Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:153

Zaaknummer

25-447/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ne bis in idem beginsel en het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang en voor het overige kennelijk ongegrond omdat niet gebleken is dat verweerder in zijn bijstand aan zijn cliënt de grenzen van het betamelijke heeft overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 september 2025 in de zaak 25-447/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 juli 2025 met kenmerk 2471124/JS/BF, door de raad ontvangen op 7 juli 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager op 5 augustus 2025 nagezonden stukken. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is een aannemersbedrijf en heeft met de heer N (hierna: N) een aannemingsovereenkomst gesloten. N is ontevreden over de uitvoering van de werkzaamheden door klager. Tussen klager en N is hierover een geschil ontstaan. Verweerder staat N als advocaat bij.  1.2    Verweerder is namens de heer N een procedure tegen klager gestart bij de Raad van arbitrage voor de Bouw. In die procedure heeft verweerder afschriften van een aantal van zijn declaraties overgelegd. Op deze declaraties staat niet N, maar het bedrijf waar N werkzaam is (hierna: het bedrijf) als cliënt vermeld.  1.3    Op 20 juni 2024 heeft klager dit bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw aan de orde gesteld. Daarnaast heeft klager eveneens op 20 juni 2024 naar aanleiding hiervan bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  1.4    Bij e-mail van 21 juni 2024 heeft verweerder de advocaat van klager het volgende meegedeeld:  “Vast een korte reactie op de mail van uw cliënt. Het is juist dat cliënt door zijn werkgever wordt ondersteund, mijn facturen in deze zaak worden door het bedrijf voorgeschoten. Cliënt zal dat bedrag aan zijn werkgever moeten terugbetalen, wat de afspraken daarover zijn is iets tussen cliënt en zijn werkgever”. 1.5    Verweerder heeft naar aanleiding van de klacht van klager van 20 juni 2024 de deken en klager het volgende bericht gestuurd:  “Uit onderzoek dat ik naar aanleiding van de klacht (…) heb gedaan is mij gebleken dat in dit dossier ten onrechte is gefactureerd aan [het bedrijf], een cliënte waarvoor ik al tientallen jaren veelvuldig werk. De declaraties zijn ook door [het bedrijf] voldaan. Ik heb na deze vaststelling direct op 21 juni 2024 onze administratie opdracht gegeven de onjuiste facturatie te corrigeren, dat wil zeggen de declaraties aan [het bedrijf] laten crediteren en op naam van cliënt [N] te stellen. Omdat onze administratie vrijdag en maandag niet bezet is zijn de betreffende (credit)facturen op 25 juni 2024 verzonden. Het is uiteraard onjuist en niet toegestaan facturen in een zaak op naam te zetten van een andere partij dan die waar aan de rechtsbijstand is verleend. (…) Dat het in dit geval niet goed is gegaan is als volgt te verklaren. Ik ben in deze zaak in eerste instantie benaderd door [de heer S], directeur van de werkgever van cliënt [N]. [De heer S] belt mij regelmatig voor adviezen, ik schrijf de tijd in dat geval in een algemeen adviezen dossier. Als blijkt dat er sprake is van meer dan een eenmalig advies, dan laat ik een apart dossier maken. Zo is het ook in dit geval gegaan, maar daarbij is er door onze administratie kennelijk vanuit gegaan dat de zaak [het bedrijf] zou betreffen. Ik heb dat niet eerder vastgesteld, ik zie uitgaande declaraties met voorverzending, ik controleer alleen de uren die gedeclareerd worden. Dat de facturen betaald zijn door [het bedrijf] was mij bekend. Cliënt heeft mij laten weten dat zijn werkgever hem zou helpen met de betaling van de declaraties. Tussen [N] en [het bedrijf] zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop [N] die voorgeschoten kosten terug zal betalen. De conclusie is dat er inderdaad door een fout op mijn kantoor onjuist is gefactureerd en dat dit inmiddels is gecorrigeerd. De kosten van rechtsbijstand in dit dossier komen voor rekening van de partij aan wie de rechtsbijstand is verleend, de heer [N].” 