Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:202

Zaaknummer

25-498/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over een klachtenfunctionaris. Het stond verweerder vrij om de klacht te betwisten. Hij was niet gehouden om met de gemachtigde van klaagster te blijven corresponderen of om in overleg te treden over een minnelijke regeling. Hoewel een advocaat zich in beginsel dient te onthouden van het belemmeren van de laagdrempelige toegang tot de tuchtrechter, betekent dit niet dat een beklaagde advocaat alles van een klagende partij dient te dulden. Verweerder heeft grenzen mogen stellen nadat de gemachtigde van klaagster zich niet heeft willen neerleggen bij verweerders visie op de klacht. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 september 2025 in de zaak 25-498/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: [partner van klaagster] oververweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 29 juli 2025 met kenmerk 2396859 en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klaagster van 15 augustus 2025.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 3 juli 2019 is klaagster in staat van faillissement verklaard, nadat de kantoorgenoot van verweerder mr. B daartoe namens zijn cliënten op 13 mei 2019 een verzoek heeft ingediend.

1.2    Op 24 augustus 2024 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster een klacht ingediend over mr. B op grond van de kantoorklachtenregeling. Verweerder heeft daarin als klachtenfunctionaris van het kantoor opgetreden.

1.3    Op 26 augustus 2024 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:

“(…) U deelt mee dat het handelen van mr. [B] destijds in de zaak [klaagster]/[cliënten van mr. B] rechtstreeks heeft geleid tot het onrechtmatig veroorzaakte privéfaillissement van [klaagster]  

(…)  

U heeft het over ‘zijn handelen destijds in de zaak [klaagster]/[cliënten van mr. B]’. dit handelen dateert van 2019. De termijn van drie jaar is inmiddels verstreken. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk.  

(…)  

Een derde onderwerp dat u naar voren brengt betreft ontoereikende en ontwijkende communicatie, dit in het kader van een dreigend faillissement. Ook wat dat betreft is de termijn van drie jaar verstreken.  

Het vierde onderwerp dat u aandraagt betreft het negeren van aansprakelijkstelling en ingebrekestelling. U rept in dit kader van een grond voor ontbinding. U heeft niet aangegeven welke overeenkomst tussen mr. [B] en [klaagster] bestaat welke ontbonden zou moeten of kunnen worden. Los daarvan bestaat er geen grond voor een verplichting om te reageren op aansprakelijkstellingen of ingebrekestellingen.  

De feiten die u aandraagt leiden niet tot de conclusie dat sprake is van klachtwaardig handelen van de zijde van mr. [B].  

Ik wijs verder nog op het volgende. [Klaagster] heeft zich in 2019 laten bijstaan door haar advocaat mevrouw mr. [Z-B]. [Klaagster] is dus van rechtsbijstand voorzien. Er is destijds een verweerschrift ingediend. De rechter heeft de door de advocaat van [klaagster] naar voren gebrachte argumenten kennelijk verworpen. Er is een faillissement uitgesproken. [Klaagster] had de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. Daar heeft zij kennelijk geen gebruik van gemaakt. De advocaat van [klaagster] heeft destijds ter zake ongetwijfeld advies uitgebracht. Als er gronden waren op basis waarvan het faillissement niet uitgesproken had moeten worden, had de advocaat van [klaagster] die gronden kenbaar kunnen maken bij de rechtbank die geoordeeld heeft over de faillissementsaanvraag. Als ook de rechtbank ter zake nog fouten gemaakt zou hebben, stond de mogelijkheid van hoger beroep nog open. Met andere woorden, [klaagster] heeft zich laten voorzien van rechtsbijstand. Er is een procedure gevoerd en dan is het oordeel uiteindelijk aan de rechter. Dus, als het daadwerkelijk zo is dat sprake zou zijn van een aangevraagd privéfaillissement zonder dat sprake was van een deugdelijke juridische grondslag, had [klaagster] dat via haar eigen advocaat kenbaar kunnen maken aan de faillissementsrechter, en ook aan de hogerberoep-faillissementsrechter (het hof), en als bepaalde argumenten niet naar voren zijn gebracht door [klaagster], of als argumenten zijn afgewezen, creëert dat geen ernstige schending van een of andere zorgplicht, het creëert geen grove inbreuk op een recht van een eerlijk proces en het kwalificeert allemaal niet als misbruik van procesrecht.  

