Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:170
Zaaknummer
250012
Inhoudsindicatie
Het gaat om een klacht over de eigen advocaat. De klacht houdt in dat verweerder (juridisch) ondermaats heeft gepresteerd, de zaak van klaagster niet zorgvuldig heeft behandeld en foutief heeft gedeclareerd. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
Uitspraak
Beslissing van 5 september 2025 in de zaak 250012
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
gemachtigde: [naam]
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. C.A.C. Nagel
1 INLEIDING
1.1 Het gaat om een klacht over de eigen advocaat. De klacht houdt in dat verweerder (juridisch) ondermaats heeft gepresteerd, de zaak van klaagster niet zorgvuldig heeft behandeld en foutief heeft gedeclareerd. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-641/AL/GLD) een beslissing gewezen op 9 december 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:304 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 8 januari 2025 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder.
Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 juli 2025. Daar zijn klaagster en verweerder met hun gemachtigden verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Op 25 mei 2023 is klaagster bij verweerder op kantoor geweest om te bespreken of verweerder haar zou kunnen bijstaan en daartoe een zaak zou kunnen overnemen van haar toenmalige advocaat. Naar aanleiding van die bespreking is een opdrachtbevestiging opgemaakt en door verweerder aan klaagster toegezonden.
3.3 In die opdrachtbevestiging staat onder meer dat klaagster (het kantoor van) verweerder opdracht heeft gegeven haar juridische bijstand te verlenen ter zake haar rechtspositie met betrekking tot een onroerende zaak die klaagster samen met haar zus heeft en haar rechtspositie in de besloten vennootschap waarvan klaagster samen met haar zus aandeelhoudster is. Ook heeft klaagster blijkens de opdrachtbevestiging verweerder verzocht haar belangen te behartigen ter zake een vordering die klaagster dan wel de besloten vennootschap van klaagster heeft op de besloten vennootschap van de moeder van klaagster. Verder heeft klaagster blijkens de opdrachtbevestiging verweerder verzocht haar belangen te behartigen ter zake een vordering op haar zus uit hoofde van huurinkomstenderving.
3.4 Op 29 mei 2023 is de moeder van klaagster overleden.
3.5 In een e-mail van 30 mei 2023 heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij haar overleden moeder niet mocht zien. Zij wilde nog wel afscheid nemen en wilde een kort geding aanspannen om dit voor elkaar te krijgen.
3.6 Verweerder heeft vervolgens diezelfde dag een kortgeding dagvaarding opgesteld en deze aan klaagster voorgelegd ter goedkeuring. Uiteindelijk heeft klaagster afscheid kunnen nemen van haar moeder doordat verweerder zich bereid verklaarde klaagster bij het afscheid te vergezellen, hetgeen ertoe leidde dat klaagsters zus en broer alsnog akkoord gingen met het nemen van afscheid door klaagster.
3.7 Op 7 juni 2023 heeft verweerder informatie opgevraagd bij een door de zus van klaagster ingeschakelde fiscalist. In de periode daarna hebben klaagster en verweerder contact gehad over de zaak, zowel telefonisch als per e-mail. In juli 2023 hebben klaagster en verweerder gesproken over een of meerdere procedures die klaagster wilde opstarten.
3.8 Kort na zijn vakantie, die liep van 28 juli tot 14 augustus 2023, verzocht klaagster verweerder om haar te vergezellen naar de woning van haar overleden moeder teneinde de kunst en sieraden van haar moeder te inventariseren. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan.
3.9 Op 30 augustus 2023 heeft klaagster aan verweerder per e-mail haar onvrede geuit over het verloop van de zaak. Verweerder heeft daar diezelfde dag per e-mail op gereageerd.
3.10 Op 1 september 2023 hebben klaagster en verweerder elkaar telefonisch gesproken en op 6 september 2023 heeft klaagster naar aanleiding van dat gesprek aan verweerder per e-mail bericht ‘dat hun wegen zich scheiden’.
3.11 Per e-mail bericht van 8 september 2023 heeft verweerder klaagster laten weten dat hij haar besluit om de samenwerking te verbreken respecteert en tot het sluiten van het dossier zal overgaan. Verweerder heeft klaagster er op gewezen dat er nog een declaratie open staat en hij heeft een eindnota toegevoegd.
3.12 Nadien is er nog correspondentie geweest tussen klaagster en verweerder waarin klaagster nogmaals haar ongenoegen jegens verweerder heeft geuit. Verweerder heeft naar aanleiding van de correspondentie zijn eindnota gecrediteerd.
