Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2025:126
Zaaknummer
25-535/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over een advocaat in de hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Verweerster mocht tot een andere conclusie komen dan klager. Ook heeft zij zich kunnen distantiëren van de aantijgingen van klager jegens de rechterlijke macht, bewindvoerders en haar kantoor. Nadat de klachtenbehandeling was afgerond, was verweerster niet gehouden om daarover nog verder met klager te corresponderen. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 9 september 2025
in de zaak 25-535/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 8 augustus 2025 met kenmerk 48|25|082K en van de op de inventaris genoemde bijlagen.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Twee kantoorgenoten van verweerster hebben klager bijgestaan in een procedure over het benoemen van een bewindvoerder en mentor voor de broer van klager. Op 9 maart 2025 heeft klager een klacht ingediend over de twee kantoorgenoten op grond van het kantoorklachtenreglement. Verweerster is de klachtenfunctionaris van het kantoor.
1.1 Op 20 maart 2025 heeft de klachtenfunctionaris aan klager gereageerd:
“(…) U kwam met uw broer [T] bij ons op kantoor omdat u verweer wilde voeren tegen het verzoek van uw andere broer om een externe bewindvoerder en mentor van uw broer [L] te benoemen. Aanvankelijk wilden u en uw broer [T] ook een externe partij laten benoemen en hadden jullie een concrete naam in gedachten. Tijdens het gesprek dat [mr. Van G] met u beiden had bleek dat u toch twijfels daarover had en dat u wellicht samen zou willen worden benoemd of een van u, een en ander in lijn met het levenstestament van uw broer [L]. Jullie zouden daarover nadenken. Besproken is ook dat als er een externe partij zou worden benoemd jullie het liefst een bekende partij wilden om enige invloed te kunnen hebben op het uitvoeren van financieel onderzoek door die bewindvoerder naar de financiële zaken die uw broer [K] voor uw broer [L] had verricht. De eerder door u aangedragen externe partij heeft zich kennelijk op enig moment teruggetrokken. Zij wilden volgens u namelijk niet meewerken aan onderzoek naar financiële zaken uit het verleden.
[Mr. Van G] en [mr. V] hebben wel met jullie besproken dat de kans bestaat dat jullie niet zelf als bewindvoerder worden benoemd als er discussie in de familie is. Het is immers de rechter die uiteindelijk een beslissing moet nemen, vaak op basis van verschillende visies van verschillende familieleden, waarbij de rechter het belang van degene over wie het bewind wordt ingesteld laat prevaleren. Dat dit besproken is blijkt ook uit de verzonden mails.
Op 19 juli 2024 heeft [mr. Van G] gemaild: “Jullie zouden nog nadenken wie jullie het liefst als bewindvoerder en mentor willen laten benoemen. Ik heb de discussie over het kwalijke beheer van het vermogen van [broer L] niet te groot gemaakt om te voorkomen dat de rechtbank alleen daarin al voldoende reden ziet om een externe bewindvoerder aan te stellen in geval jullie toch zelf in eerste instantie benoemd willen worden.”
Op 29 juli 2024 mailt [mr. Van G] jullie: “Gelet op de discussie die speelt zou ik zeker een andere professionele bewindvoerder aandragen als [naam] dat niet wil doen als jullie op de benoeming enige invloed willen hebben en willen kortsluiten hoe zij over het financiële beheer van [broer K] in het verleden denken. Anders zal de kantonrechter een buro benoemen als zij vinden dat externe bewindvoering noodzakelijk is en ben je daarvan afhankelijk.”
In het verweerschrift dat namens u is ingediend is verzocht om u beiden gezamenlijk of een van u te benoemen als bewindvoerder. De kantonrechter heeft na een debat daarover op de zitting een externe partij benoemd. Zoals eerder gezegd is het uiteindelijk aan de rechter om die beslissing te nemen. Hierbij heeft waarschijnlijk een rol gespeeld dat een andere zus ook heeft gevraagd om een onafhankelijke bewindvoerder. Hoe de beslissing uitpakt is op voorhand niet te voorspellen.
Hoewel ik uw gevoel begrijp, kan ik niet vaststellen dat u onjuist geïnformeerd bent en dat vooraf bekend was dat de procedure geen enkel nut had. Ik zie derhalve geen aanleiding voor terugbetaling van de kosten.