Ik heb inmiddels meerdere brieven/mailberichten van uw hand gezien. Telkens – en ook nu weer – ontbreekt het aan feiten. De door u opgestelde brieven/mailberichten lijken een compilatie te zijn van aantijgingen, gegenereerd door artificial intelligence, met verwijzing naar een veelheid van wetgeving, en ook wel jurisprudentie. Ik wijs erop dat dit geen zoden aan de dijk zet. Het gaat om de feiten, en wat dat betreft geeft u allerlei conclusies telkens geen handen en voeten.  

Gezien het bovenstaande wijs ik op het volgende. Het staat u vrij een klacht in te dienen bij de Deken. De Deken zal ongetwijfeld vragen naar de feiten die leiden tot de conclusies die u trekt. U zult dan toch met feiten op tafel moeten komen. Verder staat het u vrij een procedure aanhangig te maken bij de rechtbank, waarin u namens uw cliënte schadevergoeding vordert. Ook in die situatie zult u met feiten op tafel moeten komen die door u gestelde conclusies dragen. Gebeurt dat niet, worden klachten afgewezen en worden vorderingen afgewezen.  

(…)  

Ik leg uw brief terzijde. Als u een klacht indient, of een schadevergoedingsprocedure, of een ontbindingsprocedure aanhangig maakt, dan wordt daar uiteraard nader op gereageerd.”

1.4    Nadien hebben tot aan januari 2025 bijna wekelijks en soms zelfs dagelijks contactmomenten plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klaagster en verweerder, waarin de gemachtigde van klager zijn klacht herhaalde en verweerder bij herhaling heeft verwezen naar zijn eerder ingenomen standpunt. 

1.5    Op 20 december 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6    Op 13 januari 2025 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:  

“Gedurende de afgelopen – ongeveer – zes maanden heeft u ongeveer veertig brieven, aangetekende brieven, e-mails c.a. toegestuurd naar mijn kantoor, soms met honderd pagina’s aan bijlagen. Voorts heeft u drie klachten ingediend bij de Deken.  

De drie klachten bij de Deken zijn kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond.  

In uw brieven en in uw verwijten maakt u er melding van dat – daar komt het op neer – het niet medewerken aan een financiële oplossing ten gunste van u bewerkstelligt dat sprake is van aansprakelijkheid, klachtwaardigheid, en wat niet al. Langzamerhand is het duidelijk dat sprake is van ene patroon. Ik stel dat u misbruik maakt van bevoegdheden. In verband daarmee wijs ik op het volgende.  

U handelt onrechtmatig. Er is sprake van misbruik van bevoegdheden het indienen van een klacht tegen een advocaat bij de Deken van de orde van Advocaten kan onrechtmatig zijn. Het kan een onrechtmatige daad opleveren. Het indienen van een klacht bij de Deken is niet snel onrechtmatig. Van misbruik van bevoegdheden kan sprake zijn als u de vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan u de juistheid kende of had behoren te kennen, of dat u de vordering baseert waarvan u op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.  

Van de situatie zoals bedoeld is sprake. U zet een klacht door terwijl de termijn van drie jaar verstreken is. U dient een klacht in tegen een advocaat zonder dat sprake is van handelen door een advocaat als zodanig. U dient een klacht in tegen een advocaat terwijl dat de advocaat van een wederpartij is. U dient – per saldo – klachten in tegen drie advocaten van eenzelfde advocatenkantoor. Bij dit alles komt dat het u te doen is om een financiële vergoeding. U verlangt van mij/ons kantoor dat aan u een financiële compensatie betaald gaat worden. Daarbij dringt u erop aan dat wij/ons kantoor een en ander meldt bij onze verzekeraar.  

