Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:173

Zaaknummer

250028

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. In een kortgedingprocedure die klager was gestart tegen zijn ex-partner om voor de kerstdagen omgang te krijgen met zijn minderjarige zoon,  heeft verweerder dickpics overgelegd die klager naar een derde had gestuurd en heeft verweerder gesuggereerd dat klager door seksueel misbruik in zijn jeugd een verhoogd zedenrisico vormt. De raad heeft geoordeeld dat het overleggen van dickpics aan een derde ongepast en onnodig was. Daarnaast werd geoordeeld dat verweerder met de suggestie dat  klager door het misbruik in zijn jeugd een zedenrisico vormt klager onrecht heeft aangedaan en bewust in een kwaad daglicht heeft gezet. Dit laakbare handelen van verweerder raakt de voor advocaten belangrijke kernwaarde integriteit, aldus de raad. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder een berisping opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Uitspraak

Beslissing van 5 september 2025 in de zaak 250028

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder 

tegen:

klager

 

1    INLEIDING

1.1    Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. In een kortgedingprocedure die klager was gestart tegen zijn ex-partner om voor de kerstdagen omgang te krijgen met zijn minderjarige zoon,  heeft verweerder dickpics overgelegd die klager naar een derde had gestuurd en heeft verweerder gesuggereerd dat klager door seksueel misbruik in zijn jeugd een verhoogd zedenrisico vormt. De raad heeft geoordeeld dat het overleggen van dickpics aan een derde ongepast en onnodig was. Daarnaast werd geoordeeld dat verweerder met de suggestie dat  klager door het misbruik in zijn jeugd een zedenrisico vormt klager onrecht heeft aangedaan en bewust in een kwaad daglicht heeft gezet. Dit laakbare handelen van verweerder raakt de voor advocaten belangrijke kernwaarde integriteit, aldus de raad. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder een berisping opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2   Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1   De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-546/AL/MN) een beslissing gewezen op 16 december 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2        Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:316 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 15 januari 2025 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4       Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klager.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 juli 2025. Daar zijn  verweerder en zijn gemachtigde en klager verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota, die onderdeel uitmaakt van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1   Het hof gaat uit van de volgende feiten. 

3.2   Klager is met zijn ex-echtgenote verwikkeld in een aantal familierechtzaken, onder meer over de (uitbreiding van onbegeleide) omgang van klager met hun beider minderjarige zoon (hierna: de zoon). Verweerder staat de ex-partner van klager sinds 1 juli 2023 bij.

3.3  In december 2023 is klager een kort geding tegen zijn ex-partner gestart over de omgang met de zoon tijdens de kerstdagen. Dit kort geding is op 21 december 2023 inhoudelijk behandeld en daarvan is een verkort proces-verbaal opgemaakt.

Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder namens de ex-partner op 18 december 2023 een verweerschrift ingediend. Als productie 6 bij dit verweerschrift zijn twee dickpics overgelegd die klager naar een nicht van de ex-partner had gestuurd. In dit verweerschrift heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:‘1.3 Seksueel overschrijdend gedrag Uit het raadsonderzoek blijkt dat de man seksueel is misbruikt in zijn jeugd. De droevige realiteit is dat slachtsoffers van seksueel misbruik een verhoogd risico meedragen om op latere leeftijd zelf ook zedendelicten te plegen.’

3.4 Op 19 december 2023 heeft de advocaat van klager aan het bureau kortgeding en aan verweerder laten weten dat de overgelegde producties 6 tot en met 8 totaal irrelevant zijn voor de zaak en zijns inziens enkel zijn overgelegd om klager in een slecht daglicht te stellen, wat zeer kwalijk is. 

3.5   Op 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis (een kop-staart vonnis) gewezen dat bij vonnis van 11 januari 2024 aanvullend is uitgewerkt. De voorzieningenrechter heeft de geldende omgangsregeling gewijzigd en opnieuw een voorlopige (onbegeleide) omgangsregeling vastgesteld. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter over het overleggen van de dickpics het volgende overwogen:

‘4.2. Verder moet het de voorzieningenrechter van het hart dat hij de manier van procederen door de moeder hoogst ongepast vindt. Zij vond het nodig dickpics van de vader in het geding te brengen, die hij kennelijk aan een nicht heeft gestuurd. De voorzieningenrechter is niet bijzonder geïnteresseerd in ‘s mans geslachtsdeel. Die piemel is ook totaal niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen. Ook de impliciete suggestie van de moeder dat de vader een zedenrisico is (door de redenering: hij is vroeger seksueel misbruikt, slachtoffers worden vaker dan gemiddeld dader, dus...), is werkelijk beschamend. Als dit de manier is waarop deze ouders met elkaar om menen te moeten gaan, dan maakt de voorzieningenrechter zich grote zorgen over hun toekomst en die van hun zoon.’

