening.
3.12 Er is feitelijk sprake van een verkapt hoger beroep, waarvoor een herzieningsverzoek niet is bedoeld. Het herzieningsverzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- wijst het herzieningsverzoek als kennelijk ongegrond af.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2025.