Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:152

Zaaknummer

25-468/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de ex-partner in een familierechtzaak. Verweerder is bij de behandeling van de procedure binnen de grenzen van het betamelijke gebleven; niet is komen vast te staan dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten of depolariserend te werk is gegaan. Hoewel het treffen van een minnelijke schikking de voorkeur heeft, is dit geen absolute verplichting.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 september 2025 in de zaak 25-468/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klagers gemachtigde: klager sub 1

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 juli 2025 met kenmerk 2391036/JS/FS, door de raad ontvangen op 16 juli 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is sinds begin 2024 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland. Zijn ex-partner wordt in die procedure bijgestaan door verweerder. Klaagster is de nieuwe partner van klager. Klagers zijn beiden advocaat, maar hebben de klacht op persoonlijke titel ingediend. 1.2    Bij brief van 11 april 2024 heeft verweerder zich namens zijn cliënte tot klager gewend hij schrijft in zijn brief onder meer het volgende:  “De strekking van dit schrijven is dat cliënte in beginsel graag samen met u een minnelijke regeling zou willen treffen over de rechtsgevolgen van uw beider echtscheiding, alsmede over de financiële afwikkeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap (…).” 1.3    Op 6 juni 2024 heeft klager een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Op 12 juli 2024 heeft verweerder namens de ex-partner een verweerschrift ingediend tevens houdende zelfstandige verzoeken. Op 18 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Op 26 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan.  1.4    Op 2 augustus 2024 heeft klager vervolgens een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Op 15 oktober 2024 heeft verweerder namens de ex-partner een verweerschrift ingediend.  1.5    Bij klachtformulier van 26 november 2024 (en meegestuurde brief gedateerd op 25 november 2024 en een e-mail met bijlagen van 28 november 2024) met bijlagen hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 2.2    Klager verwijten verweerder het volgende:  a)    zijn cliënte verkeerd in te lichten over de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van de alimentatie; b)    zich niet in te zetten voor een minnelijke oplossing en zelfs te weigeren daarover in gesprek te gaan; 2.3    Klagers verwijten verweerder:  c)       niet in te grijpen bij onfatsoenlijke gedragingen van zijn cliënten jegens klagers; 2.4    Klaagster verwijt verweerder het volgende: d)       zich onnodig grievend over haar uit te laten door negatieve uitlatingen te doen en haar              met naam en toenaam te noemen in de door hem opgestelde processtukken.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.  4.2    Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, -    het verloop van het geschil tot dan toe en -    de kans op succes van de procedure.

