Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:181
Zaaknummer
230206
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van deken heeft geweigerd onderzoek te doen naar door klager tegen drie advocaten en hun kantoor ingediende klachten. Deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet is geen verjaringstermijn, maar een vervaltermijn, die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de klachttermijn verschoonbaar zijn.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2025 in de zaak 230206
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. A. Kersseboom
1 INLEIDING
1.1 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van deken heeft geweigerd onderzoek te doen naar door klager tegen drie advocaten en hun kantoor ingediende klachten. De raad heeft klager in twee klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de vervaltermijn van drie jaar en heeft de overige vier klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat klager in vier van de vijf in hoger beroep aan de orde zijnde klachtonderdelen niet-ontvankelijk is en bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline 2.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 22-998/DB/OB) een beslissing gegeven op 26 juni 2023. In deze beslissing is de klacht van klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:78 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2.2 Klager heeft tegen de beslissing van de raad verzet ingesteld. De raad heeft het verzet bij beslissing van 8 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:1 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline 2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van 26 juni 2023 van de raad is op 26 juli 2023 per e-mail en op 28 juli 2023 per post ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift; - de e-mail van 23 augustus 2023 van klager met bijlagen,; - de e-mail van 5 september 2023 van klager met bijlagen; - de e-mails van 1 maart 2024 van klager met bijlagen; - de drie e-mails van 20 augustus 2024 van klager met bijlagen. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 september 2024. Daar is klager verschenen met zijn raadgever de heer H evenals verweerder met zijn gemachtigde mr. A. Kersseboom, stafjurist van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
2.6 Op 25 september 2024 heeft klager een verzoek ingediend tot wraking van de voorzitter en een van de leden. Bij beslissing van 2 mei 2025 heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek en bepaald dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2025:81 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Op 16 oktober 2018 heeft klager bij verweerder klachten ingediend over een advocatenkantoor en (meer in het bijzonder) over drie advocaten die op dat kantoor in het verleden werkzaam waren geweest. Bij brief van 26 oktober 2018 heeft de stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten namens verweerder aan klager bericht dat de klachten niet in behandeling werden genomen, omdat de drie advocaten niet meer waren ingeschreven op het tableau en omdat verweerder niet beschikte over hun huisadressen.
3.3 Bij brief van 8 april 2021 heeft klager verweerder nogmaals verzocht om zijn op 16 oktober 2018 ingediende klachten in behandeling te nemen.
3.4 Bij brief van 24 mei 2021 heeft klager verweerder verzocht om zijn klachten mee te nemen in het onderzoek dat verweerder in verband met een andere kwestie ambtshalve had ingesteld tegen het advocatenkantoor waar de drie advocaten werkzaam waren geweest. Ook verzocht hij verweerder om de klachten direct door te zenden naar de Raad van Discipline.
3.5 Bij brief van 8 juni 2021 heeft verweerder klager wederom bericht dat de klachten niet behandeling werden genomen, omdat de drie advocaten niet meer waren ingeschreven op het tableau. Ook heeft verweerder geschreven: “Voorts is de termijn waarop een klacht verjaart, drie jaar”. Tot slot heeft verweerder klager medegedeeld dat hij klagers klachten niet zou betrekken in het ambtshalve onderzoek, dat in de andere kwestie was ingestelde bij het betreffende advocatenkantoor.
3.6 Verweerder is sinds 1 september 2021 geen deken meer. Op 14 maart 2022 heeft klager bij de opvolger van verweerder een klacht ingediend tegen verweerder en de opvolgend deken verzocht om zijn klachten uit 2018 alsnog in behandeling te nemen.
3.7 Op 30 maart 2022 heeft de opvolgend deken haar visie gegeven op de klachten uit 2018. Haar verwachting was dat de klachten door de tuchtrechter kennelijk niet-ontvankelijk, althans kennelijk ongegrond zouden worden verklaard. De opvolgend deken heeft de klachten op verzoek van klager op 14 april 2022 doorgezonden naar de Raad van Discipline in Den Haag.
