Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:157

Zaaknummer

24-763/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening is deels gegrond. Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad ook in aanmerking hetgeen is overwogen en beslist in de andere in deze beslissing genoemde klachtzaak en in het dekenbezwaar tegen verweerder, die gelijktijdig met de onderhavige klachtzaak bij de raad aanhangig waren. Gezien de aard, de ernst en de omvang van beide (gegrond bevonden) klachten en het dekenbezwaar, in samenhang met eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, en gelet op het vertrouwen dat in de advocatuur moet kunnen worden gesteld, is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau van verweerder dient te volgen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 september 2025 in de zaak 24-763/A/A  naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 

over:

verweerder 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 13 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 24 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2342705/JS/BF van de deken ontvangen.  1.3    De klacht stond aanvankelijk gepland voor een behandeling op de zitting van de raad van 3 maart 2025. De behandeling is toen op verzoek van verweerder aangehouden en bepaald op 23 juni 2025.  1.4    Bij de behandeling waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5    Ter zitting zijn ook twee andere zaken tegen verweerder - elk afzonderlijk van elkaar - behandeld, te weten de klachtzaak 24-838/A/A en een dekenbezwaar tegen verweerder met nummer 25-003/A/A.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    In november 2023 heeft klaagster verweerder verzocht haar belangen te behartigen in een geschil met een autoverkoper (hierna: de autoverkoper).  2.3    Op 22 november 2023 is aan klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin zijn de te verrichten werkzaamheden van verweerder verdeeld in fase 1 en fase 2. Voor fase 1 wordt een vaste prijs genoemd van € 149,- per maand. Deze vaste prijs ziet onder andere op het verwerken van de gegevens, het aanmaken van het dossier, het opstellen van een ingebrekestelling en het verstrekken van een beperkt advies.  2.4    Ook op 22 november 2023 heeft verweerder de autoverkoper namens klaagster in gebreke gesteld.   2.5    Op 15 december 2023 heeft verweerder de autoverkoper nogmaals aangeschreven voor herstel.  2.6    In december 2023 heeft klaagster verweerder verzocht haar te informeren over de stand van zaken.  2.7    Op 11 januari 2024 heeft de advocaat van de autoverkoper verweerder bericht dat de auto klaar stond om door klaagster opgehaald te worden.  2.8    Op 19 januari 2024 om 14:55 uur heeft een medewerker van verweerder klaagster een e-mail gestuurd, met hierin onder meer de volgende mededeling:  “De gemachtigde van verkoper heeft niet meer gereageerd op ons laatste bericht. Verkoper heeft ook geen actie ondernomen om te voldoen aan het verzoek in de ingebrekestelling.  Dat betekent dat de verkoper nu in verzuim is.  (…) Wat beter werkt is direct een dagvaarding van een Gerechtsdeurwaarder. De volgende stap is daarom dagvaarden (fase 2). Vanaf fase 2 is het mogelijk om steun te krijgen van de overheid voor de kosten. Eerder kan dat niet.  Opties onder fase 2 - in algemene zin. -auto laten herstellen door eigen garage en de herstelkosten verhalen op verkoper. Hiervoor wordt de verkoper dan gedagvaard. .(Alleen bij consumentenkoop) -auto schorsen (indien mogelijk) en de koop ontbinden. Voor terugbetaling van de koopsom wordt de verkoper gedagvaard. Fase 2 omvat ook het beoordelen welke opties in uw situatie mogelijk zijn inclusief advies. Bespreking van deze opties kan alleen in fase 2. Dus na akkoord voor fase 2 kunnen wij overleg plegen over welke optie voor u het beste is: ontbinding van de overeenkomst of laten herstellen door uw eigen garage.

