Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:172

Zaaknummer

250032

Inhoudsindicatie

Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder heeft volgens klaagster de toevoegingsaanvraag niet en vervolgens niet correct ingediend, verweerder is niet voortvarend te werk gegaan en  heeft niet gereageerd op klaagsters e-mailbericht van 18 oktober 2023. Vervolgens heeft verweerder ten onrechte de toevoeging niet ingetrokken toen klaagster had laten weten dat zij de samenwerking wilde beëindigen. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Uitspraak

Beslissingvan 5 september 2025 in de zaak 250032 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

gemachtigde: mr. drs. P.A. Groenhuis

tegen:

klaagster 

 

 

1    INLEIDING

1.1  Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder heeft volgens klaagster de toevoegingsaanvraag niet en vervolgens niet correct ingediend, verweerder is niet voortvarend te werk gegaan en  heeft niet gereageerd op klaagsters e-mailbericht van 18 oktober 2023. Vervolgens heeft verweerder ten onrechte de toevoeging niet ingetrokken toen klaagster had laten weten dat zij de samenwerking wilde beëindigen. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

 

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-583/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 23 december 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:173 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 22 januari 2025 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klaagster.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 juli 2025. Daar zijn verweerder, met zijn gemachtigde, en klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.  

 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2     Klaagster heeft zich op 11 september 2023 gewend tot het Juridisch Loket in verband met een geschil met een garage over haar kapotte auto. Het Juridisch Loket heeft klaagster verwezen naar verweerder.

3.3  Op 14 september 2023 heeft tussen klaagster en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 14 september 2023 aan klaagster bevestigd. In de opdrachtbevestiging is vermeld dat verweerder een lichte adviestoevoeging (LAT) had aangevraagd. Bij de opdrachtbevestiging was een voorschotdeclaratie gevoegd ter zake een eigen bijdrage van € 141,--. Klaagster heeft deze declaratie meteen voldaan.

3.4      Bij e-mail van 18 oktober 2023 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:“Het is inmiddels 5 weken geleden dat mijn toevoeging aangevraagd is. Heeft u misschien al iets vernomen van de Raad voor Rechtsbijstand?”

3.5       Bij e-mail van 26 oktober 2023 heeft verweerder een formulier ten behoeve van het indienen van een toevoegingsaanvraag aan klaagster toegestuurd. Klaagster heeft het door haar ingevulde formulier diezelfde dag per e-mail aan verweerder geretourneerd met het verzoek om haar te berichten zodra hij het formulier bij de Raad voor Rechtsbijstand had ingediend.

3.6    Op 30 oktober 2023 heeft klaagster verweerder bericht dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wilde maken, dat zij zich tot een andere advocaat zou wenden en dat zij het dossier zou komen ophalen.

3.7      Eveneens op 30 oktober 2023 heeft verweerder een reguliere toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.

3.8       Bij e-mail van 1 november 2023 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij het dossier zou sluiten en voor haar zou klaarleggen en dat hij de voorschotdeclaratie ter zake de eigen bijdrage van € 141,-- zou crediteren.

3.9    Nadat klaagster op 2 november 2023 haar dossier bij verweerder had opgehaald, heeft verweerder op 3 november 2023 het door klaagster betaalde bedrag van € 141,-- aan haar teruggestort.

3.10     Bij e-mail van 16 november 2023 heeft klaagster aan verweerder gevraagd wat zij moet doen om ervoor te zorgen dat hij haar aanvraag voor een toevoeging intrekt bij de Raad voor Rechtsbijstand. 

3.11     Bij e-mail van 20 november 2023 heeft verweerder klaagster als volgt bericht:“Indien u de vergoeding van mijn honorarium niet middels een toevoeging wilt afwikkelen, dan zult u mijn honorarium zelf moeten betalen en zal ik, conform onze algemene voorwaarden, mijn uurtarief in rekening brengen. Dit tarief bedraagt (2023) EUR 225,00 per uur, te vermeerderen met btw. Na voldoening van mijn declaratie, trek ik de toevoeging in.”