Klachtonderdeel a) ingediend door klager 4.3    In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij zijn cliënte (de ex-partner) in de echtscheidingsprocedure meerdere keren onjuist heeft geïnformeerd. Zo was op het huwelijk het regime van de beperkte gemeenschap van goederen van toepassing, waardoor verschillende vermogensbestanddelen van klager verworven voor het huwelijk buiten de gemeenschap vielen. Desondanks bleef verweerder namens zijn cliënte aanspraak maken op bepaalde voorhuwelijkse vermogensbestanddelen. Ook baseert verweerder een buitenproportionele alimentatievordering op deze voorhuwelijkse vermogensbestanddelen, hetgeen partijen tegen elkaar heeft opgezet. Hoewel de rechter in de voorlopige voorzieningenprocedure hier al notie van had genomen, volhardt verweerder in zijn standpunt met een onzorgvuldige ‘copy + paste’ in zijn processtukken in de bodemprocedure, stukken die verweerder op het laatste moment heeft ingediend en waarin termen staan die uitsluitend in de voorlopige voorzieningenprocedure een rol spelen en niet in de bodemzaak.  4.4    Dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat hij en zijn cliënte een andere visie hebben dan klager over welke vermogensbestanddelen al dan niet in de beperkte gemeenschap van goederen vallen. Daarnaast bestaat er tussen partijen een verschil van inzicht over de alimentatie. Het is de taak van verweerder, als partijdig belangenbehartiger, om het standpunt van zijn cliënte te verwoorden. Het feit dat er een verschil van inzicht bestaat tussen klager en de cliënte van verweerder over deze kwesties, is inherent aan het juridische geschil dat tussen partijen speelt. Verweerder heeft dit standpunt, zoals blijkt uit de overgelegde gedingstukken, steeds op correcte wijze en met zakelijke bewoordingen verwoord. Of het standpunt inhoudelijk juist is, valt verder buiten het bestek van deze tuchtrechtelijke procedure. Evenmin heeft de voorzitter voldoende context om te beoordelen of verweerder in de bodemprocedure stukken verwijtbaar laat heeft ingediend. Daarom is er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, en is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) ingediend door klager  4.5    Volgens klager is het de primaire taak van een advocaat om bemiddelend op te treden. Ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat van klager, voorafgegaan door pogingen van klager zelf om onderling afspraken te maken in het kader van de echtscheiding, weigerde verweerder in gesprek te gaan of een minnelijke oplossing te treffen. Het herhaaldelijk voorschotelen van verkeerde juridische uitgangspunten (waar verweerder door de rechter op is geattendeerd) heeft een polariserend effect. Door de foutieve informatiebasis die de cliënte van verweerder blind volgt, worden er bizarre standpunten ingenomen, waartegen klager zich steeds (last minute) moet verweren, hetgeen in zeer hoge advocaatkosten resulteert. Zo ook het indienen van een verweerschrift inzake de voorlopige voorzieningen op 12 juli 2024, slechts een paar dagen voor de zitting op 18 juli 2024. Het verweerschrift telde 140 pagina’s inclusief producties en zeer complexe (en op foutieve uitgangspunten gebaseerde partneralimentatie) zelfstandige verzoeken, waartoe klager onvoldoende tijd had zich gedegen te verweren. Dit is ook opgemerkt door de behandelend rechter. De werkwijze van verweerder is geenszins doelmatig te noemen, waarbij er ten laste van klager onnodig kosten zijn gemaakt.  4.6    Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënte wel degelijk heeft opengestaan voor het treffen van een minnelijke regeling. Dat blijkt ook uit zijn brief van 11 april 2024 (rov. 1.2) waarin hij klager schrijft dat zijn cliënte graag een minnelijke regeling met klager wil treffen ten aanzien van de echtscheiding. Bij het uitblijven van de financiële stukken van klager wenste zijn cliënte echter geen viergesprek meer en dat is volgens verweerder haar goed recht. De voorzitter volgt verweerder in dit standpunt en wijst erop dat hoewel gedragsregel 5 bepaalt dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een procedure, dit geen absolute verplichting betreft. Indien het niet lukt om een regeling in der minne te treffen en de cliënt wil procederen dan is het gerechtvaardigd om aan die wens van zijn cliënt tegemoet te komen (Raad van Discipline Arnhem Leeuwarden, 2 augustus 2021 ECLI:NL: TADRARL:2021:164). Dat maakt niet dat verweerders handelwijze dan ondoelmatig is. Voor zover verweerder wordt verweten dat hij enkele dagen voor de zitting een complex en uitgebreid verweerschrift heeft ingediend, waartegen klager zich naar zijn zeggen onvoldoende heeft kunnen verweren, is dit vervelend, maar is niet gebleken dat klager hierdoor ontoelaatbaar is geschaad en op welke wijze hij hierdoor onnodig kosten heeft moeten maken. Klachtonderdeel b) is daarmee ook kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel c) – ingediend door klagers 4.7    Klagers verwijten verweerder dat hij niet heeft ingegrepen bij onfatsoenlijke gedragingen van zijn cliënten jegens klagers. Klagers worden vrijwel op dagelijkse basis lastig gevallen, geschoffeerd, uitgescholden, (mondeling) belaagd en gekleineerd door de ex-partner van klager. Op e-mails van klagers advocaat die zien op dit zorgelijk handelen van de ex-partner heeft verweerder niet gereageerd. Pas na een stopgesprek met de politie op 14 september 2024 is het handelen van de ex-partner van klager enigszins gewijzigd. Het is uiteraard niet de taak van een advocaat om politieagent te spelen en zijn of haar cliënt elke dag in het gareel te houden, maar het is wel zoals het een behoorlijk advocaat betaamt om de-escalerend op te treden, zeker in familierechtprocedures waarbij een minderjarig kind betrokken is. 4.8    Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen van zijn cliënte. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, valt niet in te zien op welke wijze verweerder het vermeende gedrag waar zijn cliënte zich volgens klagers schuldig aan maakte, had moeten voorkomen. Gedragingen die voor verweerder bovendien niet inzichtelijk zijn omdat hij er zelf niet bij is geweest. Verweerders cliënte heeft verder hier een geheel andere opvatting over en stelt juist dat zij door klagers onheus is bejegend. Ook is verweerder naar zijn zeggen, anders dan klagers stellen, hierover slechts één keer per e-mail aangeschreven. 4.9    De voorzitter overweegt dat het aan klagers is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klagers aan de klacht ten grondslag leggen, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerder hebben klager de verwijten in dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook onderdeel c) van de klacht kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) – ingediend door klaagster 4.10    Klaagster stelt dat het in familierechtelijke procedures niet gebruikelijk is om concrete informatie over nieuwe partners te delen. Verweerder heeft echter in de processtukken de naam, toenaam, kantoornaam en kantoorplaats van klaagster genoemd en bovendien negatieve uitlatingen gedaan over haar zogenaamde inmenging. Hierdoor komt de goede naam van klaagster in het geding. Dit geldt te meer, nu de echtscheidingsprocedure aanhangig is in het arrondissement Noord-Holland. Klaagster komt bijna dagelijks op die rechtbank. Haar naam gaat nu in diverse processtukken over de griffie onder vermelding van zeer negatieve en aantoonbaar onjuiste uitlatingen en privacygevoelige informatie. De ‘informatie’ over klaagster die verweerder verstrekt, wordt geponeerd als vaststaande feiten, terwijl die evident onjuist zijn en niet goed zijn onderzocht of geverifieerd door verweerder. Verweerder weet dat klaagster praktijk houdt in het arrondissement Noord-Holland, hetgeen des te meer zou nopen tot een discrete invulling van zijn processtukken. 4.11    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster slechts tweemaal met naam en kantoornaam in de processtukken heeft genoemd. Verweerder benadrukt met klem dat hij zich niet negatief heeft uitgelaten over klaagster. Sterker nog naast het noemen van haar naam komt klaagster niet voor in de processtukken. Dit kan volgens verweerder niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Buitendien is klaagster volgens verweerder geen belanghebbende. 4.12    De voorzitter overweegt het volgende. De voorzitter stelt voorop dat klaagster, anders dan verweerder stelt, wel degelijk een rechtstreeks eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel nu het gaat om haar persoonsgegevens die volgens klaagster in de processtukken van verweerder voorkomen. Klaagster is derhalve ontvankelijk in dit klachtonderdeel.  4.13    De voorzitter overweegt inhoudelijk als volgt. Uit de overgelegde gedingstukken is gebleken dat klaagster tweemaal met naam en kantoor in de gedingstukken wordt genoemd. Ook staat in die gedingstukken dat klager ruim een jaar een buitenechtelijke relatie met klaagster heeft gehad en klaagster inmiddels zijn nieuwe levenspartner is. Daarbij wordt toegelicht dat het de cliënte van verweerder tegen de borst stuit dat klager in sneltreinvaart onder zijn regie de echtscheiding er doorheen wil drukken, teneinde een nieuw leven met de nieuwe levenspartner te kunnen opbouwen (zie alinea 7 van het verweerschrift van 12 juli 2024 en alinea 11 van het verweerschrift van 15 oktober 2024).  4.14    Hoewel de voorzitter er begrip voor heeft dat klaagster het vervelend vindt dat zij op deze manier vermeld wordt in de stukken, is geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Van onnodig grievende uitlatingen is pas sprake als de uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat het noemen van de naam en het beroep van klaagster erop toezag dat zijn cliënte gedurende haar echtscheidingsprocedure het onbehaaglijke gevoel bekroop alsof zij zich tegen drie advocaten moest verweren. Bovendien diende het benoemen van de buitenechtelijke affaire het doel om te verduidelijken dat in de ogen van de cliënte van verweerder klager de echtscheidingsprocedure zo snel mogelijk wenste te regelen, hetgeen verweerder namens zijn cliënte aan de orde mocht stellen. Daarmee heeft verweerder de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij geniet, niet overschreden. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.  

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel a) en b) ingediend door klager kennelijk ongegrond; -    klachtonderdeel c) ingediend door klagers kennelijk ongegrond; -    klachtonderdeel d) ingediend door klaagster kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh     als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025. 

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 8 september 2025