Ik wijs erop dat uw handelwijze schade bewerkstelligt. Bij een advocatenkantoor geldt dat tijd geld kost. Een advocaat kan zijn tijd maar een keer inzetten. De brieven die u stuurt moeten – toch wel – gelezen worden omdat er iets in kan staan wat van belang is. Daar heeft u ook zelf voor gezorgd door bijvoorbeeld een kort geding aan te kondigen en mij – een kantoorgenote van mij – in de gelegenheid te stellen verhinderdata kenbaar te maken. Als dan verhinderdata kenbaar gemaakt worden, doet u daar niets mee. Een kort geding wordt niet aanhangig gemaakt. Opnieuw heeft dan te gelden dat u mij ten onrechte tijd hebt laten besteden aan uw brieven.  

Ik vraag mij overigens af of [de gemachtigde van klaagster] [klaagster] rechtsgeldig vertegenwoordigt. Ik heb weliswaar gezien in correspondentie dat [de gemachtigde van klaagster] aangeeft dat [klaagster] zijn cliënte is, maar [de gemachtigde van klaagster] is geen advocaat, zodat ik niet noodzakelijkerwijs op de uitlating van [de gemachtigde van klaagster] af hoef te gaan. Ik acht het dus mogelijk dat [de gemachtigde van klaagster] zonder ter zake bevoegd te zijn, aangeeft dat hij [klaagster] vertegenwoordigt. (…)  

Gezien het bovenstaande geldt voor zowel [de gemachtigde van klaagster] alsmede [klaagster] een waarschuwing. U dient er rekening mee te houden dat alle schade, veroorzaakt door uw onrechtmatig handelen, op u verhaald wordt. Verder geldt dat ik u verzoek en voor zover nodig sommeer te staken met uw onrechtmatige gedragingen.  

Ik wijs verder nog op het volgende. U stelt dat u schade ondervindt van de handelwijze van mij en mijn kantoorgenoten, bijvoorbeeld bestaande uit advocaatkosten. Ik stel u hierdoor in de gelegenheid mij te laten weten wie uw advocaat is, wat dan die kosten zijn en waarop deze kosten gebaseerd zijn. Ik verzoek u overigens alle communicatie te laten verlopen via uw advocaat. (…)”  

1.7    Verweerder heeft een kopie van de brief diezelfde dag ook aan de deken gestuurd.

1.8    Op 14 januari 2025 heeft klaagster bij de deken een aanvullende klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft nagelaten tijdig en inhoudelijk te reageren;

b)    Verweerder heeft nagelaten om adequate informatie te verstrekken over de status en gevolgen van de zaak;

c)    Verweerder heeft in het belang van de zaak onvoldoende bijgedragen aan een oplossing;

d)    Verweerder heeft de kernwaarden en gedragsregels niet nageleefd;

e)    Verweerder heeft (de gemachtigde van) klaagster geïntimideerd door in zijn brief van 13 januari 2025 te dreigen met een schadeclaim.

2.2    In de aanvullende stukken van 15 augustus 2025 heeft klaagster haar klacht uitgebreid. Daarin wordt verweerder aanvullend verweten in strijd met gedragsregel 6 te hebben gehandeld door de gemachtigde van klaagster te beschuldigen en ridiculiseren wegens gebruik van artificial intelligence. Ook heeft verweerder de gemachtigde van klaagster een ‘waarschuwing’ opgelegd, terwijl hij geen quasi-tuchtrechtelijke autoriteit heeft om dat te doen, en heeft hij klaagster verplicht om alle communicatie via een advocaat te laten verlopen als extra financiële barrière. Verweerder heeft de gemachtigde van klaagster daarnaast beschuldigd van stalking en afdreiging. Tot slot heeft verweerder bewust misleidend jurisprudentie geciteerd om de deken en de raad op het verkeerde been te zetten.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Waarover kan in deze procedure worden geoordeeld?