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)  een grensoverschrijdend proces (namens zijn cliënte) te voeren door op 18 december 2023 in een verweerschrift in kort geding diverse naaktfoto's (dickpics) van klager bij te voegen (zie rechtsoverweging 4.2 van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2023, aangevuld op 11 januari 2024);

b)  in het verweerschrift te suggereren dat klager ook wel een zedendelinquent zal zijn en dit op de mondelinge behandeling op 21 december 2023 te benadrukken (zie rechtsoverweging 4.2 van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2023, aangevuld op 11 januari 2024).

 

5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft overwogen dat verweerder in het kort geding tussen klager en zijn cliënte van 21 december 2023 zowel met het overleggen van de dickpics als met zijn uitlatingen over klager in het verweerschrift de grenzen van het betamelijke in deze familierechtelijke kwestie heeft overschreden. De raad was van oordeel dat het ongepast en onnodig was om de dickpics feitelijk in het geding te brengen. Als verweerder al gewag had willen maken van het feit dat klager dickpics heeft gestuurd aan een derde dan had hij zich volgens de raad moeten en kunnen beperken tot die mededeling en desnoods kunnen aankondigen dat hij over de afbeeldingen beschikte en deze mee zou nemen naar de zitting zodat hij ze desgewenst kon tonen. Door het handelen van verweerder nemen overige procesdeelnemers ongevraagd en ongewild kennis van onzedelijke afbeeldingen die niet thuishoren in een civielrechtelijk kort geding. 

5.2   Het stond verweerder vrij om de zorgen van zijn cliënte over het misbruikverleden van klager naar voren te brengen, echter hij had dit op een minder verstrekkende manier aan de voorzieningenrechter kunnen en moeten voorleggen dan hij heeft gedaan. Met de suggestie dat klager door het misbruik in zijn jeugd een zedenrisico vormt doet verweerder klager (en slachtoffers van misbruik in het algemeen) onrecht en heeft verweerder klager bewust in een kwaad daglicht gezet. Deze suggestie was onnodig om het standpunt van cliënte naar voren te brengen en was naar objectieve maatstaven ook kwetsend voor klager. 

5.3   De raad is tot de slotsom gekomen dat verweerder onevenredig nadeel  aan klager heeft toegebracht. Hij had een professionele filter  moeten toepassen op de emoties van zijn cliënte  en de informatie die hij van haar kreeg. Het ging immers om een familierechterlijk geschil en niet een strafrechtelijke procedure. Het laakbare handelen van verweerder raakt de voor advocaten belangrijke kernwaarde integriteit. De raad heeft bij het opleggen van de maatregel meegewogen dat verweerder met onvoldoende professionele distantie in een familierechtzaak heeft opgetreden en dat verweerder in zijn schriftelijk verweer en tijdens de zitting bij de raad geen blijk heeft gegeven van enige zelfreflectie op zijn klachtwaardig handelen. Op grond van deze omstandigheden heeft de raad aanleiding gezien om aan verweerder een berisping op te leggen. 

 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1   Verweerder heeft aangevoerd dat het aan de orde stellen van – onder meer - de dickpics (naast andere signalen over zorgelijk gedrag van klager) in de kort gedingprocedure vanuit de kernwaarde partijdigheid en met oog voor de belangen van de minderjarige zoon van cliënte noodzakelijk was.  Het was relevant voor de vraag of het plotseling beëindigen van de begeleiding van de omgang verantwoord zou zijn. Volgens verweerder had hij geen ander alternatief dan het overleggen van de dickpics. De raad is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat artikel 85 Rv verweerder verplicht om bij zijn processtuk een afschrift van het stuk te voegen waarop hij zich beroept. Daarbij moest hij er rekening mee houden dat klager zou ontkennen. Ook heeft verweerder de vraag opgeworpen wat de raad heeft bedoeld met ‘absoluut ondeugdelijk/ontoelaatbare bewijsmiddelen”.

