Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:155

Zaaknummer

25-003/A/A/D

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De raad verklaart het dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de kernwaardes kwaliteit/deskundigheid en (financiële) integriteit te schenden. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad ook in aanmerking wat is overwogen en beslist in de klachtzaken die tegelijk met het onderhavige dekenbezwaar bij de raad aanhangig waren. Gezien de aard, de ernst en de omvang van dit dekenbezwaar en van de (gegrond bevonden) klachten, in samenhang met eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, en gelet op het vertrouwen dat in de advocatuur moet kunnen worden gesteld, is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau van verweerder dient te volgen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 september 2025 in de zaak 25-003/A/A/D naar aanleiding van het bezwaar van:

deken 

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij brief aan de raad van 7 januari 2025 met kenmerk 2357039, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.  1.2    Aanvankelijk stond de behandeling van het bezwaar, net als dat van de tegen verweerder gerichte klachtzaken 24-763/A/A en 24-838/A/A, op de zitting van 3 maart 2025 gepland. De behandeling is toen op verzoek van verweerder om medische redenen aangehouden. De behandeling is hierna bepaald op 23 juni 2025.  1.3    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 23 juni 2025, in aanwezigheid van de deken, vergezeld van stafmedewerkster mevrouw F, en verweerder, vergezeld van zijn kantoormedewerkster mevrouw K. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.  1.4    Ter zitting van 23 juni 2025 zijn, afzonderlijk, ook de twee klachtzaken met nummers 24-763/A/A en 24-838/A/A behandeld.  1.5    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad op 18 juni 2025 kennisgenomen van een door de deken nagezonden bericht. 

2    FEITEN Algemeen  2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder heeft een algemene civiele praktijk en richt zich op non-conformiteitszaken rondom tweedehands auto’s. Verweerder is de enige aan het kantoor verbonden advocaat. Bij het kantoor zijn verschillende (juridisch) medewerkers (paralegals) in dienst. 2.3    Verweerder is sinds 30 juni 2022 voorzitter van de Stichting Wettelijke Garantie (hierna: WSG). Via (de website van) deze stichting krijgt verweerder zaken doorverwezen van mensen die problemen hebben met een gekochte tweedehands auto. 2.4    Op de website van het kantoor van verweerder is onder de button “gebruikte auto” opgenomen dat binnen 12-36 uur een “wettelijke brief” wordt verstuurd waarin de autohandelaar wordt gesommeerd de cliënt schadeloos te stellen. In veel gevallen zal dat volgens de site voldoende zijn en zal de autohandelaar bereid zijn de koop te ontbinden. Voor “Fase 1” wordt voor particulieren een bedrag van € 499,- in rekening gebracht en voor ondernemers € 499,- plus BTW. Wanneer de autohandelaar niet bereid is de koop te ontbinden en schadeloos te stellen, wordt een dagvaarding uitgebracht. Volgens de kantoorwebsite is dit “Fase 2”. 2.5    Op de kantoorwebsite is onder het kopje “Tarieven” een beschrijving opgenomen van de wijze waarop het kantoor een vergoeding in rekening brengt. Daar staat dat geen sprake is van een uurtarief, maar dat het de bedoeling is een vaste prijs overeen te komen op basis van een inschatting van de tijd die nodig is. 2.6    Op de website van verweerder is verder opgenomen: “Welk deel van de noodzakelijke stappen die nodig zijn om uw probleem op te lossen, kunt u zelf doen. Wat u zelf kunt doen, kost mij geen tijd en bespaart dus op uw advocaatkosten.” 2.7    In opdrachtbevestigingen van verweerder staat, voor zover relevant:  “Het is verder verplicht om een uurtarief duidelijk te maken. Dat is bijvoorbeeld nodig als u veel vragen hebt en vaak contact opneemt met het advocatenkantoor. De vaste prijzen zijn voor het uitvoeren van het werk, niet voor het adviseren en vragen beantwoorden. Maar als u toch steeds contact opneemt en veel tijd vraagt, dan wordt die tijd in rekening gebracht. Let daar dus op en heb geduld. U krijgt vanzelf bericht. Vragen naar de status is echt niet nodig. Zodra iets te melden is, krijgt u daar bericht van.” Dekenonderzoek 2.8    Tot 14 december 2023 hield verweerder kantoor in het arrondissement Noord-Holland en viel hij onder toezicht van de deken Noord-Holland. Nadat de deken Noord-Holland van een cliënt van verweerder een signaal over verweerder had ontvangen en met verweerder een gesprek had gevoerd, heeft de deken Noord-Holland een onderzoek aangekondigd naar de praktijk van verweerder. 2.9    Medio december 2023 heeft verweerder zijn kantoor verplaatst naar het arrondissement Amsterdam. Sindsdien valt hij onder toezicht van de deken Amsterdam. Na overleg tussen de betrokken dekens is besloten dat de deken Noord-Holland het onderzoek naar verweerder zou voortzetten.  2.10    De deken Noord-Holland heeft het onderzoek op 24 maart 2024 afgerond. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een rapport dat met de Amsterdamse deken is gedeeld. Daaruit blijkt dat de deken Noord-Holland 5 zaken heeft geselecteerd uit gepubliceerde vonnissen in zaken waarbij verweerder betrokken is, en 10 zaken heeft geselecteerd uit een door verweerder aangeleverde zakenlijst. De dossiers van deze zaken zijn tijdens een kantoorbezoek onderzocht.  2.11    In de loop van 2024 hebben de dekens verschillende meldingen over verweerder ontvangen en een signaal van de Raad voor Rechtsbijstand. Ook zijn verschillende klachten tegen verweerder ingediend.  2.12    Op de bevindingen van de dekens wordt hierna ingegaan. Meldingen vanuit de rechtbank Noord-Holland 2.13    Op 28 februari, 3 maart en 13 maart 2024 heeft de deken Noord-Holland vanuit de rechtbank Noord-Holland verschillende meldingen over verweerder ontvangen. Verschillende rechters in de rechtbank Noord-Holland hadden slechte ervaringen met verweerder.  