3.13 Op 4 december 2023 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (juridisch) ondermaats te presteren
Toelichting: Verweerder had geen dossierkennis waardoor hij geen overzicht had en dus de zaak doelbewust heeft gestagneerd. Klaagster moest verweerder tijdens elk gesprek bijpraten en uitleggen hoe de zaken in elkaar staken. Ook was er constant een probleem over de manier van aanpak. Bij elk idee dat klaagster opperde, was het niet mogelijk of moeilijk om uit te voeren of gaf verweerder aan dat hij onvoldoende informatie zou hebben om het uit te kunnen voeren. Vervolgens deed hij niets om deze informatie te krijgen. Tevens heeft verweerder op geen enkele binnengekomen e-mail van andere partijen inhoudelijk gereageerd; dat heeft klaagster zelf gedaan. Vrijwel alle dossieropbouw is door klaagster gedaan, verweerder heeft niets opgezocht of aangepakt en hij heeft de nodige stukken niet (goed) bestudeerd. Klaagster heeft verweerder de nodige conceptmails toegestuurd met voorstellen voor het plan van aanpak. Verweerder heeft op geen enkele advies gegeven.
b) de zaak van klaagster niet zorgvuldig te behandelen
Toelichting: Verweerder zou een rechtszaak voor klaagster starten, maar dit heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft klaagster kenbaar gemaakt dat hij er niet was om klaagster te ontlasten en zaken voor klaagster af te handelen, maar om klaagster van juridisch advies en bijstand te voorzien. Verweerder heeft dus de door klaagster aan verweerder verstrekte opdracht zelf veranderd. Verweerder gaf constant aan dat hij meer tijd en informatie nodig had om vervolgstappen te kunnen nemen, maar deed vervolgens niks om aan die informatie te komen. Enerzijds gaf verweerder aan dat hij een groot deel van de nodige informatie had ontvangen, en anderzijds gaf hij aan dat de gevraagde informatie slechts mondjesmaat aan hem werd verstrekt. In elk telefonisch gesprek moest klaagster opnieuw vertellen hoe haar zaak in elkaar zat en verweerder heeft de vragen van klaagster niet adequaat beantwoord. Toen verweerder tijdens een gesprek aangaf dat hij het vertrouwen in klaagster opzegde (voor klaagster zonder goede reden), was klaagster met stomheid geslagen over de houding en intenties van verweerder. Verweerder beweerde dat klaagster het vertrouwen in hem had opgezegd, terwijl dit juist andersom is. Klaagster heeft hem enkel aangesproken op zijn werkwijze. In plaats van dat verweerder inging op de klacht van klaagster, concludeerde hij meteen dat klaagster het vertrouwen in hem kwijt was. Verweerder wil de indruk weken dat hij welwillend was, maar heeft aantoonbaar maanden niets voor elkaar gekregen en niks ondernomen.
c) foutief te declareren
Toelichting: Verweerder heeft gedeclareerd voor een niet door klaagster gegeven opdracht. Verweerder heeft klaagster facturen gestuurd waarbij hij niet kan aangeven welke werkzaamheden hij daarvoor heeft verricht.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk besproken omdat beide zien op de kwaliteit van dienstverlening.
5.2 De raad heeft in het klachtdossier geen feiten aangetroffen waaruit blijkt dat verweerder (juridisch) ondermaats zou hebben gepresteerd of de zaak onzorgvuldig zou hebben behandeld. Het betrof een complexe zaak waarin nog veel onduidelijk was en waar het tijd vergde om deze goed te doorgronden, waarbij ook het overlijden van de moeder van klaagster er tussendoor kwam en de zaak verder compliceerde. Verweerder meende meer informatie nodig te hebben om de zaak goed te kunnen overzien, waaronder een overzicht waarin alle verhoudingen en mogelijke vorderingen in kaart zouden worden gebracht, alvorens procedures op te starten of beslag te leggen. Dat vindt de raad zorgvuldig en juridisch juist. Ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klaagster heeft verweerder klaagster geadviseerd om tevens bijstand te vragen van een advocaat die gespecialiseerd is in het erfrecht, zodat er geen formaliteiten en/of termijnen zouden worden gemist. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van de raad juist dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld. In hoeverre verweerder de hem gegeven opdracht zelf zou hebben veranderd, zoals klaagster stelt, is de raad niet duidelijk geworden. Verweerder is ingehuurd om als advocaat de belangen van klaagster te behartigen inzake de kwesties zoals die in de opdrachtbevestiging zijn verwoord, en dat is wat verweerder heeft gedaan.
