Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:177
Zaaknummer
25-444/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager heeft zijn klacht pas voor het eerst na afronding van de onderzoeksfase bij de deken (zeer) uitvoerig gemotiveerd. De voorzitter acht het in strijd met de goede procesorde om een dergelijke uitbreiding van de klacht in dit stadium nog toe te staan en laat deze aanvullende reactie daarom buiten beschouwing. De klacht is kennelijk ongegrond. Verweerder is niet de patroon van de advocaat-stagiaire. Ook verder is niet gebleken dat hij als procesadvocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 augustus 2025
in de zaak 25-444/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 juli 2025 met kenmerk R 2025/067, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende reactie van klager van 16 juli 2025 en van verweerder van 24 juli 2025.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder is advocaat bij [naam] Advocaten. Bij dat kantoor werkt ook mr. [W], advocaat-stagiaire. De patroon van mr. [W] is mr. [S].
1.2 Mr. [W] heeft klager bijgestaan in een arbeidsrechtelijke procedure bij het gerechtshof. Verweerder heeft zich in deze zaak formeel als advocaat gesteld. De inhoudelijke werkzaamheden zijn verricht door mr. [W]. Mr. [W] heeft binnen kantoor overleg gevoerd over de procedure met verweerder.
1.3 Bij beschikking van 17 september 2024 heeft het gerechtshof het hoger beroep van klager, kort samengevat, ongegrond verklaard.
1.4 Na ontvangst van de beschikking van het gerechtshof heeft verweerder, bij afwezigheid van mr. [W], met en namens klager gecorrespondeerd over een betalingsregeling voor de proceskostenveroordeling.
1.5 Op 9 april 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.6 Op 1 mei 2025 heeft verweerder op de klacht gereageerd.
1.7 Op 4 mei 2025 heeft klager aan de deken geschreven:
“(….) Bij dezen breng ik onder uw aandacht dat ik het vertrouwen in de hoedanigheid waarin u deze zaak begeleidt heb opgezegd. Zie daartoe mijn eerdere e-mail van 29 april 2025, alsook mijn bericht van 30 april jl. waarin ik onderbouw waarom verdere afhandeling via uw tussenkomst voor mij niet langer werkbaar is. Hoewel u mijn standpunt heeft genegeerd, heeft u op eigen initiatief het stuk van [verweerder] aan mij doorgestuurd met de verwachting dat ik daar inhoudelijk op reageer. Gelet op de aard en ernst van de gedragingen van mr. [W] en [verweerder], acht ik het op dit moment gepast om onverwijld over te gaan tot doorzending van het volledige dossier aan de Raad van Discipline. Mijn instructie is dat dat zonder verder uitstel dient te geschieden. (…)”
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft structureel tekortgeschoten in zijn rol als patroon van mr. [W]. Verweerder heeft nagelaten om adequaat toezicht te houden op de juridische bijstand aan klager, waardoor diens rechtspositie als melder op grond van de Wet bescherming klokkenluiders ernstig is geschaad.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Aanvullende reactie in strijd met de goede procesorde
4.1 De voorzitter stelt vast dat klager zijn klacht voor het eerst (zeer) uitvoerig heeft gemotiveerd in zijn aanvullende reactie van 16 juli 2025. Het uitgangspunt is echter dat klachten moeten worden ingediend bij de deken, zodat in deze fase bij de deken onderzoek kan worden verricht naar de klacht. Dat volgt uit artikel 46c van de Advocatenwet. Door pas voor het eerst na afronding van deze onderzoeksfase de klacht uit de doeken te doen, heeft het onderzoek bij de deken niet volledig kunnen plaatsvinden. Dat verweerder bij brief van 24 juli 2025 heeft gereageerd op deze aanvulling van de klacht maakt dit niet anders. De voorzitter acht het in strijd met de goedeprocesorde om een dergelijke uitbreiding van de klacht in dit stadium nog toe te staan. Daarbij weegt de voorzitter mee dat klager in de onderzoeksfase de kans heeft gehad om zijn klacht nader te onderbouwen, maar hij – zo blijkt uit zijn bericht van 4 mei 2025 – bewust heeft gekozen om daar geen gebruik van te maken. Dit dient dan ook voor rekening en risico van klager te komen. De voorzitter laat de aanvullende reactie van 16 juli 2025 en de reactie van verweerder daarop daarom buiten beschouwing.
Toetsingskader
4.2 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
Beoordeling
4.3 Verweerder is niet de patroon van mr. [W]. In zoverre is de klacht dus al kennelijk ongegrond. Het is de voorzitter verder ook niet gebleken dat verweerder als procesadvocaat dan wel sparringpartner van mr. [W] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Overigens constateert de voorzitter ook dat klagers klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door mr. [W] kennelijk ongegrond is bevonden bij beslissing van de voorzitter van 16 juli 2025 (ECLI:NL:TADRSGR:2025:143). De voorzitter ziet dan ook niet in waarom deze klacht, die gaat over de begeleiding van verweerder aan mr. [W] in die procedure, tot een andersluidend oordeel zou moeten leiden. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 augustus 2025