Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:163
Zaaknummer
25-282/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is ongegrond. Verweerder kon en mocht er naar het oordeel van de raad vanuit gaan dat klager 1 niet werd bijgestaan door een advocaat. Dat er voor verweerder redenen bestonden om aan te nemen dat dit anders was en dat hij klager 1 daarom niet rechtstreeks had mogen aanschrijven, is door klagers verder niet onderbouwd en dit is de raad ook overigens niet gebleken. Van een schending van de gedragsregel 25 is geen sprake. Evenmin is het de raad gebleken dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen. Van een schending van gedragsregel 8 is daarom ook geen sprake.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 september 2025 in de zaak 25-282/A/A naar aanleiding van het verzoek van:
klager 1 en klager 2
hierna samen te noemen: klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 november 2025 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 25 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2388156/JS/AP van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 juli 2025. Daarbij waren klager 1 (hierna ook: klager) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder nagezonden stukken van 8 mei 2025 en van de door klager nagezonden stukken van 13 mei 2025 en van 30 juni 2025
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager 1 is enig bestuurder en aandeelhouder van klager 2, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. 2.3 Klagers hebben een civielrechtelijk geschil met de voormalig advocaat (hierna: mr. J) van klager 2 over declaraties en de uitvoering van de opdracht. Mr. J heeft werkzaamheden voor klager 2 verricht van 24 april 2023 tot 28 december 2023. 2.4 Verweerder staat mr. J bij. 2.5 Klager 2 wordt sinds april 2024 door mr. H bijgestaan. 2.6 Op 26 maart 2024 heeft verweerder namens zijn cliënt mr. J tegen klager 2 een beslagrekest ingediend. In het beslagrekest staat, voor zover relevant: - randnummer 10: ‘[Klager 2] heeft alsnog een factuur gekregen voor de maand december 2023 vanwege het niet voldoen aan het voorstel.’ - randnummer 14: ‘De factuur over de maand november is deels betwist voor 12,5 uren.” - randnummer 15: ‘Overigens, zelfs als [klager 2] een beroep kan doen op de incentive regeling, heeft zij ook het door haar (onjuist) berekende bedrag, evenmin voldaan.’ - randnummer 23: ‘Bovendien is conservatoir beslag noodzakelijk, aangezien [klager 2] tot heden heeft geweigerd de vordering van [mr. J] te voldoen, ondanks de verzonden aanmaningen en sommatie en zelfs ook een minnelijk voorstel niet accepteert en in het geheel niets meer wenst te betalen.’ 2.7 Op 16 april 2024 heeft verweerder op verzoek van mr. J, klager 2 gedagvaard. 2.8 Op 5 juni 2024 heeft mr. H namens klager 2 een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend. 2.9 Op 8 november 2024 heeft verweerder aan klager 1 in privé een brief gestuurd in zijn hoedanigheid van bestuurder van klager 2. Als onderwerp bij de brief is vermeld: “Betreft :[mr. J] Advies / [klager 2]” Verweerder stelt in de brief aan klager 1 dat hij namens cliënte klager 1 aanschrijft in zijn hoedanigheid van bestuurder van klager 2. Verweerder stelt verder in de brief dat indien er niet betaald wordt en er geen verhaal wordt geboden voor de vordering van zijn cliënte, klager 1 als bestuurder van de vennootschap in privé aansprakelijk kan zijn. 2.10 In een e-mailbericht van 19 november 2024 heeft verweerder aan mr. H geschreven, voor zover relevant: “Dank voor ons kort telefonisch onderhoud van zojuist. Ik bevestig nog even dat u mij desgevraagd liet weten niet voor [klager 1] in privé op te treden maar alleen voor de vennootschap, wel iets heeft gehoord over een brief aan hem privé met een aansprakelijkstelling maar u zich daar verder niet mee bemoeit en dat ik hem gewoon rechtstreeks kan (blijven) benaderen. (…)” 2.11 Op 29 november 2024 heeft de mondelinge behandeling ter zitting bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden. 2.12 In een e-mailbericht van 8 mei 2025 heeft mr. H aan klager geschreven: “Naar aanleiding van jouw vraag omtrent de e-mail van [verweerder] d.d. 19 november 2024 bericht ik je het volgende. [Verweerder] heeft mij destijds gebeld met de vraag of ik jou ook in prive bijstond. Aangezien dit niet geval was (ik had verder geen prive geschillen voor jou in behandeling) heb ik desgevraagd gemeld dat e.e.a. niet het geval was. Nadien ontving ik hiervan nog een e-mail van [verweerder] waarin hij bevestigde dat ik niet voor jouw prive optrad (..), dit betreft de e-mail van 19 november 2024. Nadien begreep ik dat jij in je hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap rechtstreeks was aangeschreven ter zake het geschil dat jouw vennootschap had met de klant van [verweerder].” 