Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:154
Zaaknummer
25-424/A/A
Zaaknummer
25-425/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is kennelijk ongegrond. Voor zover klagers hebben aangevoerd dat de betekening door hen als intimiderend is ervaren, stelt de voorzitter vast dat deze vermeende intimidatie niet nader door hen is geconcretiseerd. Het is de voorzitter op grond van de inhoud van de stukken ook overigens niet gebleken dat de belangen van klagers als gevolg van het handelen door verweersters onredelijk of onevenredig zouden zijn geschaad. Daarnaast hebben verweersters naar het oordeel van de voorzitter gemotiveerd aangevoerd dat er gegronde redenen voor hen bestonden om het vonnis (ook) aan klagers te betekenen. De voorzitter is van oordeel dat verweersters hebben gehandeld binnen de aan hen toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 september 2025 in de zaken 25-424/A/A en 25-425/A/A
naar aanleiding van de klachten van:
klagers gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek
over:
verweersters
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juni 2025 met kenmerknummers 2440012/JS/FS en 2440013/JS/FS (voor respectievelijk de zaaknummers 25-424/A/A en 25-425/A/A), digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 De vennootschappen Chip 1 Exchange NL B.V (hierna: Chip 1) en Fusion Trade Netherlands B.V. (hierna: FT) hebben een geschil met elkaar. 1.2 Klaagster 1 staat Chip 1 in dit geschil bij, als ook enkele werknemers van Chip 1, waaronder klagers 2 tot en met 8. 1.3 Deze werknemers (inclusief klagers 2 tot en met 8) zijn voormalig werknemers van FT (hierna: de voormalig werknemers). 1.4 Verweersters staan FT in het geschil bij. 1.5 Op 6 augustus 2024 zijn verweersters namens FT een kort gedingprocedure gestart wegens een vermeende overtreding door Chip 1 van een anti-ronselbeding. In de procedure is overlegging van bescheiden gevraagd onder verbeurte van een dwangsom. 1.6 Bij kort geding vonnis van 20 september 2024 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) in conventie Chip 1 en twee voormalig werknemers (hierna: de heer M en mevrouw S) veroordeeld tot overlegging van stukken onder verbeurte van een dwangsom. De overige voormalig werknemers (klagers 2 tot en met 8) zijn hiertoe niet veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter de voormalig werknemers (inclusief klagers 2 tot en met 8) veroordeeld in de proceskosten. 1.7 De kantonrechter heeft in het vonnis overwogen, voor zover relevant: r.o. 4.4: Alle voormalig werknemers hebben lopende hun dienstverband bij [FT] een (…) getekend, waarin zij zich onder andere verplichten af te zien van het ronselen van werknemers van [FT] (…)” r.o. 4.6: “Chip 1 is of was (…) niet meer of anders dan een samenwerkingsverband van [de heer M] als bestuurder en de andere voormalig werknemers als werknemer.” r.o. 4.16: “het ligt voor de hand dat Chip 1 profiteert van de contract-inbreuken gepleegd door haar huidige werknemers [de heer M en mevrouw S]. Zij genereert immers omzet door hun handelen. Chip 1 was daarvan op de hoogte nu de wetenschap van haar (enige) bestuurder [de heer M] aan haar is toe te rekenen. Dat profiteren is onrechtmatig want in strijd met hetgeen haar als rechtspersoon in het maatschappelijk verkeer betaamt. Terecht vordert [FT] een verbod dat Chip 1 werknemers van [FT] in dienst neemt.” 1.8 Op 17 oktober 2024 heeft FT hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. 1.9 Op 1 november 2024 hebben verweersters het kort geding vonnis aan Chip 1 en aan de voormalig werknemers, waaronder ook klagers 2 tot en met 8, individueel door de deurwaarder laten betekenen. 1.10 Bij dagvaarding van 20 november 2024 hebben de heer M en mevrouw S in een kort geding procedure gevorderd dat FT wordt veroordeeld om de executie van het vonnis van 20 september 2024 met onmiddellijke ingang te staken. 1.11 De mondelinge behandeling van die kort geding procedure heeft op 13 december 2024 bij de kantonrechter plaatsgevonden. 1.12 Op 20 december 2024 heeft de kantonrechter de vorderingen van de heer M en mevrouw S afgewezen. Zij zijn (nogmaals) veroordeeld tot overlegging van stukken onder verbeurte van een dwangsom. 