2.14    In de melding van 28 februari 2024 van de president van de rechtbank Noord-Holland aan de deken Noord-Holland staat, voor zover relevant:  “(…) De ervaringen zijn ronduit slecht en zoals B (…) hieronder schrijft levert hij “bewijs” aan, geproduceerd door een stichting waar hij zelf ook weer deel van uitmaakt.     Wij hadden samen de zaak over de Mini Cooper, waarin we de vordering hebben afgewezen: (…) ECLI:NL:RBNHO:2023:13561    Recent had ik met [D] ook een zaak, waarin [verweerder] het nog bonter maakte. De auto stond al voor reparatie bij de Audi dealer (en de klant had leenauto gekregen) toen [verweerder] zijn standaard aanmaning verstuurde. Vervolgens heeft het autobedrijf de gerepareerde auto naar de klant teruggebracht, waarna die ermee op vakantie is gegaan. Tijdens de vakantie van de klant is het autobedrijf gedagvaard. Wegens schending waarheids- en volledigheidsplicht hebben we bij de proceskosten een correctiefactor 1,5 toegepast. Verder stelde de advocaat van het autobedrijf op de zitting aan de orde dat het formulier “Wettelijke Garantie Diagnose” van een stichting genaamd “Wettelijke Garantie” is, en dat die stichting van [verweerder] is, die dit beaamde. Heb ik zijdeling nog in het vonnis opgenomen. (…) ECLI:NL:RBNHO:2024:1792(…)” 2.15    De meldingen vanuit de rechtbank Noord-Holland betroffen verder, samengevat: - schending door verweerder van de waarheids- en volledigheidsplicht; - in de zaken van verweerder zijn herhaaldelijk vorderingen afgewezen wegens het niet volledig naar voren brengen van de feiten en het onvoldoende onderbouwen van stellingen door verweerder, met als gevolg hoge(re) proceskostenveroordelingen voor de cliënten van verweerder; - verweerder is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) als autohandelaar en krijgt aldus toegang tot informatiesystemen die bedoeld zijn voor garages en autohandelaren. Overige bevindingen onderzoek deken Noord-Holland  2.16    Na dossieronderzoek heeft de deken Noord-Holland geconstateerd dat in meerdere dossiers: (i) geen schriftelijk advies van verweerder werd aangetroffen omtrent de rechtspositie van de cliënt en de kansen en risico’s; (ii) de dagvaarding bleek te zijn uitgebracht zonder procesadvies van verweerder aan de cliënt en zonder deze in concept voor te leggen aan de cliënt; en (iii) de conclusie van antwoord en/of vonnis(sen) bleken te zijn doorgestuurd aan de cliënt zonder dit te voorzien van enig commentaar van de zijde van verweerder. 2.17    Ook heeft de deken Noord-Holland in het kader van diens onderzoek geconstateerd dat verweerder met gestandaardiseerde ingebrekestellingen en dagvaardingen werkt die vervolgens onvoldoende zaakspecifiek worden gemaakt. Uit de onderzochte dossiers blijkt dat in procedures van verweerder veelvuldig wordt geoordeeld dat niet is voldaan aan de stel- en bewijsplicht. Veelvuldig zijn vorderingen afgewezen omdat verweerder zijn stellingen – mede in het licht van het gevoerde verweer – onvoldoende had onderbouwd. 2.18    De deken Noord-Holland heeft verder geconstateerd dat verweerder de werkzaamheden grotendeels laat uitvoeren door bij hem in dienst zijnde medewerkers die geen advocaat zijn. Hij laat deze medewerkers ook werken in toevoegingszaken zonder dat geverifieerd is of zij voldoende opleiding genoten hebben. 2.19    Ook heeft de deken Noord-Holland heeft, op basis van dossieronderzoek, vastgesteld dat verweerder aan circa 85 cliënten, naast de inning van de eigen bijdrage, kosten voor een ingebrekestelling in rekening heeft gebracht, terwijl deze volgens de deken in de regel onder het bereik van de toevoeging zullen vallen. Ook heeft de deken Noord-Holland geconstateerd dat door verweerder meer kosten in rekening worden gebracht in toevoegingszaken dan op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand is toegestaan.  2.20    De deken Noord-Holland heeft geconstateerd dat verweerder zijn cliënten onvoldoende informeert over te verwachten kosten. Hij wekt bij hen de indruk dat de voornaamste kosten van een procedure de kosten van de dagvaarding en de deurwaarderskosten (van circa EUR 500,-) zijn, terwijl de kosten in de praktijk een veelvoud daarvan zijn. In dat kader wijst de deken Noord-Holland op de zaak die heeft geleid tot een vonnis van 22 november 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:6270). Verweerder had zijn cliënt bij aanvang van die zaak met een standaardbrief bericht dat de kosten van een dagvaarding EUR 499,- bedroegen, zonder daarbij te vermelden wat de overige kosten van de procedure zouden zijn. Uiteindelijk heeft de cliënt in deze zaak EUR 3.387,12 aan declaraties moeten betalen aan verweerder. 2.21     De deken Noord-Holland heeft in het najaar van 2023 een signaal ontvangen van een cliënt van verweerder die in aanmerking kwam voor een toevoeging. De deken heeft dit signaal onderzocht. Geconstateerd is dat deze cliënt naast de eigen bijdrage ook een bedrag van EUR 499,- aan verweerder moest betalen.  Signaal Raad voor de Rechtsbijstand 2.22    Op 17 april 2024 heeft de deken het volgende signaal ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand: “Tijdens ons laatste overleg vroeg u ons om bijzonderheden over het kantoor van [verweerder]. (…) •    [Verweerder] krijgt zaken vanuit de Stichting Wettelijke Garantie(…)  •    Op urenspecificaties staan vaak namen van kennelijke medewerkers van het kantoor, die bij de Raad niet bekend zijn. Hieruit blijkt dat veel werk wordt gedaan in dossiers door anderen dan [verweerder]. Als willekeurig voorbeeld, bij declaratie van de toevoeging met kenmerk 4PP9841 meldt [verweerder] 10.45 uur te hebben besteed aan het advies aan rechtzoekende. In de urenspecificatie treft de Raad onderstaande werkverdeling aan:  o    [E V] 2,45 uur  o    [J M] 7,15 uur (inclusief opstellen processtuk)  o    [A R] 0,10 uur  o    [verweerder] 0,5 uur  o    [L K] 0,25 uur  •    In het kader van bovenstaande kan nog gemeld worden dat [verweerder] met 6 man personeel op de kennismakingsbijeenkomst voor advocaten van de Raad verscheen. Hijzelf en juridisch medewerkers. Bij deze bijeenkomst bleek dat [verweerder] graag zag dat deze juridisch medewerkers voor hem naar de rechtbank zouden mogen gaan.  •    [Verweerder] is op zoek naar de randjes van het stelsel, zie bijgaande mailwisseling die hij stelde nodig te hebben om met de deken van Noord-Holland te bespreken. NB. [Verweerder] is gewezen op de mogelijkheid van de Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (Atz), sinds de start van de regeling (Ratz) in juli 2021 heeft [verweerder] 2 Atz’s aangevraagd. NB. Hiertegenover staat dat de Raad wel moet meedelen dat in een tweetal Atz aanvragen door het Juridisch Loket is gemeld dat een reguliere toevoeging zou moeten worden aangevraagd.  •    In een zaak bij de kantonrechter, toevoegkenmerk 4PP6134, is de gemachtigde ter zitting, [mr. E]. De Raad heeft dit abusievelijk niet opgemerkt bij de declaratie. De heer [mr. E] is echter niet bekend bij de Raad. (…)”