3.8 Op 28 september 2022 heeft de voorzitter van de raad de klachten van 16 oktober 2018 tegen het kantoor en de drie advocaten deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft op 13 februari 2023 het verzet van klager (tegen drie van de vier beslissingen) ongegrond verklaard. Het hof heeft klager op 11 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep dat betrekking had op twee verzetsbeslissingen (ECLI:NL:TAHVD:2023:157).
3.9 Verweerder heeft in de onderhavige klachtprocedure ter zitting bij de raad erkend dat hij de klachten van klager in 2018 ten onrechte niet in behandeling heeft genomen en daarvoor aan klager zijn excuses aangeboden.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
1. Verweerder heeft de door klager ingediende klachten ten onrechte niet in behandeling genomen.
2. Verweerder heeft ten onrechte het standpunt ingenomen dat de drie advocaten niet meer waren onderworpen aan het tuchtrecht, omdat zij alle drie niet meer waren ingeschreven op het tableau en verweerder niet beschikte over hun huisadressen.
3. (…)
4. Verweerder heeft in zijn brief van 8 juni 2021 ten onrechte een beroep gedaan op de verjaringstermijn van drie jaar.
5. Verweerder heeft verzuimd om onderzoek te doen naar de door klager ingediende klachten.
6. Verweerder heeft verzuimd om de klachten door te sturen naar de raad van discipline.
5 BEROEPSTERMIJN
5.1 Verweerder heeft aangevoerd dat klager pas op 28 juli 2023 en dus te laat hoger beroep heeft ingesteld, zodat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.2 De beslissing van de raad is op 26 juni 2023 verzonden. De termijn van hoger beroep ving aan op 27 juni 2023 en liep tot en met 26 juli 2023. Het hof heeft het beroepschrift op 26 juli 2023 per e-mail en aldus tijdig ontvangen. Het hof ontving het beroepschrift ook per post op 28 juli 2023. Kennelijk heeft verweerder slechts een kopie van het per post verzonden exemplaar (op 28 juli 2023) ontvangen. Dat doet evenwel niet af aan het feit dat het hof het beroepschrift tijdig heeft ontvangen.
6 OMVANG HOGER BEROEP
Verweerder heeft geen beroepsgrond gericht tegen het oordeel van de raad op klachtonderdeel 3. Dat betekent dat de beslissing van de raad op dat klachtonderdeel onherroepelijk is geworden en in hoger beroep niet meer ter discussie staat.
7 BEOORDELING RAAD
7.1 De raad heeft overwogen dat klager in maart 2022 heeft geklaagd over het optreden van verweerder in oktober 2018 en dan gaat het met name om hetgeen verweerder klager bij brief van 16 oktober 2018 heeft bericht. Dat is te laat en daarom is hij in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk.
7.2 De raad heeft klachtonderdeel 4 ongegrond verklaard, omdat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij klager informatief heeft meegedeeld dat een verjaringstermijn van drie jaar geldt. Omdat de klachten alsnog zijn doorgestuurd naar de raad en door de raad zijn onderzocht en beoordeeld, heeft de raad ook de klachtonderdelen 5 en 6 ongegrond verklaard.
8 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager 8.1 Klager is het met het oordeel van de raad niet eens. Voor zover relevant voor het beroep in de onderhavige zaak heeft klager – samengevat weergegeven – het navolgende aangevoerd.
8.2 Klachtonderdelen 1 en 2 : De raad heeft ten onrechte de vervaltermijn laten prevaleren boven de ernst van de zaak. Ook heeft de raad miskend dat verweerder ter zitting bij de raad heeft erkend dat hij in 2018 een onderzoek had moeten instellen naar de klachten van klager. Op procedurele gronden zijn klager en zijn zaak niet juist behandeld. Deze erkenning brengt mee dat klager ontvankelijk is in de klachtonderdelen 1 en 2. Bovendien had klager in deze klachtonderdelen ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat hij op 8 april 2021 nogmaals heeft geklaagd.
8.3 Klachtonderdeel 4: Verweerder heeft twee maal fout gehandeld door de klacht niet te behandelen. Hij heeft geen nader onderzoek gedaan maar toch geconcludeerd dat sprake was van verjaring. Deze conclusie heeft verstrekkende gevolgen gehad. Dit klachtonderdeel is ten onrechte ongegrond verklaard.
