Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:145

Zaaknummer

25-421/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat is in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Er is niet gebleken dat verweerster vertrouwelijke informatie zou hebben achtergehouden voor klaagster. Daarnaast valt niet in te zien op welke wijze verweerster een rol zou hebben gespeeld bij de vrijspraak van de ex-partner van klaagster, dan wel de ex-partner van klaagster op andere wijze een voordeel zou hebben gegeven.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 25 augustus 2025 in de zaak 25-421/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juni 2025 met kenmerk 2363201/JS/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 27 mei 2020 heeft klaagster aangifte van huisvredebreuk gedaan. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft bij sepotbeslissing van 29 juli 2020 besloten om niet over te gaan tot verdere vervolging van de beklaagde in de zaak.  1.2    In september 2020 heeft klaagster verweerster gevraagd haar te adviseren over het doen van beklag over de niet verdere vervolging van de zaak.  1.3    Op 29 september 2020 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd.  1.4    Op 4 november 2020 heeft verweerster namens klaagster bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 12 Sv) ingediend, strekkende tot het instellen van een strafvervolging.  1.5    Op 8 december 2020 heeft verweerster namens klaagster beklag gedaan tegen een vervolgsepotbeslissing van het OM.  1.6    In een brief van 8 juli 2021, gericht aan het kantoor van verweerster, heeft het Hof klaagster op de hoogte gesteld van een raadkamerzitting gepland op 9 augustus 2021 en klaagster in de gelegenheid gesteld aldaar te worden gehoord. Als bijlagen bij de brief waren meegestuurd: een antwoordformulier over het al dan niet bijwonen van de raadkamerzitting, nadere informatie over de procedure, een advies van 8 april 2021 van de advocaat-generaal met betrekking tot het ingestelde beklag en een brief van het OM van 22 december 2020 met daarbij een ambtsbericht van 16 december 2020 strekkende tot afwijzing van het beklag van klaagster.  1.7    Op 12 juli 2021 heeft verweerster de voorgaande brief van het Hof, inclusief alle bijlagen, per e-mail aan klaagster toegestuurd.  1.8    Bij brief van 15 juli 2021 heeft het Hof aan verweerster geschreven:  “Hierbij zend ik u een kopie van de processtukken in de klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Ik verzoek u met bijgaande stukken op vertrouwelijke wijze om te gaan. Daaronder wordt – conform afspraak met de Balie (…) – verstaan dat toezending geschiedt onder de voorwaarde dat u geen afschrift van de stukken aan uw cliënt ter beschikking stelt. Indien u zich daaraan niet wenst te houden, dient u de stukken per ommegaande in origineel te retourneren aan de griffie en daarvan dan ook geen kopieën te behouden of deze aan uw cliënt ter beschikking te stellen. U kunt de stukken desgewenst nog ter griffie komen inzien.”  1.9    Op 4 augustus 2021 heeft verweerster, op verzoek van klaagster, een door klaagster opgesteld schriftuur bij het Hof ingediend. In de schriftuur wordt door klaagster verwezen naar het advies van de advocaat-generaal van 8 april 2021 en het ambtsbericht van 16 december 2020.  1.10    Op 9 augustus 2021 heeft de raadkamerzitting bij het Hof plaatsgevonden. Verweerster heeft de zitting fysiek bijgewoond en een pleitnota voorgedragen. Klaagster was telefonisch bij de zitting aanwezig. Daarna heeft het Hof uitspraak gedaan en het beklag van klaagster afgewezen.  1.11    Op 21 februari 2024 heeft verweerster per e-mail aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “Enclosed you will find (…)  Furthermore I have attached my plea (…)  I have enclosed the decision of the Court of Appeal met klachtnummer K20/200571. Like I explained to you before this is a formal decision because we have sent the klaagschrift two times.  Furthermore I cannot provide you a copy of the file of the Court of Appeal because I am not allowed by the Court of Appeal (see the letter of the 15th of July 2021).”  1.12    Diezelfde dag heeft verweerster per e-mail het volgende bericht gestuurd aan een medewerkster van het Hof (hierna: mevrouw M): “Op 15 juli 2021 heb ik bijgevoegde brief van Uw gerechtshof ontvangen. De beklag zaak van cliënt, [klaagster], is inmiddels tot een einde gekomen.  Echter stelt cliënte zich thans op het standpunt dat zij recht heeft op een kopie van de processtukken, en wenst zij ook een kopie van deze processtukken te ontvangen.  Ik heb haar meermalen uitgelegd dat ik van Uw gerechtshof de processtukken niet mag delen.  Is er en mogelijkheid dat aan cliënte een kopie van de processtukken wordt verstrekt?”  