Ook kan ik niet vaststellen dat [mr. V] de rechter verdedigt en niet jullie. In het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling zijn jullie standpunten en argumenten naar voren gebracht. Dat een rechter uiteindelijk op basis van alle standpunten een andere beslissing neemt dan door u gewenst is spijtig voor u. De uitspraken die u doet over de rechterlijke macht kunnen wij echter niet onderschrijven.
In zijn mail van 28 november 2024 aan u heeft [mr. V] niet de rechter verdedigd, maar uitgelegd op grond waarvan de uitspraak tot stand is gekomen en u geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep. Ook heeft hij jullie geadviseerd over de manier waarop jullie een klacht bij de rechtbank kunnen indienen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij daarvoor zelf weinig redenen ziet. Dat heeft hij ook uitgelegd.
Hoewel uw teleurstelling begrijpelijk is, kan ik uw klachten helaas niet gegrond verklaren. Wel hoop ik met het voorgaande meer inzicht te hebben gegeven in de gang van zaken.”
1.3 Op 26 maart 2025 heeft klager daarop gereageerd.
1.4 Op 27 maart 2025 heeft verweerster aan klager geschreven:
“In uw mail legt u mij ten onrechte woorden in de mond. Ik heb u gezegd dat er bewindvoerders zijn waarvan de kwaliteit minder is. Dit blijkt uit rechterlijke uitspraken die wij soms voorbij zien komen. Het is niet aan [het advocatenkantoor] om daar iets tegen te doen, tenzij een cliënt ons in een concreet geval vraagt om een verzoek bij de rechter in te dienen om een andere bewindvoerder te benoemen. Ik distantieer mij van de aantijgingen die u doet ten aanzien van de rechterlijke macht, bewindvoerders en mijn kantoor. Uit ons telefoongesprek en uw mail blijkt dat het geen zin heeft om hierover nog langer te corresponderen of overleggen. U ziet een en ander duidelijk anders en dat mag. Voor ons standpunt verwijs ik naar mijn eerdere brief van 20 maart jl. Ondanks het feit dat u mij op dit vlak niet gelooft, hoop ik van harte voor u en uw familie dat de problemen die u ervaart worden opgelost.”
1.5 Klager heeft diezelfde dag gereageerd op het bericht van verweerster.
1.6 Op 17 mei 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft klager in haar uitlatingen als klachtenfunctionaris monddood gemaakt en verdedigt haar kantoorgenoten die klager hebben opgelicht, belazerd en voorgelogen, de rechter die heeft gelogen in de beschikking en de malafide bewindvoerder en mentor van klagers broer;
b) Verweerster heeft niet gereageerd op het e-mailbericht van klager van 27 maart 2025.
3. VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris van het kantoor. Daarvoor geldt het volgende toetsingskader:
Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende verband is tussen het beroep van advocaat en het doen en laten van de betrokkene in die andere hoedanigheid. In dit geval bestaat bij verweerster een voldoende concreet en aanwijsbaar verband tussen enerzijds haar hoedanigheid van advocaat en anderzijds haar optreden als de klachtenfunctionaris van haar kantoor. Het advocatentuchtrecht is dan dus volledig van toepassing. Bij de beoordeling dient in aanmerking te worden genomen dat de klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij onder andere de wijze waarop deze de klachtafhandeling inricht (zie o.a. RvD ’s-Hertogenbosch 9 december 2019, ECLI:NL:TADRSHE:2019:186 en RvD Den Haag 29 januari 2025, ECLI:NL:TADRSGR:2025:20).
Beoordeling
4.2 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft de klacht gemotiveerd beoordeeld. Dat zij daarin tot een andere conclusie dan klager komt, maakt haar handelen niet onjuist. Ook heeft zij zich vervolgens kunnen distantiëren van de aantijgingen van klager jegens de rechterlijke macht, bewindvoerders en haar kantoor. Verweerster mag een andere mening hebben dan klager.
4.3 Nadat verweerster de klachtenbehandeling op 20 maart 2025 heeft afgerond, was zij niet gehouden om nog verder met klager daarover te corresponderen. Dat verweerster niet heeft gereageerd op het e-mailbericht van klager van 27 maart 2025 is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.4 De klacht is in zijn geheel kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 september 2025