Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:180
Zaaknummer
250236
Inhoudsindicatie
Beklag artikel 13 ongegrond. Onvoldoende kans van slagen.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2025 in de zaak 250236 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager tegen: Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 7 juli 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de door klager gewenste procedure op grond van onrechtmatige daad tegen de Nederlandse Staat onvoldoende kans van slagen heeft.
Bij het hof 1.3 Klager heeft op 7 juli 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken; - de repliek van klager.
1.4 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
2.1 Aan klager zijn in de loop der tijd drie ISD-maatregelen (maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders) opgelegd. Klager is van mening dat deze ISD-maatregelen hem in strijd met de wet en daarom onrechtmatig zijn opgelegd. Hij wil de Nederlandse Staat aansprakelijk stellen voor de schade die hij stelt te hebben geleden wegens schending van artikel 5 EVRM (onrechtmatige vrijheidsontneming).
2.2 De eerste ISD-maatregel is opgelegd door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 4 juli 2017. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag klager bij arrest van 15 december 2017 veroordeeld voor dezelfde feiten tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het gerechtshof heeft geen ISD-maatregel opgelegd en daarbij overwogen dat de ISD-maatregel in deze zaak geen passende en geboden reactie vormde, mede gelet op het gebrek aan motivatie bij klager om mee te werken aan behandelinitiatieven. Daardoor komt een ISD-maatregel in de kern neer op een langdurige en kale vrijheidsstraf, wat het gerechtshof gelet op klagers jeugdige leeftijd niet wenselijk vond. Tegen die achtergrond vond het hof dat de hoeveelheid en ernst van de feiten onvoldoende was om “thans de oplegging van een ISD-maatregel te kunnen rechtvaardigen”.
2.3 De tweede ISD-maatregel is opgelegd door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 29 mei 2018. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag klager bij arrest van 25 maart 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het gerechtshof heeft voor het niet opleggen van de ISD-maatregel grotendeels dezelfde redenering gevolgd als in het eerdere arrest van 15 december 2017.
2.4 De derde ISD-maatregel is opgelegd door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 24 december 2019. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag die maatregel gehandhaafd in het arrest van 1 maart 2021. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van klager verworpen met toepassing van artikel 81 RO. In cassatie was namens klager aangevoerd dat het hof met het uitgebrachte ISD-advies niet ten grondslag had mogen leggen aan zijn uitspraak omdat dit advies ouder was dan één jaar, alsmede dat het hof de oplegging van de ISD-maatregel niet voldoende had gemotiveerd. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:PHR:2022:504) geschreven dat klager slechts beperkt had meegewerkt aan het ISD-advies en in de afgelopen jaren medewerking had geweigerd aan meerdere Pro Justitia-consulten. Daarom was de advocaat-generaal van mening dat het hof toepassing mocht geven aan artikel 38m lid 5 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De advocaat-generaal heeft verder uiteengezet waarom hij van mening was dat de motivering van het hof wel voldeed. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd. Klager heeft de ISD-maatregel ondergaan.
3 BEKLAG EN VERWEER
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat hij aantoonbaar bewezen heeft dat in het kader van zijn veroordelingen wettelijke bepalingen en procedures geschonden zijn, waaronder artikel 15 van de Grondwet en artikel 5 EVRM. De ISD-maatregelen hadden nooit opgelegd mogen worden, omdat er geen wettelijke gronden waren om deze maatregelen op te leggen. Daardoor is klager onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd geweest en heeft hij recht op een schadeloosstelling.
3.2 Klager heeft ter toelichting op zijn standpunt nog aangevoerd: - In de tweede ISD-zaak heeft de rechter geoordeeld dat de maatregel niet volgens het recht was en dus niet te rechtvaardigen. Voor de betekenis van ‘rechtvaardigen’ verwijst klager naar het woordenboek. Als er staat dat de maatregel niet te rechtvaardigen is, dan betekent het dat het onrechtmatig was en dus in strijd met artikel 5 EVRM. - In de eerste ISD-zaak is niet voldaan aan het 4e en 5e lid van artikel 38m Sr. Er lag geen advies of rapport dat de instemming van klager had. - In de derde ISD-zaak is ten onrechte beweerd dat het rapport nog geldig was. Dit rapport had niet gebruikt mogen worden en klager heeft niet geweigerd om mee te werken aan een nieuw rapport. De wettelijk voorgeschreven procedures zijn niet gevolgd. De advocaat-generaal heeft onwaarheden verkondigd.