1.6    Bij beslissing van 18 november 2024 (kenmerk 24-718/A/A) heeft de voorzitter van de raad overwogen dat klager bij zijn klacht over de declaraties van verweerder aan zijn cliënt, geen rechtstreeks eigen belang heeft. De inrichting van declaraties betreft een aangelegenheid die uitsluitend speelt tussen de advocaat en zijn cliënt, waar klager als wederpartij buiten staat. Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. Dit verzet is bij beslissing van 24 februari 2025 ongegrond verklaard. 1.7    Op 24 februari 2025 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)    verweerder heeft namens N een volledige arbitrage procedure gevoerd - waaronder het opstellen en indienen van een verzoekschrift, beslag leggen op de woning en het ontvangen van gelden uit het vonnis betreffende het beslag - terwijl hij in werkelijkheid de advocaat is van het bedrijf. Dit betekent dat de vertegenwoordiging niet rechtsgeldig is, waardoor het vonnis als onrechtmatig moet worden beschouwd; b)    verweerder stelt dat de urenregistratie waarop vermeld staat dat het bedrijf expliciet zijn cliënt is, berustte op een administratieve fout. De urenregistratie die mee is verzonden in het verzoekschrift, beschrijft echter 11 afzonderlijke maanden waarin deze vermelding consistent voorkomt; c)    ongevraagd gaan minimaal 11 maanden de declaraties consistent naar het bedrijf, die deze declaraties zonder protest accepteert. Ook in de boekhouding van het bedrijf worden de declaraties geaccepteerd. Het gaat hier om acceptatie en aanvaarding van een cliëntschap door het bedrijf; d)    het tonen van de credit/debet nota, is geen bewijs van cliëntschap. Er zijn ook ernstige gebreken op de nota’s, zoals geen adres op de debetnota en geen btw-nummer op de creditnota. Deze hadden door een gedegen advocatenkantoor niet verwerkt mogen worden. Deze correctie lijkt te zijn gedaan om de schijn te wekken dat N de cliënt is; e)    klager heeft meerdere malen om transparantie en een opdrachtbevestiging gevraagd, hetgeen door verweerder is geweigerd. Aangezien het bedrijf ook als cliënt staat omschreven voor 11 maanden op de urenregistratie, is de vraag om transparantie rechtvaardig; f)    voordat bekend was of klager een fout had begaan, lag er al beslag op de woning en zelfs tijdens het aanvechten van het beslag was er nog geen objectieve beoordeling. Het kadaster was al opgevraagd en de procedure was al vanuit het bedrijf gestart, voordat klager op de hoogte was gebracht; g)    het rekken van de arbitrageprocedure, waarbij klager zelf de procedure bij de Raad van Arbitrage van de parkeerrol heeft gehaald; h)    verweerder is meermaals tevergeefs om het relevante rekeningnummer gevraagd om uitvoering te kunnen geven aan het vonnis.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdelen b) c) en d) – kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ne bis in idem beginsel  4.2    In het tuchtrecht geldt het zogenaamde ne bis in idem-beginsel, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.  4.3    De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen b), c) en d) betrekking hebben op de wijze waarop verweerder heeft gedeclareerd in onderliggende procedure en zijn urenregistratie in die zaak. Deze zaken zijn ook al onderwerp geweest in de procedure met kenmerk 24-718/A/A, die onder de feiten is weergegeven. In die procedure is onherroepelijk geoordeeld dat de inrichting van declaraties, waaronder ook de urenregistratie valt, een aangelegenheid betreft die uitsluitend speelt tussen de advocaat en zijn cliënt en klager hier als wederpartij buiten staat. Het ne bis in idem beginsel staat eraan in de weg dat opnieuw wordt geklaagd over dit onderwerp. Dat klager zijn verwijten over verweerders declaraties aan zijn cliënt anders heeft geformuleerd roept geen nieuw recht tot klagen in het leven. In essentie gaat het om hetzelfde. Gelet hierop worden klachtonderdelen b), c) en d) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.  