Kosten Voor het opstellen van de dagvaarding wordt normaal gesproken een vaste vergoeding gevraagd van € 499,- (incl. btw), voor ondernemers geldt een tarief van € 499,- excl. btw. Omdat voor u een toevoeging is verleend (door de Raad voor Rechtsbijstand) zijn de kosten voor fase (en eventueel vervolg) voor u beperkt tot de eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald door de Raad voor Rechtsbijstand en krijgt u per brief toegestuurd. (…)  Bij akkoord ontvangt u van mij een factuur voor fase 2 en pak ik gelijk door.”  2.9    Op 19 januari 2024 om 15:56 uur heeft een medewerker van verweerder klaagster nog een e-mail gestuurd, waarin staat, voor zover relevant: “De Verkoper van uw auto heeft meer overtuiging nodig. Ik zal nog een rappel sturen, maar verwacht daar weinig van. Gelet op het tijdsverloop na aanmaning is nu sprake van verzuim. De omvang van de gebreken ten opzichte van de verwachtingen (bij overeenkomst) bepalen of een rechter ook een ontbinding gerechtvaardigd acht. Dit is behoorlijk kantonrechter-afhankelijk zodat voor nu uitgegaan wordt van een voldoende kans van slagen die, gelet op de beperking van kosten, de inzet wettigt van het dagvaarden als escalatiemiddel en de procedure voldoende kansen biedt om deze stap te verantwoorden op dit moment.  Voor het opstellen van de dagvaarding zijn aanvullende gegevens nodig. Eerder hebben wij deze informatie niet opgevraagd om vertraging te voorkomen.  In fase 1 zijn deze gegevens nog niet nodig, voor fase 2 is het wel noodzakelijk dat deze informatie aanwezig is. Ik vraag u dit (nogmaals) aan te leveren. U kunt een aantal van deze gegevens al eerder met mij gedeeld hebben. Op dit moment controleer ik dat nog niet.  Het werkt voor mij sneller wanneer u eerdere informatie voor fase 1 opnieuw stuurt, samen met de extra gegevens die nodig zijn voor fase 2. Wilt u dat ik dat zelf ga uitzoeken? Dan duurt het langer omdat ik dan meer tijd kwijt ben met het uitzoeken van wat ik al eerder van u heb ontvangen.” 2.10    Op 19 januari 2024 heeft verweerder klaagster een factuur (2063) gestuurd voor een bedrag van € 159,- (€ 131,40, vermeerderd met 21 % btw). Volgens de omschrijving ziet het bedrag toe op “Eigen bijdrage 2023 toevoeging Raad voor Rechtsbijstand incl. korting van € 59”. 2.11    Op 22 januari 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en een medewerker van verweerder. In het gespreksverslag hiervan staat het volgende:  “Besproken wat Stavaza is. Ontbindingsverklaring gaat er vandaag uit. Gegevens voor dv zijn opgevraagd bij [klaagster]. [Klaagster] is gerustgesteld en vindt het fijn dat ik haar gebeld heb hierover.” 2.12    Bij e-mail van 29 januari 2024 heeft verweerder klaagster het volgende meegedeeld, voor zover relevant: “Inmiddels heb ik het dossier bestudeerd. Op het moment dat wij elkaar spraken was de inzet het advies van mij aan u om de auto op te halen. Het is mij nu gebleken dat een enkel bericht van de gemachtigde van Verkoper van eerdere datum niet goed ontvangen en/of niet goed verwerkt is. Dat eerdere bericht zou eerder verzonden en daarmee ontvangen kunnen zijn. Ik ben ten onrechte ervan uitgegaan dat Verkoper niets meer van zich had laten horen op het moment dat ik u dit heb gemeld. (…) De handelingen van de vaste prijs van fase 1 zijn voltooid. (…) Heeft u positief bericht ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand? Dan kan fase 2 worden uitgevoerd met steun van de overheid. De eigen bijdrage betaalt u aan het advocatenkantoor.” 2.13    Verweerder heeft bij voornoemde e-mail een memo van 29 januari 2024 gevoegd, waarin hij onder meer laat weten:  “Fase 2 was al ingezet, maar we moeten nu aan de dagvaarding toevoegen de ontwikkeling van (…).”  