Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:201

Zaaknummer

25-456/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klaagster beklaagt zich over een belangenconflict door verweerder. De klacht is te laat door klaagster ingediend. Het beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding faalt. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2025 in de zaak 25-456/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster  gemachtigde: mr. J. Keekstra, advocaat te Groningen

over

verweerder

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 juli 2025 met kenmerk 2024 KNN150 / 2436114. 

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster - een maatschap - heeft in 2008 een onroerende zaak in L in eigendom gekregen met een gedeeltelijke financiering door de F Bank.

1.2    Ook in 2008 heeft klaagster zich gewend tot het kantoor waar verweerder werkzaam is. Klaagster heeft om juridische bijstand gevraagd vanwege een vermeende beroepsfout door de transporterende notaris van de onroerende zaak in L. Kantoorgenoten van verweerder hebben klaagster daarna bijgestaan in deze aansprakelijkheidskwestie tegen de (verzekeraar van) de notaris. 

1.3    Het advocatenkantoor van verweerder was in 2008 ook de huisadvocaat van de F Bank. 

1.4    Op 22 oktober 2008 hebben kantoorgenoten van verweerder een memo aan de F Bank over afspraken tussen de F Bank en klaagster over de openstaande geldlening en de te nemen stappen aan de advocaat van F Bank gestuurd, aan hun kantoorgenoot mr. S. Mr. S heeft zijn kantoorgenoten op 7 november 2008 aangeschreven over door klaagster te verstrekken (aanvullende) zekerheden. 

1.5    In de daaropvolgende periode heeft op verschillende momenten tussen klaagster en de F Bank rechtstreeks contact plaatsgevonden over de voortgang van de procedure van klaagster tegen de notaris als ook over de financiële positie van klaagster en de zekerheidspositie van de F Bank. 

1.6    Eind 2013 heeft de X bank de F Bank overgenomen (hierna verder: de bank). 

1.7    Klaagster heeft zich op 22 mei 2018 via e-mail gemeld bij de advocaat van de bank, mr. S, kantoorgenoot van verweerder. Mr. S heeft daarop op 30 mei 2018 namens de bank gereageerd. 

1.8    In 2019 heeft verweerder het dossier van mr. S overgenomen na vertrek door mr. S van het kantoor. Op 13 november 2019 heeft verweerder namens de bank een bespreking met klaagster gevoerd waarbij ook is gesproken over de omvang van de schuld van klaagster aan de bank. Op 7 en 28 januari 2020 heeft verweerder namens de bank klaagster ingelicht over de hoogte van de vordering op klaagster, informatie opgevraagd en vragen van klaagster beantwoord. In de periode daarna is regelmatig contact geweest tussen klaagster en verweerder als advocaat van de bank.  

1.9    Op 24 mei 2020 is door klaagster aan verweerder over de afwikkeling van de lening onder meer geschreven: (…) wens ik u nogmaals te wijzen op het feit dat ondergetekende altijd rechtstreeks de zaken met de bank heeft opgepakt t.a.v. de nodige informatievoorziening etc., juist om te voorkomen dat enig moment sprake kan zijn van belangenverstrengeling. Ook [mr. S] heeft hierin, in tegenstelling tot andere dossiers, geen bepalende rol gehad wat overigens wederom bevestigd kan worden door [naam]. Mocht u dus uit naam van de bank anders willen besluiten in deze tijdelijke en “deels” overmacht situatie vernemen wij graag per omgaande waarbij het ook nimmer zo kan zijn dat wij juist hierdoor extra schade gaan oplopen als zou het enkel al zijn dat partijen een nieuw advocatenkantoor moeten zoeken voor dit 12-jarig dossier. (…) Wij verkiezen dus net als de voorgaande jaren het overleg (…) Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort (…) wens ik namens de maatschap de bank nu reeds hernieuwd aansprakelijk te stellen voor de financiele gevolgen van haar handelen en niet handelen als gevolg van migratie.  Ik spreek echter de hoop uit dat zaken gewoon op een prettige manier, correct, en naar “de letter en de geest” worden afgehandeld. (…)

1.10    Daarop heeft verweerder op 26 mei 2020 als volgt gereageerd: Laat ik beginnen met een punt dat in jullie mail een aantal maal terugkomt. En dat betreft de betrokkenheid van mijn kantoor. Het is altijd duidelijk geweest dat mijn kantoor voor de bank optrad en optreedt. Daarover heeft nooit enig misverstand bestaan. Ook niet over het feit dat mijn kantoor jullie niet bijstaat in een (eventuele) kwestie tegen de bank; mijn kantoor staat jullie bij in de kwestie tegen (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) de notaris.  (…) Jullie hebben mijn inmiddels herhaalde verzoek tot een reactie kennelijk gevoeld als een ultimatum. Ik zou daar niet te zwaar aan tillen, het is simpelweg een bevestiging van het feit dat de bank na zoveel tijd – en gerekend vanaf mijn betrokkenheid inmiddels ook alweer meer dan een half jaar en na mijn mail van 28 januari 2020 al weer bijna vier maanden – eindelijk duidelijkheid wil hebben aangaande haar vordering. En in het verlengde daarvan of ter zake een discussie zou kunnen ontstaan. De bank meent van niet. (…) Met begrip voor de door jullie genoemde redenen voor vertraging, ga ik er vanuit dat jullie mij uiterlijk eind volgende week inhoudelijk hebben bericht. 