Klacht van autohandelaar  2.23    Op 1 november 2023 heeft een autohandelaar een klacht ingediend tegen verweerder. Omdat geen griffierecht werd betaald, heeft de deken deze klacht destijds niet in behandeling genomen. De deken heeft deze kwestie nadien wel onderzocht en het volgende geconstateerd.  2.24    Bij verstekvonnis van 27 juni 2023 is de autohandelaar veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom van een auto aan de koper van die auto, tevens een cliënt van verweerder. Daarbij is bepaald dat de autohandelaar gehouden is, op straffe van dwangsommen, de auto op te halen en aan de koper een vrijwaringsbewijs te verschaffen. Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënt de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis ter hand genomen. Tussen 9 augustus 2023 en 2 september 2023 heeft verweerder beslag laten leggen op de bankrekeningen van de autohandelaar, diens eigen auto’s, een bromfiets, een aanhangwagen, de privéwoning, het bedrijfspand en een verhuurwoning. 2.25    Bij e-mailbericht van 5 september 2023 heeft de autohandelaar aan de deurwaarder laten weten de vordering te hebben voldaan. Bij exploot van diezelfde dag is aan de autohandelaar in persoon bevel gedaan tot betaling van de verbeurde dwangsommen en de kosten van de betekening. Op 21 september 2023 heeft de autohandelaar de auto opgehaald en is het vrijwaringsbewijs verstrekt.  2.26    Op 22 september 2023 heeft de autohandelaar aan verweerder laten weten dat het beslag op de appartementen in verband met de overwaarde daarvan meer dan voldoende zekerheid bood. De autohandelaar liet daarbij weten dat hij bereid was om, zo nodig, het verschuldigde bedrag bij een notaris te deponeren of een bankgarantie te geven. Verweerder heeft op dit bericht niet gereageerd. Bij exploot van 26 september 2023 heeft de autohandelaar verzet aangetekend. 2.27    Verweerder heeft niet meer gereageerd op de berichten van de autohandelaar of diens advocaat. Verweerder heeft wel additionele beslagen namens zijn cliënt laten leggen. Zo heeft verweerder op 23 oktober 2023 nog derdenbeslag laten leggen op de huurpenningen van het verhuurappartement van de autohandelaar en op 30 oktober 2023 beslag laten leggen op de handelsvoorraad van de autohandelaar.  2.28    Op 6 november 2023 heeft de advocaat van de autohandelaar uiteindelijk een reactie ontvangen van een medewerker van het kantoor van verweerder. In deze reactie werd het aanbod van de autohandelaar om het bedrag bij de notaris te deponeren afgewezen. 2.29    Op 14 november 2023 is de autohandelaar een executie kort geding gestart. Bij vonnis van 29 november 2023 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, geoordeeld dat sprake was van vexatoire en daarmee onrechtmatige beslagleggingen. In het vonnis heeft de kantonrechter tot uitdrukking gebracht: - dat de gemachtigde van de autohandelaar in de periode van 22 september 2023 tot en met 1 november 2023 meerdere keren en op verschillende manieren heeft getracht in contact te komen met verweerder en dat door hem niet gereageerd is op de berichten; - dat de autohandelaar op 1 november 2023 had aangeboden zekerheid te stellen via een depotstelling, waar verweerder op 6 november 2024 niet mee akkoord is gegaan; - dat de veroordeling in het verstekvonnis heeft gezien op het terugnemen van de auto, het betalen van de bijbehorende kosten en het vrijwaren, dat de autohandelaar daaraan heeft voldaan, dat de autohandelaar daarnaast bedragen van € 7.964,43 en € 1.575,- heeft voldaan en dat de discussie ziet op de kosten die daarna zijn gemaakt en de dwangsommen die verbeurd zouden zijn geraakt; - dat er dusdanig veel beslagen ten laste van de autohandelaar zijn gelegd dat sprake is van vexatoire en daarom onrechtmatige beslaglegging; - dat van een prikkel tot nakoming niet meer kan worden gesproken en er sprake is van misbruik van recht. Andere klachtzaken en dekenbezwaar  2.30    Op 13 mei 2024 en op 20 augustus 2024 hebben twee voormalig cliënten van verweerder (klager U in de zaak met nummer 24-763/A/A en klager S in de zaak met nummer 24-838/A/A) klachten tegen verweerder ingediend bij de deken. Deze klachten zijn op de zitting van deze raad van 23 juni 2025 afzonderlijk van de onderhavige zaak behandeld. Voor een feitenoverzicht van deze klachtzaken wordt verwezen naar de beslissingen in die zaken.  2.31    Vijfmaal eerder zijn klachten tegen verweerder ingediend. Twee klachten daarvan zijn op 24 januari 2022 gegrond verklaard, twee andere zijn na de behandeling ter zitting ingetrokken. De vijfde klacht tegen verweerder is op 26 februari 2024 ongegrond verklaard.  2.32    Daarnaast is eerder een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend dat op 24 januari 2022 gegrond is verklaard. De raad heeft in de beslissing op het dekenbezwaar van 24 januari 2022 onder meer overwogen dat verweerder de kernwaarden integriteit, onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid had geschonden. Het optreden van verweerder getuigde naar het oordeel van de raad van een gebrek aan elementair norm- en verantwoordelijkheidsbesef. Hem is uitdrukkelijk aangeraden een cursus of training in beroepsethiek te volgen in de hoop dat hem zo meer normbesef zou worden bijgebracht. 

