Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:200
Zaaknummer
25-464/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klaagster/ Stichting is kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen belang bij de klacht. Klager heeft gesteld dat hij als natuurlijk persoon over verweerder klaagt, niet in enige hoedanigheid, maar dat hij door verweerder als bestuurslid/voorzitter van het bestuur van klaagster op negatieve wijze in de schijnwerpers is gezet door uitlatingen van verweerder in een artikel. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager een evident eigen belang bij de klacht over verweerder zodat hij daarin wordt ontvangen. Naar het verdere oordeel van de voorzitter kunnen de door verweerder over klager gedane uitlatingen in het FD artikel objectief bezien niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. Klager is in het artikel aangesproken op zijn hoedanigheid van advocaat in het dagelijks leven, maar heeft uitdrukkelijk niet als advocaat over verweerder geklaagd. Na plaatsing van het artikel heeft de gemachtigde van klagers de feitelijke gang van zaken uitgelegd en verweerder verzocht om tot rectificatie over te gaan. Verweerder heeft hierop gereageerd en uitgelegd dat en waarom de krant en hijzelf niet bereid zijn om aan een rectificatie mee te werken. Verweerder heeft de gemachtigde voorgesteld om zelf een interview aan de krant te geven. Dat klager dit heeft gedaan, is uit de stukken niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder met zijn optreden de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder doel heeft geschaad. Verweerder heeft als partijdige advocaat de belangen van zijn cliënt voorop gesteld maar heeft daarbij voldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klager. Klacht van klager kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2025 in de zaak 25-464/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster 2. klagersamen ook: klagers gemachtigde: mr. G.J. Kemper, advocaat te Amsterdam
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 juli 2025 met kenmerk 2390180.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is op 25 maart 2020 opgericht met benoeming van de oprichters van de stichting, de heren D en G, tot bestuursleden. Later is ook de heer Van L benoemd tot bestuurder.
1.2 Op 21 juli 2022 heeft de rechtbank de (op 28 april 2022 al tijdelijk geschorste) bestuurders van klaagster ontslagen. De rechtbank heeft klager eerst tijdelijk en op 21 juli 2022 definitief tot bestuurslid/voorzitter van klaagster benoemd.
1.3 De heer D, voormalig bestuurslid van klaagster, wordt strafrechtelijk vervolgd. In die kwestie wordt hij bijgestaan door mr. J. Daarnaast heeft klaagster de heer D civielrechtelijk in rechte betrokken. In de civiele procedures werd de heer D eerst bijgestaan door mr. B en vanaf 10 september 2022 door verweerder.
1.4 Op 4 oktober 2022 heeft het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijke vordering tot afgifte van gegevensdragers/bestanden gedaan aan klaagster. Klaagster heeft de gegevensdragers/bestanden over de periode van 2020 tot en met 2022 in dat jaar aan het OM overgedragen.
1.5 Begin november 2024 heeft de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Rotterdam bepaald dat het OM in het strafrechtelijk onderzoek naar de voormalige bestuurders van klaagster onjuist heeft gehandeld door bij het onderzoek gebruik te maken van geheimhouderinformatie tussen de voormalige bestuurders en hun advocaten.
1.6 Naar aanleiding hiervan heeft een journalist van het FD verweerder op 7 november 2024 gebeld voor een interview. Volgens het artikel in het FD heeft verweerder onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb begrepen dat de mailboxen, waaronder die van mijn cliënt, zonder enige terughoudendheid door [klager] zijn overgedragen aan de FIOD. [Klager] is notabene zelf advocaat. Ik zou bijna zeggen: van je confrères moet je het hebben.” [Verweerder] kan naar eigen zeggen nog niet overzien wat dit betekent voor alle lopende zaken. Maar hij is er bijna zeker van dat er ook vertrouwelijke correspondentie van hem bij zit.