2.13 In een e-mailbericht van 15 mei 2025 heeft verweerder aan mr. H geschreven: “Zoals u wellicht al bekend zijn twee e-mails van uw hand van 8 en 9 mei jongstleden in de klachtzaak toegevoegd door [klager 1]. Zie bijgevoegd. Het is na lezing van uw berichten aan [klager 1] opvallend dat u eerder nooit heeft gereageerd op mijn e-mail van 19 november 2024 als daarin onjuistheden zouden staan. Steker nog, per kerende e-mail zou ik een bericht hebben moeten ontvangen indien ik een onjuiste samenvatting zou hebben gegeven van een onderdeel van ons gesprek. Kennelijk daartoe aangezocht op 8 en 9 mei na overlegging door mij van het e-mailbericht van 19 november 2024, heeft u met twee kort op elkaar volgende e-mails twee verklaringen aan [klager 1] afgegeven waarin onwaarheden staan vermeld. Ik licht dat toe. U schrijft dat u "nadien begreep....". Dat is onwaar. Uw kennisneming van die brief heeft u in ons telefoongesprek al bevestigd en dat heb ik u vervolgens per e-mail bevestigd. Dat is dus niet nadien geweest. Voorts schrijft u in uw tweede e-mail "ik heb niet specifiek aangegeven dat ik ook voor de bestuurder optreed". Ook dat is onjuist en schept een onwaar beeld. U heeft uitdrukkelijk laten weten niet voor [klager 1] in privé op te treden. Sterker nog, u zei inderdaad alleen voor de vennootschap in de aanhangige zaak voor [klager 2] op te treden en verder niet. U zag er ook geen been in dat ik [klager 1] in privé had benaderd en u wilde zich daar ook helemaal niet mee (gaan) bezighouden. Ik kon [klager 1] rechtstreeks blijven benaderen zoals u mij liet weten - hetgeen vanzelfsprekend het geval is totdat u mij anderszins bericht. En, alhoewel niet ter zake doende, heeft u ook nimmer (in dat gesprek of per e-mail) laten weten wel een afschrift te willen ontvangen. Ik beraad mij of ik een klacht tegen u zal indienen naar aanleiding van de door u afgegeven verklaringen die ik voor onwaar houd en/of onjuist met het doel een onwaar beeld te scheppen van ons collegiaal onderhoud. Kennelijk met het doel [klager 1] munitie te geven in zijn klachtzaak. Op voorhand meen ik dat u daarmee in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 24. Vanzelfsprekend wil ik u eerst de gelegenheid geven hierop te reageren zodat ik uw reactie kan meenemen in mijn te maken afweging. Ik verneem graag, uiterlijk aanstaande maandag.” 2.14 Mr. H heeft op 16 mei 2025 op voorgaand bericht gereageerd met: “Met referte aan uw e-mail van 15 mei jl. bericht ik u het volgende. Op 19 november 2024 nam u telefonisch contact met mij op waarbij u aan mij verzocht of ik [klager 1] in prive bijstond. Ik heb u in het telefoongesprek bericht u dat ik voor de vennootschap optrad en niet voor hem in prive, u heeft in dat gesprek ook verder geen toelichting geven waar e.e.a. betrekking op zou hebben of verwezen naar correspondentie die met hem werd gevoerd. Client had mij enige dagen voordien wel gemeld dat hij aansprakelijk was gesteld, de grond en toedracht was mij verder op dat moment niet bekend. In dat kader heb ik u ook niet voor niets gemeld dat ik "wel iets had gehoord over een brief aan hem prive". Ik behoefde dat ook nog niet te weten aangezien ik de week daarop een bespreking met [klager 1] zou hebben ter voorbereiding van de zitting van 29.11.2024 waarin alle kwesties zouden worden besproken. Naar aanleiding van ons telefoongesprek zond u vervolgens mij bijgaand bericht: Dank voor ons kort telefonisch onderhoud van zojuist. Ik bevestig nog even dat u mij desgevraagd liet weten niet voor [klager 1] in privé op te treden maar alleen voor de vennootschap, wel iets heeft gehoord over een brief aan hem privé met een aansprakelijkstelling maar u zich daar verder niet mee bemoeit en dat ik hem gewoon rechtstreeks kan (blijven) benaderen. We zien elkaar de 29e, tot dan Aangezien ik geen prive zaken voor [klager 1] in behandeling had bestond er geen grond om hier verder op te reageren. Mijns inziens is uw verwijt derhalve niet terecht. Ik begreep van [klager 1] dat hij ook een persoonlijke mail van mij aan hem heeft overgelegd in de klachtprocedure. Aangezien dit een persoonlijke opinie van mij was (en hiervoor geen toestemming voor had gegeven te overleggen) heb ik hem verzocht deze mail terug te trekken en niet te overleggen. Ik begreep dat hij hieraan gehoor zal geven. Vertrouwende u hiermede naar behoren te hebben geïnformeerd.” 2.15 Op 11 november 2025 hebben klagers een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat: a) hij zich op 8 november 2024 rechtstreeks tot klager 1 heeft gewend buiten klagers advocaat om. Hier was geen toestemming voor verleend. De brief van 8 november 2024 bevat geen aanzegging met rechtsgevolg en de advocaat van klagers heeft geen afschrift ontvangen; b) hij de rechtbank heeft misleid met het inbrengen van onjuiste en onvolledige informatie in de procedure. 