3    BEZWAAR 3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende: a)    Het handelen van verweerder is in strijd met de kernwaarde kwaliteit. Verweerder handelt in strijd met de kernwaarde kwaliteit door:  (i)    te werken met gestandaardiseerde brieven en dagvaardingen zonder deze zaakspecifiek te maken in de zin dat niet de volledige, juiste feiten worden opgesomd voorzien van een onderbouwing,  (ii)    cliënten geen (schriftelijk) advies te verstrekken omtrent hun rechtspositie en de kansen en risico’s en een eventueel mondeling gegeven advies niet schriftelijk vast te leggen,  (iii)    dagvaardingen uit te brengen zonder deze in concept aan cliënten voor te leggen en conclusies van antwoord van wederpartijen zonder inhoudelijk commentaar aan cliënten door te sturen, waarbij eventuele mondeling gegeven toelichtingen niet zijn vastgelegd,  (iv)    in procedures niet te voldoen aan de waarheidsplicht, het niet volledig naar voren brengen van de feiten en het onvoldoende onderbouwen van stellingen met afwijzingen van de vorderingen en hoge(re) proceskostenveroordelingen voor de cliënten tot gevolg,  (v)    een grote hoeveelheid juridisch medewerkers aan zaken (mee) te laten werken en in rechte te laten optreden zonder de werkzaamheden te controleren en de eindverantwoordelijkheid te houden. b)    Het handelen van verweerder is in strijd met de kernwaarde integriteit.  Verweerder handelt in strijd met de kernwaarde integriteit door:  (i)    geen duidelijke (financiële) afspraken te maken met cliënten,  (ii)    voor het enkel verzenden van een standaard sommatiebrief EUR 499,- in rekening te brengen,  (iii)    in toevoegingszaken, naast de eigen bijdrage en verschotten, kosten bij de cliënt in rekening te brengen,  (iv)    zaken eerst betalend te behandelen en daarna op toevoegingsbasis,  (v)    in procedures niet te voldoen aan de waarheidsplicht,  (vi)    misbruik van recht te maken door vexatoire, onrechtmatige beslaglegging,  (vii)    niet (goed) bereikbaar te zijn voor (advocaten van) wederpartijen,  (viii)    het onder druk proberen een cliënte een klacht te laten intrekken en te laten rusten.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Naar vaste jurisprudentie van de raad dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder meer inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. In dit geval zijn met name de kernwaarden kwaliteit (deskundigheid) en (financiële) integriteit in het geding. 5.2    De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemeen belang, waaronder het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij de in 5.1 opgenomen maatstaf aansluiting gezocht.  Bezwaaronderdeel a) handelen in strijd met de kernwaarde kwaliteit i), ii) en iii)   5.3    De raad ziet in de inhoud van de in bezwaaronderdeel a) onder i), ii) en iii) aan verweerder gemaakte verwijten, aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling.  5.4    In gedragsregel 16 staat onder meer het volgende. De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke (financiële) informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.  5.5    Dit onderdeel van het dekenbezwaar komt er in de kern op neer dat verweerder in strijd handelt met de kernwaarde kwaliteit (deskundigheid) door een werkwijze die in hoge mate gestandaardiseerd is en waarbij processen zo min mogelijk worden verstoord door cliënten. Een zaakgerichte aanpak ontbreekt dus. De opdrachtbevestigingen van verweerder zijn algemeen geformuleerd, schriftelijke vastleggingen en op de zaak toegesneden kosteninschattingen worden niet verstrekt. De (gestandaardiseerde) dagvaardingen, conclusies van antwoord en vonnissen worden zonder toelichting aan de cliënten doorgezonden, en cliënten worden niet in de gelegenheid gesteld hierop commentaar te geven. 5.6    De raad volgt de deken in elk aspect van dit bezwaaronderdeel. Zij licht dit als volgt toe.  5.7    Op grond van het dossier, het feitenrelaas, het verhandelde ter zitting en hetgeen verweerder hierover zelf naar voren heeft gebracht, stelt de raad vast dat verweerder in zijn praktijkvoering, zoals de deken heeft geconcludeerd, inderdaad een gestandaardiseerde aanpak hanteert. Verweerder zelf onderscheidt hierbij twee fasen. In de eerste fase, “fase 1”, wordt een brief aan een autohandelaar verstuurd waarin deze wordt gesommeerd om de cliënt van verweerder schadeloos te stellen. Wanneer de autohandelaar hiertoe niet bereid is en de koop niet wil ontbinden, wordt er een dagvaarding uitgebracht (“fase 2”). In de opdrachtbevestigingen van verweerder wordt steeds vermeld dat er een vaste prijs in rekening wordt gebracht voor het uitvoeren van het werk en dat dit niet ziet op het door verweerder adviseren of het beantwoorden van vragen. Cliënten worden er in de opdrachtbevestigingen expliciet op gewezen dat de tijd voor deze extra handelingen aanvullend in rekening zal worden gebracht.  5.8    De opdrachtbevestigingen die verweerder hanteert, voldoen naar het oordeel van de raad niet. Op basis van het door de deken verrichte onderzoek (waarbij hierna telkens ook het door de deken Noord-Holland verrichte onderzoek wordt bedoeld), dat in zoverre niet (onderbouwd) is weersproken, wordt vastgesteld dat verweerder werkt met standaard opdrachtbevestigingen die vrijwel niet zijn toegespitst op de onderliggende zaak. De opdrachtbevestiging behelst talloze pagina’s waarin, in algemene zin, verschillende scenario’s zijn uitgeschreven. Door de grote hoeveelheid informatie die erin staat, is de opdrachtbevestiging van verweerder voor de lezer niet goed te doorgronden. Bovendien poogt verweerder in die opdrachtbevestiging ook nog eens een (gestandaardiseerd) procesadvies te verwerken waarbij niet wordt ingegaan op de specifieke omstandigheden van de zaak. Een opdrachtbevestiging moet juist inzichtelijk maken wat een