1.7 Op 12 november 2024 heeft de gemachtigde van klagers naar aanleiding van het artikel in het FD aan verweerder verzocht om een rectificatie aan het FD te sturen. Namens klagers heeft de gemachtigde geschreven dat de bestanden in 2022 aan het OM zijn overgedragen, nadat deze op initiatief van klaagster en voor haar rekening door een deskundige waren geschoond van correspondentie tussen de verdachten (de voormalige bestuurders) en hun aan klaagster bekende advocaten. Verder is nog aan verweerder geschreven:
(…) Uw mailadres is daar niet in betrokken omdat niet gebleken was dat u een rol in deze kwestie speelde. Waar uw ook door het FD gerelateerde gedachte is gebaseerd dat u er ‘bijna zeker’ van bent dat van u afkomstige correspondentie bij het OM is beland, is dus raadselachtig.
Noch op [klager] noch op [klaagster] rustte de verplichting om de gevorderde te schonen van geheimhoudersinformatie. Nu is evenwel van belang dat uw onjuiste aanname, namelijk dat [klaagster] geheimhoudersinformatie onbekommerd aan het OM heeft uitgeleverd, snel wordt gecorrigeerd. (…)
1.8 Verweerder heeft hierop op 14 november 2024 gereageerd en klager voorgesteld, na contact met het FD daarover, om nog aanvullende informatie aan het FD te verstrekken over de feitelijke gang van zaken volgens klager. Ook heeft verweerder aan de gemachtigde van klagers geschreven:
(…) Omdat ik begin september 2022 bij de (civiele) zaak betrokken ben geraakt, ging ik ervan uit dat zich hieronder ook correspondentie van mij bevond.
U zult begrijpen dat ik hiervan nogal schrok toen een journalist van het FD (…) mij hierover op de ochtend van 7 november telefonisch informeerde. Aanvankelijk kon ik het zelfs nauwelijks geloven. Dit tegen de achtergrond van de nog zo recente Box-affaire en de goede voornemens van het OM op dit gebied. Daaropvolgend telefonisch contact met één van de betrokken strafadvocaten leerde mij evenwel dat het bericht van de journalist juist was en dat de betreffende mailboxen door het bestuur van [klaagster] inderdaad “één op één” en zonder meer aan het OM zijn overgedragen. Vervolgens had ik weer contact met het FD, bij gelegenheid waarvan de journalist mij vertelde dat hij inmiddels had gesproken met [klaagster]bestuurder [klager], die zich echter niets van een overdracht vaan gegevens aan het OM kon herinneren (zie bijgesloten krantenbericht), waarop mij de uitdrukking “van je confrères moet je het maar hebben” ontglipte.
Inmiddels begrijp ik uit uw brief dat mijn correspondentie met de heer [D] zich niet onder de overgedragen data bevindt. Ik kan dat niet controleren, maar geloof u uiteraard op uw woord. Dat neemt niet weg dat ik er – behoudens uw tegenbericht – van uitga dat de correspondentie van mijn directie voorganger, mr. [B], wel degelijk vrijelijk en zonder voorbehoud door [klaagster] toegankelijk voor het OM is gesteld. In uw brief wordt ook van geen enkel voorbehoud gerept, dus feitelijk lijkt mijn commentaar in het FD niet onjuist. (…)
1.9 Op 21 november 2024 is namens klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
door publiekelijk - in het FD van 7 november 2024 - een negatief oordeel te geven over de integriteit en vakbekwaamheid van klager als advocaat hetgeen negatief afstraalt op klaagster,
althans geen afstand te nemen van eerdere uitlatingen, noch publiekelijk noch rechtstreeks jegens klagers, nadat de feitelijke gang van zaken door de advocaat van klagers via zijn e-mail van 12 november 2024 aan verweerder is uitgelegd.
3 VERWEER
Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar zijn e-mail van 14 november 2024 aan de gemachtigde van klagers, zoals opgenomen onder de feiten hiervoor.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster
4.3 Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.