5.3 De raad heeft verder geoordeeld dat deze klachtonderdelen erop neer komen dat verweerder en klaagster het gaandeweg niet eens konden worden over de wijze waarop de zaak moest worden aangepakt. Klaagster kon zich niet vinden in de voorstellen over de wijze van aanpak door verweerder, terwijl klaagster voorstellen deed waar verweerder zich niet in kon vinden. Dit heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen verweerder en klaagster, die erin heeft geresulteerd dat de samenwerking is beëindigd. Dit is een logisch uitvloeisel van de verbroken vertrouwensband. Wie van beiden uiteindelijk de vertrouwensbreuk als eerste heeft uitgesproken, doet daarbij niet ter zake. Het is de raad niet gebleken dat verweerder (juridisch) ondermaats heeft gepresteerd of de zaak onzorgvuldig heeft behandeld. Verweerder valt tuchtrechtelijk dan ook niets te verwijten. De raad heeft daarom klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard.
5.4 De raad heeft ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. De raad heeft geoordeeld dat verweerder zijn werkzaamheden heeft gedeclareerd conform wat klaagster en verweerder in de opdrachtbevestiging zijn overeengekomen. Er is ook niet bovenmatig gedeclareerd. Verweerder is klaagster zelfs nog tegemoet gekomen door zijn eindnota te crediteren. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klaagster
6.1 Als eerste grond heeft klaagster aangevoerd dat de raad heeft miskend dat klaagster bij voortduring heeft aangedrongen op het treffen van rechtsmaatregelen om volledig inzicht te krijgen in de omvang van de nalatenschap en J B.V. om haar positie te kunnen bepalen. Zo had er een kort geding gestart kunnen worden tegen de mede-erfgenaam voor het verkrijgen van ontbrekende informatie en had verweerder rechtsmaatregelen moeten treffen omdat klaagster als medebestuurder van J B.V. buiten spel stond. Verweerder is tekortgeschoten in het in kaart brengen van de haalbaarheid van de verzochte procedures en de strategie daarin. De complexiteit van de casus is door verweerder (ernstig) onderschat, waardoor hij ad-hoc is gaan acteren.
6.2 Als tweede grond heeft klaagster aangevoerd dat de raad heeft miskend dat klaagster zich steeds geconfronteerd zag met voorstellen van de zijde van verweerder die niet gebaseerd waren op een duidelijk omschreven strategie gebaseerd op een deugdelijke analyse van de zaak. Dat als gevolg daarvan de verhoudingen tussen klaagster en verweerder zijn verslechterd, valt verweerder -als professional- te verwijten. Het verwijt van ondermaats presteren is een direct gevolg van het ontbreken van een analyse en (in consensus bepaalde) strategie.
6.3 Tot slot heeft klaagster als derde grond aangevoerd dat de raad heeft miskend dat er door verweerder nooit een deugdelijke indicatie van het totaal aan te verwachten kosten is afgegeven.
Verweer verweerder
6.4 Verweerder heeft opgemerkt dat klaagster in hoger beroep nieuwe verwijten naar voren heeft gebracht. Aan klachtonderdeel c) is in hoger beroep voor het eerst ten grondslag gelegd dat er geen indicatie is gegeven van de te besteden tijd waardoor is gehandeld in strijd met Gedragsregels 16 en 17. Bij de deken en de raad heeft klaagster enkel geklaagd over vermeend foutief declareren in de zin van doelbewust uren schrijven. Klaagster heeft het niet geven van een indicatie van de kosten tevens onder de eerste beroepsgrond naar voren gebracht, dat betreft eveneens een nieuwe feitelijke onderbouwing van dat klachtonderdeel waarover de raad niet heeft geoordeeld. Verweerder is van mening dat wat klaagster op dit punt heeft aangevoerd, buiten beschouwing dient te blijven.
6.5 Verweerder vindt dat de raad terecht heeft geoordeeld dat hij een zorgvuldige keuze heeft gemaakt bij zijn keuze om niet direct rechtsmaatregelen te treffen. Wat klaagster in hoger beroep naar voren heeft gebracht is een herhaling van haar stellingen en niet voorzien van nadere onderbouwing of aanvullend bewijs. Verweerder heeft een uitvoerige uiteenzetting van de situatie en de contacten met klaagster gegeven. Hij stelt dat hieruit blijkt dat hij zich zeer bewust was van de complexiteit van de kwestie. Verweerder is van mening dat hij in de korte periode dat hij klaagster bijstond zorgvuldig en doelmatig heeft gehandeld. De raad heeft terecht gewezen op de kernwaarde onafhankelijkheid. De advocaat is niet altijd verplicht de instructies van een client uit te voeren. Als hierdoor de verhoudingen verstoord raken, kan dat de advocaat niet tuchtrechtelijk worden verweten. Verweerder wijst er op dat klaagster telkens heeft ingestemd met de voorgestelde aanpak.