2.14    Ook heeft op 29 januari 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. In het gespreksverslag staat hierover - onder meer - het volgende:  “(…) [Klaagster] is moeilijk begeleidbaar. [Klaagster] wil het op haar manier doen. [Klaagster] heb ik voorgehouden dat het een keuze is om de advocaat te volgen. Het is ook een keuze om dat niet te doen. [Klaagster] kan ervoor kiezen om haar zaak zelf te behandelen. Dat is een keuze. Een advocaat heb je dan niet nodig. Ik zal dan niet meer erbij blijven als haar advocaat. [Klaagster] heeft grote moeite om zich aan te passen. [Klaagster] vindt dat het gesprek niet aardig is. Ik leg uit dat ik haar belangen behartig, niet haar emoties. Wat ik zeg en vraag hoeft ze niet prettig of aardig te vinden. Is niet relevant. Ik behartig haar belangen, niet haar gevoel. [Klaagster] gaat gevolg geven aan het ophalen van de auto. Dit moet nog worden afgestemd met Verkoper. [Klaagster] uitgelegd dat de ontbinding een strategische stap is en dat een kantonrechter nog steeds verwacht dat zij nu de auto ophaalt. Uitgelegd dat het procesrisico te groot wordt anders bij deze stand van zaken. Dus toch ophalen en laten checken en met bewijs onderbouwd duiden dat de auto nog steeds niet 'goed' is. Vervolgens is het meer trefzeker dat een ontbinding kan worden uitgesproken door de rechter. [Klaagster] heeft niet de tijd en middelen om een lange tijd hiermee bezig te zijn (denk aan bewijslevering tijdens de procedure of een hoger beroep) het is dus een keuze om nu even aan te passen en de auto op te halen. (…) [Klaagster] heeft geen bedenktijd nodig en gaat de auto ophalen. (…)” 2.15    Bij e-mail van 30 januari 2024 heeft de gemachtigde van de autoverkoper het volgende aan verweerder meegedeeld, voor zover relevant: “De auto is volgens cliënte in orde (gemaakt) en niet duidelijk is wat u bedoelt met monteur en controle. Het feit dat Uw cliënt een ontbinding stuurt en nu een onduidelijke mededeling doet over een monteur elders geeft mogelijk alleen maar discussie.  Er is geen enkele reden voor mogelijke ontbinding en als Uw cliënt opmerkingen heeft kan dat ter plekke geschieden.  (…)  De auto staat al geruime tijd voor uw cliënt gereed en er wordt uitdrukkelijk medegedeeld dat de auto de eigenschappen bezit welke mogen worden verwacht en van non-conformiteit geen sprake is.” 2.16    Bij creditnota van 18 maart 2024 heeft verweerder het eerder bij klaagster in rekening gebrachte bedrag van € 159,- gecrediteerd. 2.17    Op 18 maart 2024 heeft verweerder klaagster een factuur (2329) gestuurd voor een bedrag van € 487,03 (inclusief 21 % btw). Volgens de omschrijving gaat het om “Urendeclaratie t/m 18-03-2024 [verweerder] - 0,70 uur * 300 Euro” en “Urendeclaratie t/m 18-03-2024 Mevrouw E.A.P.C. [V]- € 1,10 uur * 175 Euro”.      2.18    Op 18 maart 2024 heeft klaagster een klacht bij verweerder ingediend. Op het klachtformulier is opgenomen:  “1) Belangen zijn niet behartigd  2) Verkeerd geïnformeerd door u kantoor  3) Diversen onnodige mails ontvangen door u kantoor  4) Er wordt meer gefactureerd dan het afgesproken bedrag  5) Tegenpartij had allang mijn auto klaar, advocaat had zijn dossier niet op orde.”  2.19    In een begeleidende brief bij het klachtformulier heeft klaagster onder meer laten weten:  “Ik heb ook meerdere malen verzocht mijn eindnota op te stellen, tot heden is dat nog steeds niet gebeurd en krijg ik alleen maar onnodige mails verstuurd en herinneringen. Nogmaals het verzoek mijn dossier af te sluiten en mijn eindnota op te stellen. 2.20    In reactie op de klacht heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor bij e-mail van 29 maart 2024 als volgt gereageerd op de klacht van klaagster, voor zover relevant:  “U geeft aan dat u geen reactie heeft ontvangen op uw verzoek om de stand van zaken. In de opdrachtbevestiging, welke op 22 november 2023 aan u is gezonden, staat dat niet bij de vaste prijs is inbegrepen het bespreken van bestaande twijfels en zorgen, en telefoontjes of berichten met vragen over ‘de status’ omdat u vanzelf bericht krijgt. Ik zie in uw dossier dat u veelvuldig contact heeft opgenomen met ons kantoor, ook wanneer wij u dat niet verzochten. Wanneer wij ieder mailbericht en telefoongesprek met een verzoek om de stand van zaken uitgebreid hadden beantwoord, dan waren de kosten vele malen hoger geweest. Immers dienen wij al deze bestede tijd tegen uurtarief in rekening te brengen. Nu uw klacht onder meer ziet op de hoogte van de eindafrekening, neem ik aan dat dit niet uw wens was. Ook dit aspect van uw klacht acht ik daarmee afgedaan.  (…) U geeft aan dat te laat bleek dat uw auto al lang klaar stond. Ik zie in het dossier dat de gemachtigde van de verkoper ons op 11 januari 2024 heeft bericht dat de auto voor u klaarstaat om opgehaald te worden. Dit bericht is aanvankelijk over het hoofd gezien. [Verweerder] heeft deze op 29 januari 2024 ontdekt en u direct geïnformeerd. Wanneer wij een dergelijk bericht van de wederpartij ontvangen, steven wij ernaar deze binnen enkele werkdagen aan de cliënt door te sturen. Ik concludeer dat dat in uw geval niet is gebeurd. Hiervoor bied ik u onze excuses aan. (…) Het tweede aspect van uw klacht ziet op het onterecht uit handen geven van de openstaande factuur aan een incassobureau. Uit het dossier concludeer ik dat dit berustte op een misverstand. Ook zie ik dat u op 23 januari 2024 voor het eerst bent aangeschreven door het incassobureau en dat mijn collega dit misverstand op 26 januari 2024 heeft rechtgezet en aan u excuses heeft aangeboden. Ik begrijp dat dit een ongewenste situatie is, maar ik moet concluderen dat deze berustte op een menselijke fout, dat deze adequaat is opgelost en u geen schade heeft geleden dan wel ander nadeel heeft ondervonden. De klacht ik daarom ongegrond. (…) U geeft aan dat u te lang heeft moeten wachten op de eindafrekening. Ik zie in het dossier dat u hier eerst om heeft verzocht op 13 februari 2024 en dat mijn collega de eindafrekening op 18 jl. voor u heeft verzorgd. De eindafrekening in uw geval zag op het crediteren van de reeds door u betaalde eigen bijdrage en het factureren van de openstaande uren buiten fase 1. Deze twee facturen diende vervolgens te worden verrekend, niet allen met elkaar maar ook met factuur voor fase 1, waarvan u de laatste termijn onbetaald heeft gelaten. Vooropgesteld dat er geen termijn staat voor het opstellen van een eindafrekening in een dossier, concludeer ik dat in uw dossier een drietal facturen met elkaar dienden te worden verrekend. Een termijn van één maand om hieraan toe te komen, acht ik niet buitensporig. Dit aspect van uw klacht acht ik dan ook ongegrond. (…) Tot slot stelt u dat meer in rekening is gebracht dan met u is overeengekomen. (…) In de opdrachtbevestiging, welke op 22 november 2023 aan u is verzonden, staat vermeld wat de vaste prijs voor fase 1 is en welke werkzaamheden bij die prijs zijn inbegrepen. Ook staat daarbij nadrukkelijk vermeld welke werkzaamheden niet bij de vaste prijs zijn inbegrepen en welke derhalve aanvullend in rekening worden gebracht tegen uurtarief. Hier was u derhalve van op de hoogte en mee akkoord. Voorts is op 19 januari jl. een mailbericht aan u gezonden waarmee het einde van fase 1 werd aangegeven, en waarbij u uitdrukkelijk werd voorgehouden dat eventuele verdere werkzaamheden tegen uurtarief in rekening zouden worden gebracht. Ik concludeer dan ook dat een en ander met u is overeengekomen en u hiervan ook tijdig en duidelijk op de hoogte bent gesteld. Deze klacht acht ik daarom ongegrond. Oplossing Op grond van het bovenstaande rest mij nog u een oplossing te bieden voor het feit dat te laat is ontdekt dat uw auto reeds voor u klaarstond om te worden opgehaald. Het bericht van de verkoper waaruit dit bleek, dateert van 11 januari jl. Wanneer deze tijdig was ontdekt, was deze uiterlijk na het weekend aan u doorgezonden, derhalve op 15 januari. Echter, de mail is per abuis over het hoofd gezien en pas op 29 januari ontdekt. Hierdoor heeft u dan ook een vertraging opgelopen van 14 dagen.  (…) De vertraging bedroeg 14 dagen, weshalve de compensatie uitkomt op een bedrag van EUR 79,80. Dit is dan ook het bedrag dat wij bereid zijn voor u te crediteren. Voorwaarden voor deze oplossing zijn dat u na bovengenoemde creditering het dan nog openstaande bedrag per ommegaande voldoet, alsook dat u niet nogmaals op enige wijze een klacht zult indienen of u anderszins zult uitlaten over de grondslag van uw klacht. Zou u zich niet aan deze voorwaarden houden, dan vervalt deze regeling en bent u ook het bedrag van deze compensatie aan ons verschuldigd.” 