1.13    In een e-mailbericht van 29 februari 2024 heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “The Court of Appeal had requested me not to provide you the copies of the file they had sent me. I am still prohibited to provide or show you these documents. I have asked the Court of Appeal again this month.  For your information. You have already have all the documents that were relevant in this beklagprocedure. (…)  If you still want to check if you have received all the documents needed. Then you can request [mevrouw M] of the Court of Appeal to view the file at the Court of Appeal in person. I have already gave you the emailaddress.” 1.14    Op 7 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij: a)    informatie over de zaak van klaagster heeft achtergehouden, door de inhoud van de vertrouwelijke documenten niet met klaagster te bespreken;  b)    klaagster niet heeft geïnformeerd over haar rechten om het dossier met vertrouwelijke documenten in te zien;  c)    de dader een voordeel heeft gegeven door hem te helpen vrijgesproken te worden van veroordeling.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht. Klachtonderdelen a) en b)  4.2    De voorzitter ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. De verwijten in deze klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat verweerster informatie voor klaagster zou hebben achtergehouden en dat zij klaagster niet zou hebben geïnformeerd over haar rechten om (de betreffende) stukken in te mogen zien.  4.3    Klaagster stelt dat verweerster het bericht van het Hof van 15 juli 2021, waarin wordt medegedeeld dat er een mogelijkheid was tot inzage van de stukken bij het Hof, ten onrechte niet met klaagster heeft besproken. Verweerster heeft deze informatie achtergehouden waardoor klaagster niet wist dat deze mogelijkheid tot inzage van de stukken voor haar bestond.  4.4    De voorzitter stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat het Hof op 8 juli 2021 een brief met als bijlagen een antwoordbrief, informatie voor de beklagzitting van 9 augustus 2021 en een advies van de advocaat-generaal aan het kantoor van verweerster heeft gestuurd. Verweerster heeft deze brief met bijlagen hierna op 12 juli 2021 aan klaagster verstrekt.  4.5    Nadat het Hof op 9 augustus 2021 het beklag van klaagster heeft afgewezen, heeft verweerster op 21 februari 2024 en 29 februari 2024 nog een toelichting aan klaagster gegeven op de brief van het Hof van 15 juli 2021. In zijn brief heeft het Hof verweerster uitdrukkelijk verzocht om geen afschrift van de processtukken aan klaagster ter beschikking te stellen. Verweerster heeft in verband daarmee op 21 februari 2024 bij het Hof geïnformeerd of klaagster desondanks nog een kopie van de stukken zou kunnen krijgen. Verder heeft verweerster in haar bericht van 29 februari 2024 aan klaagster benadrukt dat klaagster in ieder geval alle voor de beklagprocedure relevante stukken in haar bezit heeft, waarbij verweerster haar voor de mogelijkheid om de stukken in persoon in te zien bij het Hof heeft verwezen naar een medewerkster van het Hof.  4.6    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de voorgaande gang van zaken niet dat verweerster vertrouwelijke informatie voor klaagster zou hebben achtergehouden of dat zij klaagster hierover onjuist zou hebben geïnformeerd. Dat, zoals door verweerster ook is aangevoerd, de brief van het Hof van 15 juli 2021 bij klaagster tot onnodige verwarring heeft geleid (omdat klaagster op 12 juli 2021 immers alle relevante stukken al had ontvangen) acht de voorzitter voorstelbaar, maar dit kan verweerster niet worden verweten.  4.7    De klachtonderdelen a) en b) zijn gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel c)  4.8    De voorzitter stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat het OM in juli 2020 heeft besloten om de aangifte van klaagster tegen haar ex-partner niet verder in behandeling te nemen. Klaagster heeft hiertegen met bijstand van verweerster bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 9 augustus 2021 door het Hof afgewezen.  4.9    Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien op welke wijze verweerster een rol zou hebben gespeeld bij de vrijspraak (of niet verdere vervolging) van de ex-partner van klaagster, dan wel de ex-partner van klaagster op andere wijze een voordeel te hebben gegeven. Verweerster heeft dit verwijt ook uitdrukkelijk betwist. Nu klaagster dit klachtonderdeel ook niet van een nadere onderbouwing heeft voorzien, is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is bij gebrek aan feitelijke grondslag. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in de klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025. 

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 25 augustus 2025