4.1    Klaagster heeft in haar aanvullende stukken van 15 augustus 2025 diverse nieuwe klachtonderdelen naar voren gebracht. Nieuwe klachten dienen echter op grond van artikel 46c van de Advocatenwet bij de deken te worden ingediend. Dat betekent dat de voorzitter zich beperkt tot de klachtonderdelen zoals deze in de onderzoeksfase bij de deken zijn ingediend. De nieuwe klachtonderdelen zoals weergegeven onder overweging 2.2 worden dus niet meegenomen in dit oordeel.

Toetsingskader

4.2    De klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris van het kantoor. Daarvoor geldt het volgende toetsingskader: Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende verband is tussen het beroep van advocaat en het doen en laten van de betrokkene in die andere hoedanigheid. In dit geval bestaat bij verweerder een voldoende concreet en aanwijsbaar verband tussen enerzijds zijn hoedanigheid van advocaat en anderzijds zijn optreden als de klachtenfunctionaris van zijn kantoor. Het advocatentuchtrecht is dan dus volledig van toepassing. Bij de beoordeling dient in aanmerking te worden genomen dat de klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij onder andere de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht (zie o.a. RvD ’s-Hertogenbosch 9 december 2019, ECLI:NL:TADRSHE:2019:186 en RvD Den Haag 29 januari 2025, ECLI:NL:TADRSGR:2025:20).

Beoordeling

4.3    Verweerder heeft als klachtenfunctionaris een standpunt ingenomen over een door klaagster ingediende klacht. Dat heeft verweerder tijdig gedaan. Hij heeft immers al twee dagen na ontvangst van de klacht inhoudelijk gereageerd. Daartoe was hij overigens niet verplicht, aangezien klaagster geen cliënt van het kantoor is geweest en derhalve geen beroep had kunnen doen op de kantoorklachtenregeling. In zijn reactie heeft verweerder onder verwijzing naar de vervaltermijn uit artikel 46g van de Advocatenwet, maar ook de civielrechtelijke verjaringstermijn uiteengezet dat de klacht wat hem betreft niet-ontvankelijk is. Ook inhoudelijk heeft verweerder de klacht gemotiveerd betwist. Dat stond hem vrij en evenmin ziet de voorzitter daarin een evident onpleitbaar standpunt. Dat klaagster het met dat standpunt niet eens is, betekent echter niet dat verweerder partijdig is of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder was verder ook niet gehouden om verder met de gemachtigde van klaagster te corresponderen en in overleg te treden over een minnelijke regeling, nu er volgens hem niet onjuist is gehandeld door zijn kantoorgenoot. Klachtonderdelen a) tot en met c) zijn kennelijk ongegrond.

4.4    De voorzitter acht de brief van 13 januari 2025 verder in de gegeven omstandigheden evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hoewel een advocaat zich in beginsel dient te onthouden van het belemmeren van de laagdrempelige toegang tot de tuchtrechter, zoals het dreigen met een aansprakelijkstelling of strafrechtelijke aangifte (zie RvD ’s-Hertogenbosch 24 maart 2024, ECL:NL:TADRSHE:2025:53, onder 5.10, en RvD ’s Hertogenbosch 10 juni 2025, ECLI:NL:TADRSHE:2025:94, onder 6.6), betekent dit niet dat een beklaagde advocaat reeds daarom alles van een klagende partij moet dulden. Verweerder heeft uitvoerig uiteengezet dat hij door (de gemachtigde van) klaagster overmatig veel aangeschreven, er met procedures is gedreigd die vervolgens niet zijn doorgezet en zich daardoor bestookt voelt. Verweerder had op dat moment al zijn visie op de interne klacht gegeven, maar het was (de gemachtigde van) klaagster die zich daarbij niet heeft willen neerleggen en door bleef hameren. Ook een advocaat mag daaraan op een gegeven moment grenzen stellen. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

4.5    Tot slot ziet de voorzitter in het dossier ook verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden of gedragsregels. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.6    De klacht is in zijn geheel kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.

Griffier         Voorzitter

Verzonden d.d. 15 september 2025