2.21    Op 12 april 2024 heeft klaagster gereageerd op het bericht van de klachtfunctionaris en laten weten dat ze het met zijn oordeel en voorstel niet eens is.  2.22    Klaagster heeft op 13 mei 2024 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft de belangen van klaagster niet behartigd. Er is door medewerkers verkeerde informatie verstrekt waarvan verweerder niet op de hoogte was, het dossier was niet op orde en klaagster kreeg elke keer iemand anders aan de telefoon met een ander verhaal. Klaagster heeft het idee dat verweerder aan de lopende band alleen maar dossiers aanneemt die hij niet serieus behandelt. b)    Klaagster heeft een brief van een incassobureau ontvangen, terwijl alles betaald was.  c)    Verweerder is niet transparant over zijn kosten. d)    Klaagster heeft twijfels of haar interne klacht die zij bij het kantoor heeft ingediend werkelijk onafhankelijk door een klachtfunctionaris is beoordeeld. 3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING 5.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.  5.2    Tot die handelwijze van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. 5.3    Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten verder te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klachtonderdeel a) 5.4    De raad stelt op grond van de inhoud van de overgelegde correspondentie vast dat de gemachtigde van de autoverkoper op 11 januari 2024 aan verweerder heeft bericht dat de auto van zijn cliënte, klaagster, klaarstond. Dit bericht is klaarblijkelijk niet terecht gekomen bij klaagster. Vervolgens is door of namens verweerder (ten onrechte) aan klaagster gemeld dat de autoverkoper nog niet had gereageerd en dat er daarom moest worden overgegaan op, wat verweerder aanduidt als ‘fase 2’, het dagvaarden van de autoverkoper. Hierover is op één dag, 19 januari 2024, achtereenvolgens tweemaal, in verschillende bewoordingen, door medewerkers van verweerder aan klaagster gecommuniceerd. Pas op 29 januari 2025 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat het bericht van de autoverkoper van 11 januari 2024 “niet goed bij hem terecht was gekomen”.  5.5    De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een cruciaal bericht over het hoofd te zien. Alhoewel nadien door de klachtenfunctionaris wel excuses zijn gemaakt voor de handelwijze van verweerder, lijkt klaagster aanvankelijk anders bejegend te zijn. Uit het verslag van het gesprek dat verweerder op 29 januari 2024 met klaagster – volgens klaagster bovendien op zeer onprettige wijze - voerde blijkt dat verweerder destijds van mening was dat klaagster “moeilijk begeleidbaar” was, dat zij het “op haar manier wenste te doen” en “grote moeite had om zich aan te passen”. Daarbij komt, dat verweerder in zijn berichtgeving aan klaagster om voor de raad onbegrijpelijke redenen is blijven volharden in de standaardaanpak om over te gaan naar ‘fase 2’, ofwel dagvaarden en aansturen op ontbinding van de koop, terwijl de auto van klaagster al enige tijd bij de garage klaarstond om op te worden gehaald. Dat ook de wederpartij dit niet kon plaatsen, blijkt uit het bericht hierover van 30 januari 2024.  5.6    De raad is van oordeel dat uit deze gang van zaken blijkt dat verweerder geen overzicht had over de zaak van klaagster, dat er onduidelijke berichten aan haar zijn gestuurd en dat verweerder binnen deze chaotische communicatie een cruciaal bericht heeft gemist. De rommelige werkwijze van verweerder was voor klaagster onnavolgbaar. Zij werd in het ongewisse gelaten over de stand van zaken. Bij navraag hierover, werd zij door verweerder ook nog eens terecht gewezen en neergezet als moeilijk begeleidbaar. Dit terwijl verweerder haar advocaat was en haar belangen daarom zo goed mogelijk diende te behartigen. De raad is alles bij elkaar genomen van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Klachtonderdeel a) is daarom gegrond.  