1.11    Daarna is tussen klaagster en verweerder over en weer gemaild. Op 1 april 2021 heeft verweerder aan klaagster bericht: De grondhouding van de bank blijft dus om deze kwestie in der minne te regelen en te komen tot duidelijkheid voor beide partijen. Wanneer u deze handreiking niet accepteert rest de bank als gezegd toch echt niets anders dan noodgedwongen over te gaan tot het opstarten van een gerechtelijke procedure waarbij haar vordering gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst uit januari 2015 uitgangspunt zal zijn. Mag ik u verzoeken mij op korte termijn te berichten? Als u telefonisch van gedachten wilt wisselen, dan kan dat vanzelfsprekend.

1.12    Klaagster heeft zich tot advocaat mr. O gewend. Mr. O heeft verweerder in zijn e-mails van 2 juli 2021 en van 17 september 2021 namens klaagster gewezen op de mogelijke belangenverstrengeling door verweerder omdat zonder toestemming van zijn cliënte door het kantoor van verweerder zowel vóór klaagster als ook tegen klaagster wordt opgetreden.

1.13    Op 13 juli 2021 en op 27 september 2021 heeft verweerder hierop gereageerd. In laatstgenoemde e-mail heeft verweerder aan mr. O geschreven: (...) is het wel degelijk zo dat bij uw cliënten bekend was dat mijn kantoor de belangen van de bank behartigde, het feit dat uw cliënten ook rechtstreeks contact hadden met de bank doet daar vanzelfsprekend niets aan af. Uw cliënten vragen om een gesprek met de bank zonder aanwezigheid van advocaten. Ik heb dit verzoek aan de bank voorgelegd. Bijgaand treft u de reactie daarop van de bank aan. De bank wil dus graag met uw cliënten in gesprek, maar het is logisch om dat in aanwezigheid van de advocaten van partijen te doen.

1.14    Op 9 september 2022 heeft verweerder zich per e-mail tot mr. O gewend met de mededeling dat de X bank hem opdracht had gegeven tot dagvaarden en openbaarmaking van het ten laste van klaagster gevestigde pandrecht als overleg niet tot stand zou komen. 

1.15    Op 5 december 2024 heeft een advocaat van een ander kantoor, mr. V, aan klaagster bericht dat hij de zaak van de X bank van verweerder heeft overgenomen en dat hij over zal gaan tot dagvaarding van klaagster. 

1.16    Op 24 december 2024 is namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: als belangenbehartiger van zowel klaagster, al sinds 2008 cliënte bij het kantoor van verweerder, als van haar wederpartij - de X bank - op te treden.

2.2    Volgens klaagster heeft zij tijdig geklaagd over verweerder. Primair stelt klaagster dat de klachttermijn op 9 september 2022 is aangevangen. Op die datum heeft verweerder aan klaagster meegedeeld dat de bank hem opdracht had gegeven tot dagvaarden en openbaarmaking van het ten laste van klaagster gevestigde pandrecht. Met die aankondiging zijn volgens klaagster de belangen gemoeid die gedragsregel 15 juist beoogt te beschermen. Voor zover deze e-mail niet zonder meer los kan worden gezien van het eerdere klachtwaardige handelen door verweerder in de zaak, dan geldt volgens klaagster dat sprake is van voortdurend handelen. In dat geval dient de e-mail van 9 september 2022 als een afzonderlijke gebeurtenis te worden beschouwd, waardoor ook in dat geval de vervaltermijn (ook) vanaf dat moment is gaan lopen. Voor zover deze e mail niet op als op zichzelf staand wordt beschouwd, is volgens klaagster van verjaring ook geen sprake omdat sprake is van optreden door verweerder van voortdurende aard. Een verjaringstermijn vangt pas aan op het moment dat de gebeurtenis tot een einde komt. Subsidiair wijst klaagster op het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet. Voor dat aanvangstijdstip dient te worden aangehaakt bij de e-mail van 5 december 2024 van mr. V als de opvolgend advocaat van de bank. Pas toen was voor klaagster duidelijk dat de bank daadwerkelijk een procedure tegen haar zou starten en daarbij mogelijk informatie tegen haar zou kunnen gebruiken die door klaagster aan het kantoor van verweerder was toevertrouwd. Dat is ook gebeurd. Als productie 10 is door mr. V namens de bank een memo van klaagster gericht aan verweerder overgelegd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij te laat heeft geklaagd. Hij voert ter onderbouwing het volgende aan.