1.13 In een e-mailbericht van 16 december 2023 heeft klaagster 1 aan verweersters geschreven, voor zover relevant: “(…) Ik ben een klacht aan het voorbereiden, zoals ik afgelopen vrijdag al aangaf, mede gelet op hetgeen u omtrent de betekening aan de gedaagden die niet door de kantonrechter in de veroordelingen waren betrokken in uw conclusie van antwoord onder 56 tot en met 61 hebt gesteld. De intimidatie die hierdoor is opgetreden heeft nog steeds impact op deze gedaagden en ik zal hierin ook rechtsmaatregelen jegens uw cliënte treffen. (…)” 1.14 In een e-mailbericht van 18 december 2023 hebben verweersters hierop gereageerd met, voor zover relevant: (…) Over de betekening aan uw cliënten merken wij graag het volgende op. Wij hebben u zowel telefonisch als schriftelijk toegelicht op welke gronden [FT] het vonnis aan al uw cliënten heeft laten betekenen. Al uw cliënten zijn immers partij bij het eerdere kort geding. Uit het vonnis volgt dat alle voormalig werknemers zich dienen te houden aan de met [FT] overeengekomen restrictieve bedingen. Ook heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Chip 1 onrechtmatig handelt jegens [FT] in dit kader en dat Chip 1 bovendien niet meer of anders is dan een samenwerkingsverband tussen de voormalig werknemers. Het vonnis is dan ook aan al uw cliënten betekend. Het was op basis van de betekende stukken voor uw cliënten duidelijk – al dan niet na consultatie van u als advocaat- wie van de gedaagde partijen waartoe door de voorzieningenrechter is veroordeeld. Dat de betekening aan uw cliënten op een vrijdagmiddag is gebeurd, is geen bewuste actie van [FT], de deurwaarder of van ons. Zoals eerder aangegeven: wij vinden het vervelend als het zo is overgekomen, maar het was niet de bedoeling om uw cliënten, op welke wijze dan ook, te intimideren.(…)” 1.15 Op 7 januari 2025 hebben klagers bij de deken een klacht over verweersters ingediend.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweersters dat zij op 1 november 2024 het vonnis van 20 september 2024 individueel aan klagers 2 tot en met 8 door de deurwaarder te hebben laten betekenen. Daartoe was geen enkele noodzaak en/of rechtvaardiging. Verweersters hebben hiermee gehandeld in strijd met Gedragsregels 6 en 8 en in strijd met de behoorlijkheidsnorm zoals vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet juncto artikel 10a Advocatenwet. 3 VERWEER 3.1 Verweersters hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 4.2 Klaagsters verwijten verweersters dat zij het vonnis van 20 september 2024 aan klagers 2 tot en met 8 hebben betekend, terwijl zij niet door de kantonrechter waren veroordeeld en er ook geen dwangsommen aan hen waren opgelegd. Er bestond daarom geen aanleiding voor deze individuele betekening. Klaagsters 2 tot en met 8 hebben het bezoek van de deurwaarder als intimiderend ervaren en zij hebben daar zowel privé als zakelijk last van gehad. Dat het de bedoeling was om klagers 2 tot en met 8 te houden aan de met FT overeengekomen beperkende bedingen is achteraf door verweersters als argument opgevoerd, maar dit is niet terug te vinden in het betekeningsexploot. 4.3 Voor zover klagers hebben aangevoerd dat de betekening door hen als intimiderend is ervaren, stelt de voorzitter vast dat deze vermeende intimidatie niet nader door hen is geconcretiseerd. Dat klagers zich zo geïntimideerd zouden hebben gevoeld door de betekening, betekent in ieder geval niet daarmee sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweersters. Het is de voorzitter op grond van de inhoud van de stukken ook overigens niet gebleken dat de belangen van klagers 2 tot en met 8 als gevolg van het handelen door verweersters onredelijk of onevenredig zouden zijn geschaad. Daarnaast hebben verweersters naar het oordeel van de voorzitter gemotiveerd aangevoerd dat er gegronde redenen voor hen bestonden om het vonnis (ook) aan klagers 2 tot en met 8 te betekenen. Zo heeft de kantonrechter in het vonnis van 20 september 2024 onder meer overwogen dat alle voormalig werknemers gedurende hun dienstverband bij FT een beding hebben getekend, waarin zij zich onder andere hebben verplicht af te zien van het ronselen van werknemers van FT, als ook dat Chip 1 “niet meer is” dan een samenwerkingsverband tussen de voormalig werknemers (waaronder dus ook klaagsters 2 tot en met 8). Deze overwegingen tezamen genomen zijn voor verweersters aanleiding geweest om het vonnis aan alle voormalige werknemers van FT te laten betekenen, dus ook aan klagers 2 tot en met 8. 4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweersters hebben gehandeld binnen de aan hen toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. 4.5 De klacht is ten aanzien van beide verweersters daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtzaken 25-424/A/A en 25-425/A/A en ten aanzien van beide verweersters kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 september 2025