3.12     Bij e-mail van 20 november 2023 heeft klaagster tegen de door verweerder aangekondigde declaratie geprotesteerd.

3.13   Op 21 november 2023 heeft verweerder een declaratie ten bedrage van € 476,43 aan klaagster gestuurd. Verweerder heeft daarop aan klaagster kenbaar gemaakt dat hij eerst tot intrekking van de toevoeging bereid was zodra klaagster zijn factuur ten bedrage van € 476,43 had voldaan. In het kader van een minnelijke regeling heeft verweerder de declaratie van € 476,43 alsnog gecrediteerd. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand niet verzocht om de toevoeging in te trekken.

3.14  Bij klachtformulier van 23 november 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

3.15    Bij besluit van 18 december 2023 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de (reguliere) toevoeging verstrekt.

3.16    Op 5 januari 2024 heeft klaagster tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 18 december 2023 een bezwaarschrift ingediend. Op 31 juli 2024 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het bezwaar gegrond verklaard en de toevoeging ingetrokken.

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

a) aanvankelijk de toevoegingsaanvraag niet en vervolgens de toevoegingsaanvraag niet correct heeft ingediend;

b) niet voortvarend te werk is gegaan en niet heeft gereageerd op klaagsters e-mailbericht van 18 oktober 2023;

c) ten onrechte de toevoeging niet heeft ingetrokken.

 

5    BEOORDELING RAAD

Klachtonderdeel a)  indienen toevoegingsaanvraag

5.1   De raad heeft vastgesteld dat uit de stukken niet is gebleken dat verweerder op 14 september 2023 een Lichte Advies Toevoeging (LAT) heeft aangevraagd. Uit de stukken blijkt dat verweerder eerst op 30 oktober 2023, ruim zes weken na de intake, een aanvraag heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). De door verweerder ingediende aanvraag betrof bovendien niet, zoals afgesproken, een LAT, maar een reguliere toevoeging. Verweerder heeft daarom volgens de raad niet alleen onvoldoende voortvarendheid betracht bij de indiening van de toevoegingsaanvraag, maar ook onvoldoende zorgvuldigheid. Dat verweerder heeft niet gedaan wat hij met klaagster had afgesproken, betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b) voortvarendheid

5.2     De raad heeft vastgesteld dat verweerder weliswaar op 26 oktober 2023 op klaagsters vraag van 18 oktober 2023 over de toevoeging heeft gereageerd, maar dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete inhoudelijke actie van verweerder in klaagsters dossier na de intake op 14 september 2023. De raad heeft in dit verband overwogen dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klagers zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De raad is van oordeel dat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Op dit punt heeft verweerder verzaakt. Daarom is dit klachtonderdeel gegrond verklaard.  Klachtonderdeel c) intrekken toevoeging

5.3    Naar het oordeel van de raad betaamde het verweerder niet om klaagster zijn medewerking aan de intrekking van de toevoeging te (blijven) ontzeggen en betaling van de declaratie van  € 476,43 als voorwaarde te stellen voor intrekking van de toevoeging. De raad heeft niet  het standpunt van verweerder gevolgd dat klaagster met haar verzoek om terugbetaling van het voorschot van € 141,-- impliciet ervoor heeft gekozen om op betalende basis te worden bijgestaan.  Ook klachtonderdeel 3 is gegrond bevonden. 

5.4    De raad heeft geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door onvoldoende zorgvuldigheid en voortvarendheid te betrachten en door te weigeren zijn medewerking te verlenen aan de intrekking van de toevoeging. De raad heeft een maatregel van berisping in deze passend geacht. 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder 

Klachtonderdeel a) indienen toevoegingsaanvraag

6.1      Verweerder heeft aangevoerd dat de wederpartij in aanmerking kwam voor een toevoeging, zowel in de variant LAT als de reguliere variant. Verweerder stelt dat hij direct na het intakegesprek op 14 september 2023 de opdrachtbevestiging heeft opgemaakt en de LAT heeft willen aanvragen. Echter bleek dat nog niet alle noodzakelijke gegevens voor de LAT tot zijn beschikking stonden. Verweerder is wel met de inhoudelijke werkzaamheden begonnen.