6.2   Verweerder heeft verder aangevoerd dat de raad bij de beoordeling van de opmerking over het misbruikverleden van klager ten onrechte de context buiten beschouwing heeft gelaten en ook zijn argumenten kennelijk verkeerd heeft begrepen. De raad heeft er blijk van gegeven dat de raad meent dat hij heeft gesuggereerd dat klager een zedenrisico vormt voor zijn zoon, terwijl hij het gewraakte citaat in verband heeft gebracht met actueel (bewezen) grensoverschrijdend gedrag van klager, te weten het in artikel 240, lid 5 Sr strafbaar gestelde ongewenst verzenden van dickpics. Verweerder heeft gesteld dat hij niets heeft willen suggereren,  maar slechts de feiten heeft geschetst waartegen het zorgelijke gedrag van klager in de ogen van zijn cliënte wellicht kan worden verklaard.  

6.3  Tot slot heeft verweerder gesteld dat hij zich niet herkent in de overweging van de raad dat hij met onvoldoende professionele distantie heeft opgetreden. Dat geldt ook voor het ontbreken van zelfreflectie. Verweerder heeft uit de gesprekken die hij onder andere met beroepsgenoten heeft gevoerd niet de indruk dat hij een onredelijk standpunt heeft ingenomen. Het ingediende verweerschrift was een noodzakelijke bijdrage aan de te nemen beslissing over het eventueel staken van de begeleiding van de omgang. 

Verweer klager

6.4   Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep. Daarbij heeft klager een tweetal verzoeken gedaan: 1. Verweerder te schorsen voor een periode van twee jaar 2. Verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 12.750.

 

7    BEOORDELING HOF

Ten aanzien van de verzoeken van klager

7.1    Het hof zal de verzoeken van klager afwijzen. Het al dan niet opleggen van een maatregel en de zwaarte daarvan is voorbehouden aan de tuchtrechter. Partijen hebben daarover geen zeggenschap. Dat geldt dus ook over het al dan niet opleggen van een bijzondere voorwaarde (schadevergoeding). Ook overigens komt het verzoek om schadevergoeding als een bijzondere voorwaarde niet in aanmerking omdat het gevraagde bedrag het maximaal toewijsbare bedrag van € 5.000,- overschrijdt en het niet is onderbouwd. 

Ten aanzien van handelwijze van verweerder

Maatstaf

7.2     Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

7.3   In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:

–           het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, –           het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, –           het verloop van het geschil tot dan toe, –           en de kans op succes van een procedure.

Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

Klachtonderdeel a): het overleggen van dickpics

7.4 Verweerder heeft het benoemen van de dickpics noodzakelijk geacht om de zorg te onderbouwen die bij zijn cliënte aanwezig was over het (seksueel overschrijdende) gedrag van klager dat schadelijk zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van hun minderjarige zoon. Daarbij was hij op grond van artikel 85 Rv verplicht om de in het verweerschrift genoemde dickpics te overleggen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het hem als advocaat moet vrijstaan om allerlei signalen te benoemen (“alarmbellen afvinken”) die relevant waren voor de vraag of omgang van klager met zijn minderjarige zoon onbegeleid kon plaats vinden. 

7.5    Het hof stelt voorop dat het kort geding in december 2023 als inzet had de al dan niet begeleide omgang van klager met zijn minderjarige zoon van toentertijd twee jaar oud. In dat kader zijn de feiten en omstandigheden relevant die de zorg of de veiligheid van het kind raken als hij bij zijn vader is. Verweerder heeft echter ook feiten naar voren gebracht die daar niet direct betrekking op zouden kunnen hebben maar die meer de algemene zorgen van zijn cliënte over het gedrag van klager moesten onderbouwen voor de mogelijke risico’s van klagers gedrag op de ontwikkeling van het kind. 