advocaat voor een cliënt wel en niet doet en wat de concrete kansen en risico’s voor de cliënt zijn. 5.9    De deken heeft bovendien geconcludeerd, hetgeen verweerder onvoldoende heeft weersproken zodat de raad hiervan uit gaat, dat verweerder werkt met gestandaardiseerde brieven en dagvaardingen zonder deze voldoende zaakspecifiek te maken. Brieven en dagvaardingen worden uitgebracht zonder dat deze eerst in concept worden voorgelegd aan de cliënt. Anders dan het vermelden van de namen van de cliënt en wederpartij, het kenteken van het desbetreffende voertuig en de (van de cliënt overgenomen) opsomming van gebreken, zijn al deze brieven identiek. De van belang zijnde feiten worden niet volledig weergegeven, en een juridische onderbouwing of vertaalslag van de feiten door verweerder ontbreekt. Op eventuele verweren van de wederpartij wordt niet specifiek ingegaan. Evenmin worden zijn cliënten, blijkens het dekenonderzoek, door verweerder nog in de gelegenheid gesteld vragen te stellen of commentaar te geven op de concept-(proces)stukken. Hiermee voldoet verweerder niet aan de kwaliteitseisen van de beroepsgroep.  5.10    Voor zover de raad begrijpt, ziet het verweer van verweerder erop dat de hiervoor bedoelde gestandaardiseerde werkwijze mede zou voortkomen uit kostenbesparing. Verweerder zou zijn adviezen bovendien wel mondeling met zijn cliënten bespreken, zodat tijd en kosten worden bespaard. Dit verweer gaat naar het oordeel van de raad niet op. Ten eerste geldt dat de deken in geen van de onderzochte dossiers heeft kunnen vaststellen dat verweerder zijn cliënten wel mondeling zou hebben geadviseerd. Enige vastlegging in het dossier van zo’n mondeling advies ontbreekt. Bovendien volstaat zo’n louter mondeling gegeven advies niet. Cliënten benaderen een advocaat in de regel om te weten wat hun rechtspositie is en wat hun kansen en risico’s zijn. Een advocaat kan en mag daarbij niet verwachten dat een cliënt, zeker als deze niet juridisch is onderlegd, begrijpt wat er verteld wordt, dat alles beklijft en dat deze cliënt, zonder schriftelijke vastlegging, de juiste beslissingen voor de voorgestelde processtrategie kan nemen. Met de aangevoerde werkwijze van verweerder is niet kenbaar, of, en zo ja wat, verweerder met de cliënt heeft besproken en wat een cliënt op basis daarvan van verweerder mag verwachten. Deze werkwijze verdraagt zich niet met gedragsregel 16. Bovendien is het de raad gebleken dat verweerder in de opdrachtbevestiging aan zijn cliënten benadrukt dat alles waar door hem extra tijd aan wordt besteed, extra geld gaat kosten. Cliënten worden geacht “geduld” te hebben en niet te vragen naar de status van de zaak. “Zodra iets te melden is, krijgt u daar bericht van”, zo staat vermeld in de opdrachtbevestiging Hij ontmoedigt zijn cliënten daarmee actief om (mondeling) contact op te nemen of aanvullende vragen te stellen, terwijl van een advocaat juist mag worden verwacht dat hij zijn cliënten genoegzaam en zorgvuldig informeert. 5.11    Verweerder heeft in zijn reactie op de concept-klacht en ter zitting betoogd dat zijn werkwijze inmiddels aanzienlijk zou zijn verbeterd, dat hij meer zogenaamde checks and balances in zijn werkwijze zou hebben ingebouwd en zijn cliënten uitgebreider zou adviseren. Nog daargelaten dat een dergelijke verbetering niet afdoet aan de stelselmatige tekortkomingen die de deken heeft vastgesteld, is dit verweer ook op geen enkele wijze door verweerder - met stukken, voorbeelden van adviezen of anderszins - onderbouwd en van deze verbetering is de raad ook overigens niet gebleken.  5.12    De raad concludeert op grond van het voorgaande dat de onder i), ii) en iii) genoemde verwijten gegrond zijn.  iv) 5.13    Onder punt iv) wordt verweerder verweten dat hij in procedures niet voldoet aan de waarheidsplicht: feiten worden onvolledig gepresenteerd en stellingen worden onvoldoende onderbouwd, waardoor vorderingen onnodig vaak worden afgewezen en cliënten veroordeeld in de proceskosten.  5.14    Een advocaat moet de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren (zie ook artikel 21 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Een advocaat streeft voorts een doelmatige behandeling van de zaak na. Het maken van onnodige kosten ten laste van de cliënt, of de wederpartij, moet worden vermeden. Een advocaat mag daarnaast niet nodeloos of op ontoelaatbare wijze de belangen van de wederpartij schenden.  5.15    De deken Noord-Holland heeft vanuit de rechtbank Noord-Holland melding ontvangen dat verweerder in procedures nalaat om de feiten volledig naar voren te brengen en zijn stellingen te onderbouwen. De deken Noord-Holland heeft dit in zijn onderzoek betrokken. In het door de deken Noord-Holland verrichte dossieronderzoek is het beeld dat uit de melding naar voren komt, bevestigd. Een voorbeeld is de onder 2.14 genoemde zaak (ECLI:NL:RBNHO:2024:1792) waarin de kantonrechter uitdrukkelijk heeft overwogen dat verweerder de waarheids- en volledigheidsplicht heeft geschonden. De kantonrechter heeft daaraan het gevolg verbonden dat bij de proceskostenveroordeling ten laste van de cliënt van verweerder een correctiefactor van 1,5 werd toegepast. 