Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:183
Zaaknummer
25-123/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerster is tekortgeschoten in haar communicatie met en bijstand aan klager. Zij heeft klager, zelfs na uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet op de hoogte gebracht c.q. gehouden van de stand van zaken in de procedure. Hierdoor was klager er niet van op de hoogte dat en wanneer het hof arrest zou wijzen en dat er geen mondelinge behandeling plaatsvond. Ook kan niet worden vastgesteld dat verweerster het arrest van het hof aan klager heeft verzonden. Voorwaardelijke schorsing van twee weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 september 2025 in de zaak 25-123/DH/RO naar aanleiding van de door:
klager
ingediende klacht over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 2 september 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 19 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025-022 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 juli 2025. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft zich in 2020 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Verweerster heeft namens hem een kort geding en bodemprocedure gevoerd tegen deze arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Klager is in die beide procedures (bij vonnissen van respectievelijk 16 oktober 2020 en 23 maart 2022) in het ongelijk gesteld en in de proceskosten veroordeeld. 2.3 Bij exploot van 20 juni 2022 is klager in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 maart 2022. Ook in deze hoger beroep procedure heeft verweerster klager bijgestaan. 2.4 Bij arrest van het hof Den Haag van 12 december 2023 is het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd en is klager in de kosten van beroep veroordeeld. Er heeft geen mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Blijkens r.o. 2.3 van het arrest hebben partijen na de conclusiewisseling om arrest gevraagd (“Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.”). 2.5 Op 14 december 2023 heeft klager aan verweerster een sms-bericht verstuurd met de volgende inhoud: “We hebben 7 maanden geleden contact met u gehad in verband met de rechtszaak. De grote vakantie zat er tussen maar nu is het bijna kerst en hebben we nog niks van u gehoord, hoe we er nu voor staan. Hoop wat te horen van u.” Verweerster heeft op dit sms-bericht niet gereageerd. 2.6 Op 2 september 2024 heeft klager onderhavige klacht over verweerster ingediend. 2.7 Op 6 november 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden op het bureau van de deken, waarbij klager en verweerster aanwezig waren. Bij die gelegenheid heeft de deken verweerster (onder meer) verzocht hem het formulier toe te zenden waaruit blijkt dat zij het hof om een mondelinge behandeling heeft verzocht. 2.8 Verweerster heeft vervolgens aan de deken een kopie van een niet ondertekende brief van haar aan klager van 9 januari 2024 gezonden. In deze brief wordt verwezen naar de bijgevoegde “beschikking inzake het hoger beroep” en wordt op de inhoud van deze beschikking ingegaan. 2.9 Verweerster heeft de deken daarna per e-mail van 12 november 2024 bericht dat er geen formulier aan het hof is verzonden met het verzoek om arrest te wijzen. 2.10 Verweerster heeft de deken per e-mail van 15 november 2024 desgevraagd bericht dat er in haar dossier (ook) geen formulier aanwezig is waarin om een mondelinge behandeling wordt verzocht, maar dat daarover wel telefonisch contact met het hof is geweest.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager niet op de hoogte heeft gesteld van belangrijke informatie en afspraken en hem niet genoegzaam heeft geïnformeerd over de procedure en de uitkomst daarvan. Aldus heeft verweerster volgens klager in strijd gehandeld met gedragsregel 16 lid 1.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32) en omvat onder meer het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. 5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels maar dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 Advocatenwet ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Dit alles moet de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, schriftelijk aan de cliënt bevestigen. Beoordeling 5.3 De raad kan op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken in de eerste plaats niet vaststellen dat verweerster, zoals zij stelt, het hof om een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Zou zij dat gedaan hebben, dan zou dat op grond van het procesreglement door middel van indiening van een daarvoor bestemd zogenaamd H-formulier hebben moeten geschieden. Dat formulier heeft verweerster echter niet aan de deken gezonden, ondanks diens verzoek daartoe. Bovendien blijkt uit het arrest juist dat beide partijen arrest hebben gevraagd. 5.4 In de tweede plaats kan de raad niet vaststellen dat verweerster het arrest van 12 december 2023 aan klager heeft gestuurd en hem over de uitkomst van de procedure en de eventueel hiertegen te ondernemen stappen heeft geïnformeerd. De brief van 9 januari 2024, waarvan verweerster stelt deze aan klager te hebben gezonden, is niet door verweerster ondertekend. Ook ontbreekt hiervan een verzend- of ontvangstbevestiging. Klager stelt de door verweerster aan de deken gezonden brief van 9 januari 2024 nooit te hebben ontvangen. Klager heeft daarbij opgemerkt dat het opvallend is dat verweerster een brief per post aan hem gezonden zou hebben, terwijl de communicatie daarvoor altijd via e-mail verliep. Gelet op de gemotiveerde betwisting door klager, komt het voor risico van het bewijs van de verzending voor rekening van verweerster. Dit bewijs is niet geleverd. Ook is de raad niet gebleken dat verweerster nog op een ander moment naar klager heeft gecommuniceerd over de procedure bij en het arrest van het hof. 5.5 Op grond van het voren overwogene is de klacht naar het oordeel van de raad gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster is tekortgeschoten in haar communicatie met klager en haar bijstand aan hem. Verweerster heeft klager, zelfs na uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet op de hoogte gebracht c.q. gehouden van de stand van zaken in de hoger beroep procedure. Hierdoor was klager er niet van op de hoogte dat en wanneer het hof arrest zou wijzen en dat er geen mondelinge behandeling plaatsvond. De raad kan ook niet vaststellen dat verweerster vervolgens het arrest van het hof van 12 december 2023 aan klager heeft verzonden. Verweerster heeft daarmee op meerdere momenten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager. 6.2 Hoewel het feit dat verweerster ten tijde van de verweten gedragingen met ernstige gezondheidsproblemen kampte een verzachtende omstandigheid vormt en zij zich inmiddels zelf heeft uitgeschreven van het tableau, acht de raad een voorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden. Daarbij neemt de raad de aard en ernst van de verweten gedraging in ogenschouw, maar ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerster. Bij beslissing van het Hof van Discipline van 19 februari 2021 (20-599/DH/RO/D) is aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd, omdat zij langere tijd onbereikbaar was voor een cliënt. Ook haar houding op zitting, waarbij zij geen blijk heeft gegeven de ernst van haar handelen in te zien, maakt dat een lichtere maatregel niet aan de orde is. Verweerster heeft weliswaar gezegd in de toekomst niet te willen terugkeren in advocatuur, maar de raad acht het, voor het geval zij zich toch weer zal inschrijven, van belang dat zij dan zorgvuldiger met de belangen van haar cliënten omgaat en haar communicatie en bereikbaarheid verbetert. De voorwaardelijke schorsing vormt daartoe een stok achter de deur.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer. BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3 - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. H. Warendorp Torringa en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 september 2025