7.6  Nu het om een familierechtelijke procedure ging diende verweerder zich terughoudend op te stellen bij het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar redelijke verwachting als kwetsend kunnen worden ervaren. Verweerder heeft moeten begrijpen dat het benoemen en overleggen van verstuurde dickpics naar een volwassen derde als kwetsend kunnen worden ervaren. Verweerder had dan ook de nodige terughoudendheid moeten betrachten bij het ter sprake brengen van dergelijke, ook privacy gevoelige feiten en beeldmateriaal. Verweerder heeft dat in dit geval nagelaten. Hij heeft daarbij niet goed kunnen uitleggen waarom het benoemen en overleggen van de dickpics relevant (een “alarmbel” in de woorden van verweerder) was voor het beoordelen van de vraag of de veiligheid van het kind bij klager in het geding was. Zoals de raad ook heeft overwogen had verweerder zo nodig, veronderstellerwijs ervan uitgaande dat het benoemen van het versturen van dickpics functioneel was, kunnen volstaan met het benoemen van dat gedrag en kunnen mededelen dat hij over de afbeeldingen beschikte en deze zo nodig ter zitting zou kunnen meebrengen. Het beroep op artikel 85 Rv overtuigt niet. In kort geding missen de gewone regels over te bezigen bewijsmiddelen en de daaraan toe te kennen bewijskracht toepassing en daarbij ziet artikel 85 Rv niet op een afdwingbare verplichting. Artikel 85 Rv staat dan ook niet in de weg aan het beschikbaar houden van privacygevoelig bewijsmateriaal en het ter zitting aan de orde te stellen hoe daar mee om te gaan. Niet aannemelijk is dat aldus de procespositie van de cliënte van verweerder zou zijn verzwakt. 

7.7    De conclusie is dat klachtonderdeel a) terecht gegrond is bevonden. 

Ten aanzien van klachtonderdeel b): de suggestie dat klager ook zedendelinquent zal zijn

7.8  Het hof kan verweerder niet volgen in zijn gronden tegen de overwegingen van de raad op dit klachtonderdeel. Het hof kan de passage in het verweerschrift, zoals hierboven weergeven onder 3.3, niet anders lezen dan dat daarin tenminste de suggestie besloten ligt dat klager een zedenrisico vormt voor zijn minderjarige zoon (gezien zijn eigen misbruikverleden in zijn jeugd). Niet gebleken is dat er voor die suggestie enige, concrete grond bestond, nog daargelaten de vraag of de algemene stelling die verweerder in de passage gebruikt juist is. Het past een advocaat niet om een algemene stelling op kwetsende wijze in een concrete casus te poneren zonder concreet te onderbouwen dat die stelling in de betreffende casus van toepassing is. Ook gelet op de context (de vraag die in het kort geding voorlag was immers of de veiligheid van het kind bij een onbegeleide omgang in het geding was) had verweerder er rekening mee moeten houden dat voormelde suggestie er in gelezen zou worden. Immers door het opnemen van de gewraakte passage heeft verweerder kennelijk de link willen leggen met de vraag of het kind veilig was bij klager. Het hof kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat hij de gewraakte passage heeft opgenomen om het verband aan te tonen met het bewezen strafbare feit dat klager dickpics had verstuurd. Als verweerder die link had willen leggen had verweerder andere bewoordingen dienen te gebruiken en dat duidelijker moeten stellen. Ter zitting is verweerder ook tot dat inzicht gekomen. Voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de raad en neemt die over. Dat betekent dat klachtonderdeel b) ook gegrond is. 

Slotsom

7.9    Het beroep van verweerder slaagt niet. 

8      MAATREGEL

Het hof is het met de raad eens dat het tuchtrechtelijk verwijtbare gedrag van verweerder het opleggen van een berisping als maatregel rechtvaardigt. Verweerder is te lichtvaardig omgegaan met privacy gevoelig beeldmateriaal en heeft te lichtvaardig suggesties in het leven geroepen die kwetsend zijn voor klager. Hij heeft daarbij onnodig de belangen van klager geschaad in een familierechtelijk geschil waar prudent en de-escalerend optreden de aangewezen weg is. Dat is laakbaar en daar past de maatregel van een berisping bij. 

 

9    PROCESKOSTEN

9.1  Omdat het hof een maatregel de beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a) € 50,- kosten  van klager (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2  Verweerder/Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3      Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen  vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst de verzoeken van klager af;

bekrachtigt de beslissing van 16 december 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 24-546/AL/MN;

veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;  

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van  € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en M. van Roosmalen leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  5 september 2025.  

                griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 5 september 2025.