5.16    In aanvulling op het dossieronderzoek van de deken Noord-Holland, heeft de deken Amsterdam nog gekeken naar de gepubliceerde uitspraken in zaken van verweerder. De deken heeft ter zitting toegelicht dat hieruit een ontluisterend beeld naar voren komt. Dit betrof 29 zaken en in verreweg de meeste zaken loopt het voor de cliënten van verweerder volgens de deken niet goed af als gevolg van de wijze van procederen door verweerder. Zo oordeelde de rechter in 20 zaken dat de feiten onvoldoende naar voren waren gebracht of stellingen onvoldoende onderbouwd waren en zijn de vorderingen van de cliënt van verweerder om die redenen afgewezen, in vijf zaken bleek geen sprake van consumentenkoop zodat de zaak door verweerder bij de verkeerde rechter bleek uitgebracht te zijn en in drie zaken bleek de autohandelaar niet in de gelegenheid te zijn gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen. In de onderzochte uitspraken kwam ook een aantal incidenten naar voren, zoals een geval waarin verweerder niet op de hoogte bleek van de behandeling ter zitting, een geval waarin tegen beter weten in de verkeerde partij was veroordeeld zodat de cliënt werd veroordeeld in de reële proceskosten en een geval waarin in een verstekzaak de proceskosten worden gecompenseerd omdat sprake is van een onbegrijpelijke processtrategie. Hoewel aan verweerder moet worden toegegeven dat dit onderzoek niet alle door verweerder behandelde zaken betreft en in die zin niet volledig is geweest, kan volgens de raad aan het beeld dat daaruit voortkomt toch betekenis worden toegekend omdat het onderzoek wel alle in de zaken van verweerder gepubliceerde uitspraken betreft. Dat er ook zaken zullen zijn geweest die in het voordeel van zijn cliënt zullen zijn beslecht (maar naar de raad begrijpt kennelijk niet gepubliceerd zijn), zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, maakt niet dat aan de bevindingen van de deken geen betekenis toekomt. Deze additionele informatie die door de deken ter zitting is medegedeeld ligt in de lijn van hetgeen overigens uit het dossier blijkt. De raad merkt op dat haar beoordeling van de onderhavige klacht niet anders zou zijn geweest zonder deze additionele informatie. 5.17    Daarbij komt dat het hiervoor geschetste beeld ook bevestiging vindt in de twee, gelijktijdig met dit dekenbezwaar door de raad behandelde, klachtzaken. In de klachtzaak met nummer 24-763/A/A is vast komen te staan dat verweerder een cruciaal bericht van de autoverkoper, inhoudend dat de auto klaar stond om te worden opgehaald, had gemist. Hierdoor is de cliënte van verweerder onjuist geadviseerd en onnodig op kosten gejaagd. In de klachtzaak met zaaknummer 24-838/A/A is gebleken dat (kantoorgenoten van) verweerder verschillende e-mails van de cliënt niet goed (hebben) heeft gelezen, waardoor - op volstrekt verkeerde aannames en met voorbijgaan aan de hulpvraag van de cliënt - een standaard-ingebrekestelling aan een autohandelaar is verzonden en bij de cliënt onnodige kosten in rekening zijn gebracht. Deze cliënt voelde zich door verweerder totaal niet geholpen. Beide klachten zijn gegrond verklaard. 5.18    Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat hij nu anders te werk gaat en dat het hiervoor bedoelde beeld moet worden bijgesteld, had het ook hier op zijn weg gelegen om daar een gedegen onderbouwing van aan te leveren in reactie op de bevindingen van de deken. Verweerder heeft nagelaten dat te doen. Ter zitting heeft hij volstaan met een aantal algemene, niet nader onderbouwde, verweren in reactie op wat de deken naar voren heeft gebracht. Ook in zijn reactie van 24 augustus 2024 op de concept-klacht heeft hij slechts in algemene zin verwezen naar continue verbetering van zijn werkwijze "op basis van feedback van rechters" en een enkel voorbeeld (randnummers 11-12). De raad acht dit ontoereikend om de omvangrijke en concrete onderzoeksbevindingen van de deken (die van de deken Noord-Holland als gezegd daaronder begrepen) te weerleggen.  5.19    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat ook het onder iv) genoemde verwijt gegrond is.  v)  5.20    Onder v) wordt verweerder verweten een grote hoeveelheid juridisch medewerkers aan zaken (mee) te laten werken en in rechte te laten optreden zonder hun werkzaamheden te controleren en de eindverantwoordelijkheid te houden. 5.21    Uit het dekenonderzoek en hetgeen verweerder hierover zelf naar voren heeft gebracht, is de raad gebleken dat verweerder de enige op het kantoor werkzame advocaat is. Verweerder heeft verschillende medewerkers (paralegals) in dienst.  5.22    Zoals ook de deken heeft aangevoerd, hoeft het laten verrichten van werkzaamheden door medewerkers die geen advocaat zijn, op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. De advocaat moet de werkzaamheden van de medewerkers echter wel controleren, de eindverantwoordelijkheid houden en instaan voor de kwaliteit van het verrichte werk. Dat betekent dat de advocaat bij de inrichting van processen die geheel of gedeeltelijk door paralegals worden uitgevoerd, dient te zorgen voor de nodige (kwaliteits)waarborgen. Uit de toelichting op gedragsregel 13 volgt dat een advocaat niet alleen instaat voor de kwaliteit van de door hem ingeschakelde medewerkers, maar - op grond van de kernwaarde deskundigheid - gehouden is ook zelf zijn cliënten met een adequaat kennisniveau bij te staan. 5.23    Naar het oordeel van de raad is verweerder er niet in geslaagd om in de hiervoor bedoelde waarborgen te voorzien bij de inrichting van zijn kantoor. Zoals door de deken op basis van het verrichte onderzoek is aangevoerd, is verweerder met zijn gestandaardiseerde aanpak en veelheid aan medewerkers, zo gericht op massaproductie, dat het voor verweerder niet mogelijk was ondertussen zelf voldoende toe te zien op de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden en de door zijn medewerkers verrichte werkzaamheden te blijven controleren. Zeker niet nu verweerder naar eigen zeggen zijn medewerkers ook opleidt. Waar de regel voor advocaten is dat, in het kader van een goede opleiding, een patroon maximaal twee (advocaat-)stagiaires mag begeleiden, met ook nog eens minimaal één jaar ertussen, moet worden geoordeeld dat verweerder, die ten tijde van het dekenonderzoek, zoals onweersproken is gebleven, maar liefst 16 juridisch medewerkers onder zich had, onvoldoende in staat was toezicht te houden en begeleiding te bieden.  