Klachtonderdelen a) en e) kennelijk niet-ontvankelijk bij gebrek aan rechtstreeks belang 4.4    Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen. 4.5    In de klachtonderdelen a) en e) verwijt klager verweerder - samengevat - dat hij zijn cliënt (N) niet rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd en dat verweerder heeft geweigerd aan klager transparantie over de opdracht tussen hem en zijn cliënt te verschaffen. De voorzitter stelt vast dat klager geen bemoeienis heeft met zaken als de vertegenwoordiging of de opdracht tussen de advocaat en zijn cliënt. Als dergelijke zaken niet goed zijn geregeld is het aan de cliënt hierover een klacht in te dienen. Klager heeft hierbij geen rechtstreeks eigen belang.  4.6    Voor zover klager in zijn toelichting op de klacht heeft gesteld dat verweerder gedragsregel 2 heeft geschonden door niet zijn onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt te bewaren, geldt het volgende. In gedragsregel 2 is tot uitdrukking gebracht dat de advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar komen en dat uitsluitend het belang van de cliënt bepaalt de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt. Hoewel de (toelichting op) de gedragsregel geen aanknopingspunten biedt voor een algemene beperking dat een wederpartij zich niet kan beroepen op deze gedragsregel, geldt wel dat klager - als wederpartij van de cliënt van verweerder - een eigen belang moet hebben bij een dergelijk beroep, nu de verdediging van het algemeen belang is voorbehouden aan de deken (Hof van Discipline, 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:48). De voorzitter overweegt dat verweerder partijdig is in zijn rol als advocaat van klagers wederpartij en dat niet is gebleken van een gebrek aan onafhankelijkheid die de procedure op een wijze heeft beïnvloed waardoor klager rechtstreeks in zijn belang is geschaad. 4.7    Tot slot wijst de voorzitter er nog op dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het arbitragevonnis als onrechtmatig moest worden beschouwd (hetgeen wellicht een rechtstreeks belang had opgeleverd). 4.8    Deze klachtonderdelen worden gelet op het voorgaande dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klachtonderdelen f), g) en h) kennelijk ongegrond 4.9    In klachtonderdeel f) verwijt klager verweerder dat hij namens zijn cliënt beslag op zijn woning had laten leggen nog voordat bekend was of klager een fout had gemaakt. Door deze manier van procederen en beslaglegging heeft klager veel schade geleden.  4.10    De voorzitter overweegt dat verweerder met het laten leggen van beslag de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat het beslag met verlof van de voorzieningenrechter is gelegd en gehandhaafd is in een door klager gestart kort geding waarin hij om opheffing heeft verzocht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel f) is daarmee kennelijk ongegrond.  4.11    In klachtonderdeel g) verwijt klager verweerder dat hij de arbitrageprocedure heeft gerekt en klager zelf de procedure bij de Raad van Arbitrage van de parkeerrol heeft afgehaald. Van het onnodig rekken is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat zijn cliënt juist had afgezien van repliek en dupliek om tot een snelle afronding van de procedure te kunnen komen. Klachtonderdeel g) is daarmee kennelijk ongegrond.  4.12    In klachtonderdeel h) verwijt klager verweerder dat hij verweerder meerdere malen tevergeefs om het rekeningnummer heeft gevraagd om uitvoering te geven aan het arbitragevonnis. Ook hiermee heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld. Verweerder heeft toegelicht dat zijn cliënt nog geen beslissing had genomen over het vervolg in de procedure en hij derhalve nog niet was geïnstrueerd over beantwoording van de verzoeken van (de advocaat van) klager. Hoewel het verweerder had gesierd als hij dit alvast aan (de advocaat van) klager had bericht, voert het te ver dit nalaten als tuchtrechtelijk verwijtbaar aan te merken. Daarmee is klachtonderdeel h) eveneens kennelijk ongegrond.  4.13    Hetgeen klager verder heeft aangevoerd kan de voorzitter niet tot een ander oordeel leiden.  4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdelen a), b), c), d) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; -    klachtonderdelen f), g) en h), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025

Griffier         Voorzitter

Verzonden op:8 september 2025