3.2    Klaagster klaagt over het feit dat verweerder voor de F Bank optreedt in een zaak tegen klaagster, terwijl zij sinds 2008 cliënte is van zijn kantoor en stelt dat dit klachtwaardig handelen zou hebben plaatsgevonden op 9 september 2022. Dat is volgens verweerder niet juist aangezien het kantoor sinds 2008 optreedt voor de F Bank tegen klaagster. Klaagster heeft er in 2008 mee ingestemd dat het kantoor (desondanks) vóór haar zou optreden in de zaak tegen de notaris en werd in die kwestie toen bijgestaan door kantoorgenoten van verweerder.

3.3    Klaagster is er al sinds 2019 mee bekend dat verweerder de behandeling van het dossier van zijn kantoorgenoot mr. S van de F Bank tegen klaagster na diens vertrek heeft overgenomen. Dit blijkt uit de sindsdien tussen hem en klaagster gevoerde correspondentie, opgenomen onder de feiten hierboven. Ook tegen zijn betrokkenheid bij de zaak tegen klaagster heeft klaagster aanvankelijk geen enkel bezwaar geuit. 

3.4    Volgens verweerder had klaagster in elk geval in 2019, het moment waarop klaagster wist dat verweerder de zaak van de F Bank tegen klaagster van mr. S had overgenomen, binnen drie jaar daarna moeten klagen over verweerder. De klacht is pas op 24 december 2024 bij de deken ingediend en daarmee buiten de wettelijke klaagtermijn. Verweerder betwist dat deze termijn pas gaat lopen op het moment van het eindigen van het handelen van de beklaagde advocaat. Dat staat volgens hem haaks op de tekst van artikel 46g Advocatenwet en op vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, waarin is bepaald dat je meteen vanaf de objectieve bekendheid van het klachtwaardig handelen, daarover ook moet klagen. 

3.5    Voor zover de vervaltermijn pas is gaan lopen vanaf zijn mededeling aan klaagster dat de bank wilde gaan procederen, dan is de termijn door zijn e-mail van 13 juli 2021 gaan lopen. Ook in dat geval heeft klaagster volgens verweerder te laat, namelijk pas op 24 december 2024 geklaagd.

 

4    BEOORDELING

4.1    Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet). De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.

4.2    Verweerder heeft tijdens een bespreking op 13 november 2019 aan klaagster kenbaar gemaakt dat hij, als opvolger van kantoorgenoot mr. S, de belangen van de bank verder zou behartigen in de kwestie tegen klaagster. Verweerder heeft in die kwestie in januari 2020 ook tweemaal met klaagster gemaild als advocaat van de bank. Het verwijt van klaagster ziet erop dat verweerder zonder toestemming van klaagster niet had mogen optreden namens de bank tegen klaagster omdat klaagster al sinds 2008 cliënte van het kantoor van verweerder was. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn zo niet al op 13 november 2019 dan in elk geval begin februari 2020 door de correspondentie van verweerder met klaagster aangevangen, omdat klaagster toen wist dat verweerder tegen haar ging optreden. Klaagster heeft haar klacht daarover op 24 december 2024 bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar.

4.3    Klaagster heeft betoogd, zoals onder 2 hiervoor weergegeven, dat zij wel tijdig over verweerder heeft geklaagd. Dit beroep van klaagster op een verschoonbare termijnoverschrijding slaagt naar het oordeel van de voorzitter niet. Nog los van het feit dat klaagster al vanaf 2008 ermee bekend was dat het kantoor van verweerder zowel vóór klaagster als voor de bank tegen klaagster optrad, wist klaagster in elk geval vanaf november 2019 na een gesprek met verweerder als ook na ontvangst van diverse mails van verweerder namens de bank in januari 2020 dat verweerder de belangen van de bank in het dossier tegen klaagster behartigde. Klaagster kan dan ook niet volhouden dat zij dit toen niet wist, al helemaal niet gelet op haar e-mail van 24 mei 2020 aan verweerder waarin zij de situatie ook benoemt. Niet van belang is wat daarna nog door verweerder of zijn opvolger is gebeurd. Het gaat om de feitelijke kennisneming van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft. Die kennis was in februari 2020 bij klaagster aanwezig zodat klaagster toen al had kunnen klagen. 

4.4    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klaagster haar klacht te laat bij de deken heeft ingediend. Klaagster wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 8 september 2025