Klachtonderdeel b) 5.7    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder. Hoewel verweerder heeft erkend dat de betreffende brief van het incassobureau niet aan klaagster verstuurd had moeten worden en dit is hersteld, is deze fout, in samenhang bezien met de overige klachtonderdelen, exemplarisch voor de slordige werkwijze van verweerder en het gebrek aan regie op zijn lopende zaken. Dit kan en mag niet van een redelijk handelend advocaat worden verwacht. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens gegrond.  Klachtonderdeel c)  5.8    De raad stelt voorop dat in financiële aangelegenheden het uitgangspunt is dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid, hetgeen meebrengt dat de advocaat ervoor moet zorgen dat er duidelijkheid bestaat tussen hem en zijn cliënt over hun financiële afspraken (gedragsregel 16 lid 3). Op grond van gedragsregel 17 lid 4 dient een advocaat verder - kort gezegd - transparant te declareren.  5.9    Gedragsregel 18 lid 1 bepaalt dat, tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, hij verplicht is met zijn cliënt vóór de aanvaarding van de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Gedragsregel 18 lid 3 bepaalt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.  5.10    Naar het oordeel van de raad blijkt uit de handelwijze dat verweerder geen transparantie heeft betracht over de kosten van de werkzaamheden. Zo staat in de eerste declaratie van verweerder (van 19 januari 2024) dat er een toevoeging zou zijn aangevraagd, terwijl in de tweede factuur (van 18 maart 2024) opeens een uurtarief door hem wordt gehanteerd. Verweerder beroept zich op de - volgens hem duidelijke - opdrachtbevestiging. Naar het oordeel van de raad gaat dit verweer niet op. De omvangrijke opdrachtbevestiging is zeer algemeen geformuleerd en bovendien onoverzichtelijk. Daarin wordt slechts een vaste prijs genoemd en het door verweerder later gehanteerde uurtarief is daarin niet vermeld.  5.11    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in strijd met de gedragsregels 16 en 17 heeft gehandeld door niet transparant te zijn over de kosten en hierover ook niet duidelijk met klaagster te communiceren. Of klaagster heeft afgezien van gefinancierde rechtsbijstand, blijkt uit niets. Verweerder heeft ook hierover niets schriftelijk vastgelegd.   5.12    De raad is van oordeel dat klachtonderdeel c) eveneens gegrond is.  Klachtonderdeel d) 5.13    De raad is van oordeel dat het verwijt in klachtonderdeel d) faalt bij gebrek aan onderbouwing. Dat de klacht van klaagster over verweerder niet op een onafhankelijke manier is afgehandeld, is onvoldoende gebleken. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel neemt de raad ook in aanmerking hetgeen is overwogen en beslist in de onder 1.4 genoemde andere klachtzaak en in het dekenbezwaar tegen verweerder, die gelijktijdig met de onderhavige klachtzaak bij de raad aanhangig waren.  6.2    Gezien de aard, de ernst en de omvang van beide (gegrond bevonden) klachten en het dekenbezwaar, in samenhang met eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, en gelet op het vertrouwen dat in de advocatuur moet kunnen worden gesteld, is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau van verweerder dient te volgen.  6.3    Om praktische redenen zal de maatregel alleen in de beslissing van heden op het dekenbezwaar worden opgelegd. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad één maatregel oplegt voor de twee klachten en het dekenbezwaar tezamen ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen. Dat zal gebeuren in de beslissing op het dekenbezwaar. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) gegrond; -    verklaart klachtonderdeel d) ongegrond; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster. 

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. P.J. Mijnssen, D.V.A. Brouwer, D. Horeman en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 8 september 2025