5.24    Dat verweerder geen goed toezicht heeft op zijn medewerkers volgt ook uit het signaal van de Raad voor de Rechtsbijstand hierover en de hiervoor onder 5.17 genoemde, gegrond bevonden, klachten tegen verweerder. In deze zaken heeft verweerder berichten gemist, bij gebrek aan een goede controle op zijn medewerkers. Verder blijkt uit de meldingen van de rechtbank Noord-Holland ook dat verweerder niet goed op de hoogte was van de stand van zaken in dossiers.  5.25    Weliswaar is ter zitting door de medewerker van verweerder nog verklaard dat het team van medewerkers inmiddels is verkleind, dat neemt niet weg dat verweerder de hiervoor geschetste onwenselijke situatie geruime tijd heeft laten bestaan. Bovendien is niet toegelicht op grond waarvan moet worden aangenomen dat het toezicht van verweerder op de medewerkers nu wel op orde is. Zoals de deken - onweersproken - heeft toegelicht, is in elk geval nog steeds niet in deugdelijke waarneming voorzien voor het geval verweerder onverhoopt (zoals onlangs het geval was) uitvalt. In die gevallen is er wel een waarnemend advocaat die als vraagbaak voor de medewerkers fungeert, maar geen advocaat die toeziet op de gang van zaken in de advocatenpraktijk.     5.26    Het onder v) genoemde verwijt is gelet op het voorgaande eveneens gegrond.  Tussenconclusie bezwaaronderdeel a) 5.27    De raad is alles bij elkaar genomen van oordeel dat verweerder de kernwaarde kwaliteit/deskundigheid herhaaldelijk en op verschillende manieren heeft geschonden. Onder verantwoordelijkheid van verweerder, worden in zijn praktijk steeds dezelfde gestandaardiseerde stukken gebruikt, zonder dat men zich verdiept in een zaakspecifieke omstandigheden of een op de zaak toegesneden advies geeft. Ook heeft hij op verschillende manieren in strijd met gedragsregel 16 gehandeld door niet aan de verplichting van een schriftelijke vastlegging te voldoen en (proces)stukken zonder enige toelichting door te sturen en zonder dat cliënten hierop vooraf commentaar hadden kunnen geven. Daarnaast worden in procedures stelselmatig feiten en stellingen ingenomen die onvoldoende worden onderbouwd. Ten slotte heeft verweerder, in strijd met gedragsregel 13, onvoldoende toezicht gehouden op de kwaliteit van het geleverde werk (van zijn paralegals).   Bezwaaronderdeel a) is integraal gegrond.  Bezwaaronderdeel b) handelen in strijd met de kenwaarde (financiële) integriteit 5.28    De raad ziet in de inhoud van de onder b) gemaakte verwijten aanleiding voor een gezamenlijk beoordeling. Voor wat betreft verwijt v) wordt ook verwezen naar wat hiervoor onder 5.13 tot en met 5.19 is overwogen.  5.29    De raad stelt voorop dat een advocaat duidelijke afspraken dient te maken met zijn cliënten, ook over de kosten. Er moet een inschatting worden gemaakt van de te maken kosten. Ook dient hij zijn cliënten op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan aanvankelijk geschat. Daarbij dient hij het maken van onnodige kosten te vermijden. Het is verder niet toegestaan een zaak eerst betalend te behandelen en daarna op toevoegingsbasis (Hof van Discipline 1 december 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:370). 5.30    In gedragsregel 18 staat dat een advocaat bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, verplicht is met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt hiervoor niet in aanmerking komt. Bovendien moet de advocaat, wanneer de cliënt (mogelijk) in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp maar niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dit op grond van deze regel schriftelijk vastleggen. Dit is om misverstanden te voorkomen en te bewerkstelligen dat de cliënt zich de consequenties van zijn keuze realiseert. 5.31    Op grond van artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand is het niet toegestaan om naast de eigen bijdrage en verschotten ook de kosten bij een cliënt in rekening te brengen door een zaak eerst betalend te behandelen en daarna op toevoegingsbasis.  5.32    Uit het door de deken Noord-Holland verrichte onderzoek blijkt dat er door verweerder in verschillende dossiers geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de kosten. Wat verweerder over de kosten en de manier van declareren in de al besproken (standaard) opdrachtbevestigingen aan zijn cliënten schrijft, is zeer onduidelijk (zie 2.25 tot en met 2.32). Dit terwijl verweerder als advocaat nu juist gehouden is duidelijke afspraken te maken over zijn honorarium en de wijze van declareren. Een cliënt moet weten waar hij mee instemt, wat het ongeveer gaat kosten en er moet op basis daarvan een weloverwogen keuze gemaakt kunnen worden. De deken wijst er daarnaast op dat verweerder verzuimt om adequate kosteninschattingen te maken. In de door de deken Noord-Holland onderzochte zaken is door verweerder richting zijn cliënten veelvuldig de indruk gewekt dat de kosten van een procedure samenvallen met de kosten van een dagvaarding en deurwaarder, terwijl deze in werkelijkheid veel hoger uitvallen.  5.33    Verder wijst de deken erop dat (i) verweerder € 499,- of € 596,- in rekening brengt voor een standaard sommatiebrief, en deze kosten bovendien - in strijd met het Besluit vergoedingen rechtsbijstand - in toevoegingszaken regelmatig naast de eigen bijdrage en verschotten in rekening brengt bij de cliënt en dat (ii) hij zaken eerst betalend behandelt en daarna op toevoegingsbasis. De raad ziet – bij gebrek aan een onderbouwd verweer - geen aanleiding om van deze bevindingen van de deken af te wijken en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt de raad het volgende. 