3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) 5.2 In gedragsregel 25 lid 1 staat dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming heeft verleend zich rechtstreeks tot de wederpartij te wenden. In lid 2 staat een uitzondering op deze regel genoemd. Wanneer het gaat om een aanzegging met rechtsgevolg die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij, mag de advocaat dit wel rechtstreeks aan de wederpartij doen. Daarbij geldt als voorwaarde dat deze mededeling met gelijktijdige verzending van een afschrift aan de advocaat van de wederpartij wordt gedaan en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze mededeling met rechtsgevolg. Indien de advocaat het rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van de wederpartij te zenden, geldt de uitzondering niet. 5.3 Klagers verwijten verweerder in klachtonderdeel a) dat hij zich in zijn brief van 8 november 2024 niet rechtstreeks tot klager 1 had mogen wenden, buiten klagers advocaat om. Het kon voor verweerder geen verrassing zijn dat de advocaat van klager 2, ook haar bestuurder, te weten klager 1, bijstaat, aldus klagers. 5.4 De raad stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat verweerder klager 1 op 8 november 2024 rechtstreeks heeft aangeschreven. In een hierop volgend e-mailbericht van 19 november 2024 heeft verweerder aan de advocaat van klager 2 (mr. H) een telefonisch gesprek van die dag tussen hen bevestigd. In het betreffende bericht schrijft verweerder dat hij zojuist met mr. H heeft besproken dat mr. H “hem desgevraagd heeft laten weten niet voor klager 1 in privé op te treden, maar alleen voor de vennootschap.” Ook schrijft verweerder dat mr. H in het gesprek heeft gezegd dat hij “wel iets had gehoord over een brief aan klager 1 privé met een aansprakelijkstelling maar dat hij zich daar verder niet mee bemoeit en dat verweerder hem gewoon rechtstreeks kan (blijven) benaderen.” Mr. H heeft niet meer op dit bericht van verweerder gereageerd en hij is hier nadien ook niet meer uit eigen beweging op teruggekomen. 5.5 Pas toen klager geruime tijd later kennelijk hierover alsnog een vraag aan mr. H had gesteld, heeft mr. H in een e-mailbericht van 8 mei 2025 aan klager geantwoord dat dit gesprek met verweerder inderdaad zo heeft plaatsgevonden en dat hij destijds tegen verweerder heeft gezegd dat hij klager 1 niet in privé bijstond. In tegenstelling tot het bericht van 19 november 2024 maakt verweerder in het bericht van 8 mei 2025 daarbij wel de opmerking dat hij pas “nadien zou hebben begrepen dat klager 1 rechtstreeks zou zijn aangeschreven”. Omdat verweerder mr. H op 16 mei 2025 heeft geschreven dat dit laatste punt niet juist is, heeft mr. H in zijn bericht van 16 mei 2025 hierover nog eens uitleg aan verweerder verschaft en geschreven “dat klager 1 hem enige tijd voordien wel had gemeld dat hij aansprakelijk was gesteld (maar dat de grond en toedracht hem dat moment niet bekend was) en dat hij daarom ook “niet voor niets” aan verweerder had gemeld dat hij "wel iets had gehoord over een brief aan klager 1 privé". In het bericht van 16 mei 2025 bevestigt mr. H (nogmaals) expliciet dat hij verweerder in het telefoongesprek van 19 november 2024 heeft bericht dat hij “voor de vennootschap (klager 2 dus) optrad en niet voor klager 1 in privé” en schrijft hij ook dat hij “geen privé zaken voor klager 1 in behandeling had”. 5.6 Gelet op het voorgaande kon en mocht verweerder er naar het oordeel van de raad vanuit gaan dat klager 1 niet werd bijgestaan door een advocaat. Dat er voor verweerder redenen bestonden om aan te nemen dat dit anders was en dat hij klager 1 daarom op 8 november 2024 niet rechtstreeks had mogen aanschrijven, is door klagers verder niet onderbouwd en dit is de raad ook overigens niet gebleken. Van een schending van de gedragsregel 25 is geen sprake. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.7 In gedragsregel 8 staat dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. 5.8 In klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij de rechtbank heeft misleid met het inbrengen van onjuiste en onvolledige informatie in de procedure. Dit verwijt ziet specifiek op de citaten in de randnummers 10, 14, 15 en 23 van het beslagrekest: 5.9 De raad is van oordeel dat genoemde citaten van verweerder zien op de inhoud van het geschil dat de cliënten van klager en verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onjuist standpunt zou hebben ingenomen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. De raad weegt hierin mee dat, gelet op het onder 5.1 genoemde toetsingskader, advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Dat daarvan sprake was en dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is de raad niet gebleken. Van een schending van gedragsregel 8 door verweerder is daarom geen sprake. 5.10 Klachtonderdeel b) is gelet op het voorgaande ongegrond.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond. Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. M. Bootsma en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 september 2025.