7 BEOORDELING HOF
Omvang van het beroep 7.1 Klaagster heeft in beroep nieuwe verwijten tegen verweerder geformuleerd. Zo verwijt klaagster voor het eerst in beroep dat verweerder (ook) geen indicatie van de kosten heeft gegeven (derde grond van beroep). Daarmee heeft verweerder in strijd met Gedragsregels 16 en 17 gehandeld, aldus klaagster. Het hof laat dit verwijt buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen.
Maatstaf
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
Klachtonderdelen a) en b) kwaliteit van dienstverlening
7.3 Op basis van het onderzoek in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof neemt de overwegingen van de raad dan ook over en maakt die tot de zijne. Daaraan voegt het hof nog het volgende toe.
7.4 Het hof kan klaagster niet volgen in haar stelling dat verweerder de complexiteit van de casus (ernstig) heeft onderschat. Dat geldt ook voor haar stelling dat er bij verweerder een strategie ontbrak en dat zij niet van een strategie op de hoogte was. Ter zitting bij het hof heeft verweerder toegelicht dat zijn aanpak in eerste instantie was gericht op het verzamelen van informatie, juist omdat er sprake was een complexe situatie. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij steeds alle stappen met klaagster heeft besproken en deze heeft vastgelegd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de e-mail van verweerder aan klaagster van 6 juli 2023 met als onderwerp “re: stappenplan”. Die e-mail is een reactie op een verzoek van klaagster om een stappenplan. In die e-mail heeft verweerder uitgelegd dat hij eerst informatie en inzage in stukken wil alvorens beslag te leggen. Ook ten aanzien van andere verzoeken van klaagster om rechtsmaatregelen te treffen heeft verweerder aangegeven dat hij daarmee wil wachten tot er meer duidelijkheid is en dat de termijnen waarbinnen de wederpartij mag reageren afgewacht moeten worden. Uit de e-mail van 6 juli 2023 heeft klaagster moeten begrijpen wat de strategie van verweerder was. Ook in de e-mail van 12 juli 2023 heeft verweerder tekst en uitleg gegeven aan klaagster over de opeisbaarheid van de vordering op (de vennootschap van) de broer van klaagster en op de nalatenschap. Hierin geeft verweerder te kennen dat hij informatie wil verkrijgen en geeft hij uitleg over de opeisbaarheid van de vordering. Naar aanleiding van de vordering op de broer zou er een bespreking met de broer plaatsvinden. Dat lukt echter niet meer voor de vakantie van verweerder. Vrijwel direct na zijn vakantie is verweerder op verzoek van klaagster mee geweest naar het appartement van haar overleden moeder omdat klaagster vreesde dat er goederen waren verdwenen. Verweerder heeft daarover nog gecorrespondeerd met de zus van klaagster en zou nog reageren op een e-mail van de zus. Zo ver is het niet gekomen omdat klaagster bij e-mail van 30 augustus 2023 aangaf niet tevreden te zijn over de aanpak van verweerder.
7.5 Het hof leidt uit het voorgaande af dat verweerder op een transparante wijze met klaagster heeft gecommuniceerd, dat hij met bepaalde verzoeken van klaagster meeging maar met andere – met goede reden - niet. De strategie was kenbaar maar klaagster was het daar uiteindelijk niet mee eens. Zij had kennelijk andere verwachtingen. Dat verschil van inzicht noodzaakte verweerder evenwel om de opdracht al na iets meer dan drie maanden neer te leggen. Dat betekent echter nog niet dat verweerder ondermaats heeft gepresteerd of de belangen van klaagster op een niet zorgvuldige wijze heeft behartigd. Gelet op complexiteit van de zaken is het niet onbegrijpelijk dat verweerder eerst over alle informatie wilde beschikken en die ook eerst in der minne wilde verkrijgen. Aan de vervolgstappen (het zo nodig in gang zetten van rechtsmaatregelen) is verweerder niet toegekomen vanwege de vertrouwensbreuk. Dit alles maakt het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Slotsom
7.6 De beroepsgronden van klaagster slagen niet. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 9 december 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 24-641/AL/GLD.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en M. van Roosmalen, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 september 2025.