8.4 De klachtonderdelen 5 en 6 zijn ten onrechte gezamenlijk behandeld, terwijl ze niet samenhangen. De raad heeft bij klachtonderdeel 5 miskend dat verweerder heeft verzuimd om onderzoek te doen naar de klachten. Met betrekking tot klachtonderdeel 6 staat niet vast dat verweerder de klacht heeft overgedragen. Uit de correspondentie van zijn opvolger blijkt dat zij niet op de hoogte was van de ingediende klachten.
Verweer 8.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
9 BEOORDELING HOF
Vervaltermijn - ontvankelijkheid 9.1 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van die vervaltermijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de betreffende advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.
9.2 Het hof stelt voorop dat artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet geen verjaringstermijn is, maar een vervaltermijn, die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast (HvD 15 maart 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:23). De ratio van de klachttermijn is gelegen in bescherming van de rechtszekerheid voor de advocaat. Het beginsel van rechtszekerheid laat geen ruimte voor een soepeler hantering van de termijnen voor het indienen van een klacht. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de klachttermijn verschoonbaar zijn (HvD 8 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:78.). Een verschoonbare termijnoverschrijding kan zich bovendien slechts voordoen op grond van (uitzonderlijke) omstandigheden aan de zijde van de klager, die hem hebben verhinderd om op tijd te klagen. De latere erkenning door verweerder van de door hem gemaakte fout is geen omstandigheid aan de zijde van klager en maakt de termijnoverschrijding door klager niet verschoonbaar.
9.3 De vervaltermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet is gaan lopen vanaf het moment dat klager de brief van 26 oktober 2018 namens verweerder heeft ontvangen, waarin aan klager werd medegedeeld dat verweerder zijn klachten niet in behandeling nam. Deze termijn is dan ook eind oktober 2021 geëindigd, ruim vier maanden voordat klager zijn klacht tegen verweerder heeft ingediend. Dat klager verweerder in april 2021 nogmaals heeft verzocht zijn klachten in behandeling te nemen, betekent niet dat daarmee een nieuwe vervaltermijn is gaan lopen. De klachttermijn begint te lopen op het moment dat de verweten gedraging of nalatigheid zich in essentie heeft voorgedaan en wordt niet verlengd of opnieuw gestart met een latere herhaling van die gedraging of nalatigheid (HvD 14 februari 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:40).
9.4 Aan de uitzonderings- ofwel verlengingsgrond in artikel 46g lid 2 Advocatenwet komt het hof niet toe, aangezien die bepaling ervan uit gaat dat de gevolgen van het handelen of nalaten pas bekend zijn geworden nadat de termijn voor het indienen van een klacht is verstreken. In de onderhavige situatie is geen sprake van gevolgen die pas na afloop van de vervaltermijn bekend zijn geworden.
Conclusie ontvankelijkheid – klachtonderdelen 1, 2, 5 en 6 9.5 Op grond van de voorgaande overwegingen falen de beroepsgronden van klager tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen 1 en 2. De raad heeft klager terecht in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.
9.6 Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat klager ook in de klachtonderdelen 5 en 6 niet kan worden ontvangen. Deze klachtonderdelen hebben naast klachtonderdeel 1 geen zelfstandige betekenis en betreffen uitsluitend de gevolgen van het niet in behandeling nemen van de klachten, namelijk het niet onderzoeken daarvan en het niet doorsturen naar de raad. Ook met betrekking tot deze klachtonderdelen is de klachttermijn eind oktober 2021 geëindigd. Het hof zal de beslissing van de raad op deze klachtonderdelen vernietigen en klager daarin alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel 4 9.7 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. De beroepsgrond van klager faalt. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad over dit klachtonderdeel.
Slotsom 9.8 Conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad wordt vernietigd met betrekking tot de klachtonderdelen 5 en 6, dat klager daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de beslissing van de raad voor het overige wordt bekrachtigd.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van 26 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-998/DB/OB, voor zover daarin de klachtonderdelen 5 en 6 ongegrond zijn verklaard;
en doet opnieuw recht:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 5 en 6;
- bekrachtigt de beslissing van 26 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-998/DB/OB, voor het overige.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2025.