6.2    Doordat niet alle gegevens van de wederpartij voor de aanvraag van de toevoeging beschikbaar waren heeft verweerder de aanvraag later ingediend dan beoogd. Klaagster heeft hier echter geen enkel nadeel van ondervonden. De aanvang van de werkzaamheden is door verweerder immers niet afhankelijk gesteld van de aanvraag van de toevoeging, maar van de betaling van het voorschot van de eigen bijdrage. Verweerder heeft verzocht om een LAT, maar de RvR heeft hier overheen gelezen. Dit had klaagster, de belanghebbende bij de toevoeging, met een enkel telefoontje, mailtje of desnoods bezwaarschrift kunnen corrigeren.

Klachtonderdeel b) voortvarendheid

6.3     Verweerder stelt dat hij bij de behandeling van de zaak voldoende voortvarend te werk is gegaan. Hij heeft erop gewezen dat hij een procesadvies zou opstellen met betrekking tot een niet-standaardzaak van feitelijk en juridisch complexe aard. Een termijn van een aantal weken (of enkele maanden) is daarvoor niet ongewoon. Nu klaagster de opdracht voortijdig heeft beëindigd, is het procesadvies niet tot stand gekomen. Verweerder vindt dat hij binnen een redelijke termijn antwoord heeft gegeven op vragen van klaagster. 

Klachtonderdeel c) intrekken toevoeging

6.4    Verweerder heeft opgemerkt dat als klaagster een toevoeging intrekt, de overeengekomen werkzaamheden door de advocaat in beginsel op betalende wijze dienen te worden vergoed. Verweerder stelt dat hij klaagster hierop heeft gewezen. 

6.5     Verweerder heeft het hof verzocht de beslissing van de raad te vernietigen en de klachten alsnog ongegrond te verklaren. 

Verweer klaagster

6.6          Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

7    BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.2      Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

a) indienen toevoegingsaanvraag

7.3     Verweerder heeft bij het hof aangevoerd dat er onduidelijkheid was over de wijze waarop een aanvraag voor een LAT moet worden ingediend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de aanvraag van de LAT via de website van de RvR heeft gedaan, met de aantekening op het webformulier dat het een LAT betreft. Het was voor verweerder niet duidelijk dat een LAT aanvraag -anders dan een reguliere toevoeging- per post moet worden aangevraagd. Het hof ziet hierin geen excuus voor het niet correct indienen van de aanvraag van een LAT. Verweerder had de wijze van aanvragen van een LAT eenvoudig via de (website van de) RvR kunnen achterhalen. Verder vindt verweerders stelling dat hij niet over voldoende stukken beschikte voor de aanvraag geen steun in het dossier. 

7.4     Dat verweerder de LAT niet direct na het gesprek op 14 september 2023 heeft aangevraagd, zoals in de opdrachtbevestiging is vermeld, is ook naar het oordeel van het hof niet zorgvuldig en niet zoals aan klaagster was medegedeeld. Uiteindelijk heeft verweerder op 30 oktober 2023 een aanvraag voor een reguliere toevoeging ingediend bij de RvR. De stelling van verweerder dat klaagster geen nadeel heeft ondervonden van de gang van zaken rond de toevoegingsaanvraag, doet aan de conclusie dat niet met de vereiste zorgvuldigheid is gehandeld niet af. Voor het overige verwijst het hof naar de overwegingen van de raad ten aanzien van dit klachtonderdeel. Deze worden door het hof onderschreven en overgenomen. Klachtonderdeel a) is gegrond.

b) voortvarendheid

7.5   Ter zitting bij het hof heeft verweerder toegelicht dat hij het procesadvies op orde had. Dat was een negatief advies. Tot het uitbrengen van het advies is het niet gekomen omdat cliënte de samenwerking al had beëindigd. Volgens verweerder heeft hij gezegd dat de zaak langer zou duren wegens drukte, ook vindt verweerder zes weken voor het uitbrengen van een procesadvies niet een ongebruikelijk lange termijn. 