5.34    De deken wijst er terecht op dat verweerder per zaak aan de hand van de zaakspecifieke omstandigheden zal moeten bezien of deze wel of niet onder het bereik van een toevoeging valt. Dit wordt door verweerder miskend. Een advies dat hij van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen in een situatie waarin volgens de Raad voor Rechtsbijstand sprake was van zelfredzaamheid, wordt door verweerder - klaarblijkelijk in het kader van zijn gestandaardiseerde aanpak - ten onrechte veralgemeniseerd. Zodoende miskent verweerder dat het adviseren over de rechtspositie van een cliënt en het sturen van een ingebrekestelling vooruitlopend op een (eventuele) procedure, in beginsel onder het bereik van een toevoeging valt (en dat, voor gevallen waarin dit niet zo is, mogelijk ook een Adviestoevoeging Zelfredzaamheid kan worden aangevraagd).  5.35    De deken wijst er voorts op dat verweerder, in kader van het dekenonderzoek, niet heeft kunnen aantonen dat hij, zoals hij eerder had aangevoerd, daadwerkelijk overging tot verrekening van het van cliënten ontvangen bedrag met de eigen bijdrage in gevallen waarin al bedragen bij cliënten waren geïnd en alsnog positief op een toevoegingsaanvraag werd beslist. Verweerder had bij de deken verklaard dat hij, in gevallen waarin hij alvast aan het werk was gegaan nog voordat door de Raad voor Rechtsbijstand definitief was beslist op de toevoegingsaanvraag, tot een dergelijke verrekening overging. Ook tegen deze bevindingen van de deken heeft verweerder niets ingebracht, zodat de raad ook hiervan uitgaat. Dit betekent dat verweerder in toevoegingszaken in strijd met artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, heeft gehandeld door een zaak eerst betalend te behandelen en daarna op toevoegingsbasis.  5.36    De deken wijst er daarnaast op dat bij de deken Noord-Holland ten minste twee signalen zijn ontvangen van cliënten die melden dat verweerder naast de eigen bijdrage van een verleende toevoeging - en daarmee ten onrechte - ook andere kosten in rekening heeft gebracht (te weten een bedrag van € 499,- in een zaak die speelde in het najaar van 2023, en een factuur betreffende kosten in februari 2024). Ook dit verwijt heeft verweerder verder onweersproken gelaten, zodat de raad van de juistheid daarvan uitgaat.  5.37    Ook voor zover het dekenbezwaar inhoudt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door op vexatoire wijze beslag te leggen en zich onvoldoende bereikbaar te houden voor (advocaten) van wederpartijen, wordt dit door de raad onderschreven. Ook deze beide verwijten vinden naar het oordeel van de raad voldoende steun in het dekenonderzoek, dat door verweerder ook in zoverre niet voldoende is weerlegd. De raad verwijst hierbij onder meer naar de feiten zoals opgesomd onder 2.23 tot en met 2.28 en die hebben geleid tot het in 2.29 genoemde vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 november 2023. Daarin is vastgesteld dat de wederpartij meermaals vruchteloos had gepoogd met verweerder in contact te komen. Ook is daarin geoordeeld dat verweerder namens zijn cliënt – in verhouding tot de vordering – dusdanig veel beslagen had gelegd dat sprake was van vexatoire en onrechtmatige beslaglegging.  5.38    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder de kernwaarde (financiële) integriteit eveneens (meermaals) heeft geschonden. De in bezwaaronderdeel b) gemaakte verwijten zijn daarom ook gegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de kernwaardes kwaliteit/deskundigheid en (financiële) integriteit te schenden. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad ook in aanmerking wat is overwogen en beslist in de klachtzaken met nummers 24-763/A/A en 24-838/A/A, die tegelijk met het onderhavige dekenbezwaar bij de raad aanhangig waren.  6.2    Gezien de aard, de ernst en de omvang van dit dekenbezwaar en van de (gegrond bevonden) klachten in de zaken 24-763/A/A en 24-838/A/A, in samenhang met eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, en gelet op het vertrouwen dat in de advocatuur moet kunnen worden gesteld, is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau van verweerder dient te volgen.  6.3    Naar het oordeel van de raad kan niet met een lichtere sanctie worden volstaan.  6.4    Verweerder heeft ter zitting bij de behandeling van het dekenbezwaar een aarzelend en nauwelijks geconcretiseerd verweer gevoerd. Hij heeft zijn verweer nauwelijks van concrete onderbouwing voorzien. Hij heeft zich niet van spreekaantekeningen bediend en - behalve met zijn schriftelijke reactie op het concept-bezwaar van 24 augustus 2024 - geen schriftelijk verweer gevoerd.  6.5    Daarbij komt dat verweerder niet concreet heeft kunnen maken op welke manier hij van zijn handelen heeft geleerd. Hij verwacht, naar eigen zeggen, hulp en advies te ontvangen van de deken, maar miskent daarmee dat de deken geen hulpverlener maar vooral toezichthouder is.  6.6    Ook baart het de raad grote zorgen dat verweerder geen inzicht heeft getoond in het verwijtbare karakter van zijn handelen, dat niet alleen de kwaliteit van zijn dienstverlening betreft maar ook de kantoororganisatie. Verweerder wil, naar de raad begrijpt, vooral verder met het optimaliseren van het bedrijfsmodel waarmee hij kopers die problemen ervaren bij de aanschaf van een auto wil helpen, zonder dat hij inziet dat het aan een advocaat is om aan elke cliënt maatwerk te leveren. Dat de belangen van verschillende cliënten - onder wie de klagers in de klachtzaken 24-763/A/A en 24-838/A/A - door zijn gestandaardiseerde aanpak ernstig worden veronachtzaamd, lijkt hij op de koop toe te nemen. Hij geeft daarmee blijk van een fundamenteel gebrek aan inzicht in zijn verantwoordelijkheden en verplichtingen als advocaat.

7    KOSTENVEROORDELING  7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN:NL85lNGB0000079000, BIC:INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart het dekenbezwaar gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. P.J. Mijnssen, D.V.A. Brouwer, D. Horeman en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 8 september 2025