4.4 Klaagster stelt belang te hebben bij de klacht omdat zij in twee civielrechtelijke procedures als eiseres optreedt tegen de cliënt van verweerder. Die rechtsstrijd moet volgens klaagster in de rechtszaal worden gevoerd en niet daarbuiten zonder deugdelijke grondslag.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij de primaire en subsidiaire klacht, zoals hierboven verwoord. De voorzitter volgt klaagster niet in haar standpunt dat zij een eigen dan wel afgeleid belang heeft vanwege de negatieve uitstraling van het citaat van verweerder in het FD over klager op de stichting. De eerste zin van het gewraakte citaat gaat over klager die als bestuurslid/voorzitter van klaagster in 2022 de gevorderde bestanden aan de FIOD heeft afgedragen. Ook de twee volgende zinnen betreffen alleen het handelen van klager. Van een impliciete negatieve verwijzing naar klaagster is naar het oordeel van de voorzitter in het gewraakte stukje interview geen sprake. Dat betekent dat klaagster geen belang heeft bij de klacht en daarin dan ook kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager
4.6 Klager stelt dat hij als natuurlijk persoon over verweerder klaagt, niet in enige hoedanigheid, maar dat hij door verweerder als bestuurslid/voorzitter van het bestuur van klaagster op negatieve wijze in de schijnwerpers is gezet. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager een evident eigen belang bij de klacht over verweerder zodat hij daarin wordt ontvangen.
Beoordeling van de klacht van klager
4.7 Niet onbegrijpelijk is dat verweerder naar aanleiding van de informatie van de journalist van het FD is geschrokken en daarom, na navraag bij een collega en bevestiging van de juistheid daarvan, in zijn eerste geciteerde zin in het artikel van 7 november 2024 met stevige bewoordingen heeft gereageerd. In de door klager in 2022 aan de FIOD overgedragen bestanden van de oud-bestuurders van klaagster over de periode 2020-2022 kon immers ook door hem met zijn cliënt vanaf september 2022 gevoerde vertrouwelijke correspondentie zitten. In de tweede en derde zin van het citaat heeft verweerder naar het beroep van klager verwezen en daarover zijn gevoelens geuit. Klager voelt zich aangesproken door de opmerking van verweerder ‘van je confrères moet je het hebben’ en voelt zich klaarblijkelijk wel als advocaat in een slecht daglicht gesteld. Klager klaagt echter niet als advocaat maar als natuurlijk persoon over verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter kunnen de door verweerder over klager gedane uitlatingen in het FD artikel objectief bezien niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. De voorzitter geeft nog wel aan verweerder mee dat hij zich - in zijn algemeenheid - in contacten met de media als advocaat bewust dient te zijn van de impact van bepaalde uitlatingen zodat daarbij een grote mate van behoedzaamheid wordt verwacht.
4.8 In zijn e-mail van 14 november 2024 heeft verweerder aan klager zijn reactie in het artikel in het FD toegelicht en gereageerd op de e-mail van klager van 12 november 2024. Klager verwijt verweerder subsidiair dat hij na de uitleg door klager over de feitelijke gang van zaken in 2022 niet alsnog afstand heeft genomen van zijn uitlatingen in het artikel in het FD van 7 november 2022 over klager. Verweerder heeft in zijn e-mail van 14 november 2024 aan klager uitgelegd dat het FD, als klager dat al zou willen, niet bereid was om een rectificatie van zijn interview van 7 november 2022 te plaatsen. Verweerder heeft klager voorgesteld om een interview aan het FD te geven waarop verweerder dan zou kunnen reageren. Dat klager dit heeft gedaan, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder met zijn optreden de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder doel heeft geschaad. Verweerder heeft als partijdige advocaat de belangen van zijn cliënt voorop gesteld maar heeft daarbij voldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klager.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet de hem toekomende vrijheid als (partijdig) advocaat van zijn cliënt overtreden of anderszins onbetamelijk richting klager gehandeld. Tuchtrechtelijk kan verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; de klacht van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 8 september 2025