Verweer 3.3 De deken heeft aangevoerd dat de door klager gewenste procedure – gelet op de strenge criteria die de Hoge Raad hanteert voor onrechtmatige rechtspraak – geen redelijke kans van slagen heeft. Zij heeft in haar beslissing aangegeven dat artikel 5 EVRM niet is geschonden, omdat volgens dit artikel detentie onder meer is toegestaan als een persoon op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. Ook tijdens de voorlopige hechtenis is klager steeds tijdig voorgeleid voor verlenging daarvan. De deken heeft verder nog aangevoerd: - Het gerechtshof heeft met de term ‘rechtvaardigen’ geoordeeld dat de maatregel niet passend was. In de overwegingen van het gerechtshof kan niet gelezen worden dat het gerechtshof oplegging van de maatregel onwettig of onrechtmatig vond. Zelfs al zou dat anders zijn, dan nog is het strenge criterium voor onrechtmatige rechtspraak nog niet gehaald. - Als de verdachte niet meewerkt aan een rapport, dan blijft lid 4 van artikel 38m Sr buiten toepassing en geldt lid 5 van dat artikel, dat bepaalt dat de rechter zich zoveel mogelijk baseert op een ander advies waaraan de verdachte wel wil meewerken. Niet gebleken is dat de rechter voorbij is gegaan aan de bepalingen van artikel 38m Sr. - De deken heeft niet gesteld dat het rapport in de derde zaak nog geldig was. Zij heeft verwezen naar de conclusie van de advocaat-generaal, die van oordeel was dat toepassing mocht worden gegeven aan artikel 38m lid 5 Sr (waarin is bepaald dat het opmaken van een nieuw advies achterwege blijft wanneer de verdachte medewerking weigert te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van dat advies moet worden verricht). - Dat klager het niet eens is met de uitspraken, betekent nog niet dat sprake is van onrechtmatige rechtspraak. - Uit de stukken blijkt geenszins dat de rechter bij de totstandkoming van de uitspraken van rechtbank, hof en Hoge Raad opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt en evenmin dat bij de voorbereiding van deze uitspraken zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader 4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen 4.2 Het hof begrijpt de stellingen van klager aldus, dat hij de Staat aansprakelijk wil stellen voor door hem geleden schade omdat hij van mening is dat hem tot drie keer toe in strijd met de wet en dus onrechtmatig ISD-maatregelen zijn opgelegd. Het hof gaat er daarom in het navolgende vanuit dat het bij de door klager gewenste procedure gaat om het feit dat überhaupt ISD-maatregelen zijn opgelegd en niet om een mogelijke schadeloosstelling omdat klager als gevolg van de opgelegde maatregelen langer in detentie heeft gezeten dan de uiteindelijk opgelegde gevangenisstraf en/of dat artikel 5 EVRM op enige andere wijze zou zijn geschonden.
4.3 De deken is in haar beslissing van 7 juli 2025 uitgebreid en gedetailleerd ingegaan op de belangrijkste aspecten van de door klager gewenste procedure. Zij heeft terecht voorop gesteld dat slechts in zeer bijzondere gevallen een kansrijke procedure tegen de Staat kan worden gevoerd wegens onrechtmatige rechtspraak. Zij heeft dit ook aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad nader onderbouwd. Vervolgens heeft zij getoetst of van zo’n situatie sprake zou kunnen zijn in de drie ISD-zaken en is - met een uitvoerige onderbouwing - tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is en dat er ten aanzien van dit onderdeel van schending van artikel 5 EVRM geen sprake is.
4.4 Het hof komt tot dezelfde conclusie als de deken en licht dat als volgt toe.
4.5 De overwegingen van het gerechtshof in de tweede (en de eerste) zaak om de ISD-maatregel niet op te leggen, moeten als één geheel worden gelezen. Die overwegingen komen erop neer dat het gerechtshof, gelet op alle omstandigheden, van oordeel was dat een ISD-maatregel op die momenten (nog) niet aan de orde (gerechtvaardigd) was. Het gerechtshof heeft onder verwijzing naar die omstandigheden ook de woorden ‘niet passend’ en ‘niet wenselijk’ gebruikt, wat eveneens synoniemen zijn voor ’niet gerechtvaardigd’. Mede gelet op deze context valt in de overwegingen van het gerechtshof niet te lezen dat de beslissing van de rechtbank onrechtmatig of onwettig is geweest en evenmin dat er in eerste instantie in strijd met de wettelijke bepalingen een ISD-maatregel is opgelegd. Dat het gerechtshof de woorden ‘niet gerechtvaardigd’ heeft gebruikt, biedt dus geen aanknopingspunt voor de door klager gewenste procedure.
4.6 Artikel 38m lid 4 Sr bepaalt dat voor het opleggen van een ISD-maatregel een advies/rapportage nodig is. Als het advies ouder is dan een jaar, dan moet de verdachte met het gebruik daarvan instemmen. Lid 5 van dat artikel is niet van toepassing als de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk gebruikt de rechter dan een ander advies of rapport, waaraan de verdachte wel wil meewerken. In de eerste en in de derde ISD-zaak lagen er geen rapportages, die voldeden aan de eis van artikel 38m lid 4 Sr en ook geen rapportages, waaraan klager wel had meegewerkt. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad uiteengezet dat bij afwezigheid van een rapportage die voldoet aan artikel 38m lid 4 Sr én gebleken afwezigheid tot medewerking aan het maken van een nieuwe rapportage, de rechter volgens artikel 38m lid 5 Sr gebruik mag maken van de informatie die wél voorhanden is. Dat er geen (nog geldig) rapport aanwezig was, dat met instemming van klager was opgesteld, biedt evenmin een aanknopingspunt voor de door klager gewenste procedure.
4.7 De conclusie uit het voorgaande is dat de deken klagers verzoek tot aanwijzing van een advocaat terecht en wegens gegronde redenen heeft afgewezen, omdat de door klager gewenste procedure – zoals die ook door het hof wordt begrepen – onvoldoende kans van slagen heeft; niet is gebleken dat er sprake is van schending van artikel 5 EVRM. Het beklag is in zoverre ongegrond. Voor zover klagers verzoek tot aanwijzing van een advocaat betrekking heeft op een procedure met een andere grondslag dan het hof heeft begrepen en hiervoor beoordeeld, kan klager zich desgewenst opnieuw tot de deken wenden ter beoordeling van die andere grondslag.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 7 juli 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2025.