7.6    Het is ook het hof niet gebleken dat verweerder enige concrete inhoudelijke actie heeft ondernomen in klaagsters dossier. Verweerder heeft geen stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen, integendeel. In reactie op de mededeling van klaagster dat zij een andere advocaat gaat zoeken heeft verweerder op 1 november 2023 gereageerd dat spijtig te vinden. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij te maken had met een grote toestroom van zaken waardoor het consumentenadvies niet de voortvarendheid kreeg die het normaliter toe zou komen. Hieruit maakt het hof op dat verweerder anders dan ter zitting toegelicht, nog niet aan de zaak van klaagster was toegekomen. 

7.7  Dat verweerder klaagster eerder op de hoogte heeft gebracht van zijn activiteiten, of van vertraging wegens drukte, blijkt ook niet uit het dossier. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormen voor het gedurende langere tijd ontbreken van concrete actie in klaagsters zaak. Klachtonderdeel b) is gegrond.

c) intrekken toevoegingsaanvraag

7.8   Het hof begrijpt dat klachtonderdeel c) -gelet op de onderbouwing van de klacht op het webformulier- erop ziet dat verweerder ten onrechte aan het intrekken van de toevoegingsaanvraag de voorwaarde stelde dat klaagster eerst zijn factuur moest voldoen. 

7.9     Het hof kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat hij uit de vraag van klaagster in haar e-mail van 16 november 2023 heeft mogen afleiden dat zij de beëindiging van de samenwerking op betalende wijze wilde afwikkelen en aldus op 20 november 2023 aan haar meedeelde dat hij na voldoening van zijn declaratie de toevoeging in trekt. Het had op de weg van verweerder gelegen aan klaagster te vragen wat zij bedoelde met haar e-mail van 16 november 2023 en haar te wijzen wat de mogelijke gevolgen zouden zijn voor de vergoeding van zijn werkzaamheden als de toevoegingsaanvraag zou worden ingetrokken. Het is het hof niet gebleken dat verweerder dat heeft  gedaan. Bewijs daarvoor ontbreekt. 

7.10       Voor het sturen van een factuur op 21 november 2023 bestond ook geen enkele grondslag. Verweerder had de zaak aangenomen op basis van een toevoeging die hij op 30 oktober 2023 uiteindelijk daadwerkelijk had aangevraagd. Hangende die aanvraag strookt het niet om een factuur voor gestelde verrichte werkzaamheden te sturen. Dat is in strijd met de ratio van Gedragsregel 18 lid 2. Het een en ander betekent dat verweerder geen factuur had mogen sturen en betaling daarvan had mogen koppelen aan het meewerken aan het intrekken van de toevoegingsaanvraag. Verweerder heeft hierbij niet (financieel) integer gehandeld. 

7.11   Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden onbetamelijk heeft gehandeld. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel c) is gegrond.

Slotsom

7.12        Uit het voorgaande volgt dat het hof het oordeel van de raad over klachtonderdelen a), b) en c) zal bekrachtigen.

8     MAATREGEL

Verweerder heeft de belangen van klaagster veronachtzaamd door onvoldoende voortvarend te handelen. Verweerder is daarnaast tekortgeschoten in de communicatie met klaagster over zijn werkzaamheden. Tenslotte heeft verweerder gehandeld in strijd met de kernwaarde financiële integriteit door aan klaagster de voorwaarde van het betalen van een factuur te stellen voor het intrekken van de toevoegingsaanvraag. Het hof is van oordeel dat hiervoor het opleggen van de maatregel van een berisping passend en geboden is. 

9     PROCESKOSTEN

9.1   Omdat het hof de beslissing waarbij een maatregel is opgelegd, bekrachtigt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a) € 50,- kosten  van klaagster (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2      Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3    Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10      BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1  bekrachtigt de beslissing van 23 december 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-583/DB/ZWB;

10.2  veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als  hiervóór bepaald;  10.3  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en M. van Roosmalen, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 5 september 2025.