Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:169
Zaaknummer
240105
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerder (de advocaat van de oud-werkgever van klager) dat hij onaangekondigd en tegen de wens in van klager tijdens ziekte diens woning heeft betreden en heeft geprobeerd klager te dwingen een (voor klager ongunstige) vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Het hof is van oordeel dat van het rauwelijks voor de deur van klagers woning verschijnen door verweerder een dwang uit ging om de conceptovereenkomst te tekenen. Het hof acht dit handelen van verweerder extra verwijtbaar omdat hier sprake was van een kwetsbare en zieke werknemer. Evenals de raad acht het hof acht de klacht gegrond. Het hof sluit zich aan bij de door de raad opgelegde maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken.
Uitspraak
Beslissing van 1 september 2025 in de zaak 240105
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 In deze zaak verwijt klager verweerder (de advocaat van de oud-werkgever van klager) dat hij onaangekondigd en tegen de wens in van klager tijdens ziekte diens woning heeft betreden en heeft geprobeerd klager te dwingen een (voor klager ongunstige) vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard. Verweerder is van die beslissing in hoger beroep gekomen. Het hof is van oordeel dat van het rauwelijks voor de deur van klagers woning verschijnen door verweerder een dwang uit ging om de conceptovereenkomst te tekenen. Het hof acht dit handelen van verweerder extra verwijtbaar omdat hier sprake was van een kwetsbare en zieke werknemer. Evenals de raad acht het hof acht de klacht gegrond. Het hof sluit zich aan bij de door de raad opgelegde maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-706/AL/MN]) een beslissing gewezen op 4 maart 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reis- en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:37 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 29 maart 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 juli 2025. Daar is verweerder verschenen, vergezeld door een directeur van de werkgever. Verweerder heeft zijn standpunt nader toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager was in loondienst bij een besloten vennootschap (hierna ook: de werkgever). De werkgever was van mening dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was en wilde de arbeidsovereenkomst met klager beëindigen.
3.3 Verweerder is de advocaat van de werkgever. Verweerder heeft op verzoek van de werkgever in januari 2023 een concept-beëindigingsovereenkomst opgesteld.
3.4 Klager en verweerder hebben vervolgens telefonisch contact gehad over deze beëindigingsovereenkomst, waarbij klager heeft laten weten dat hij wel bereid was om zo’n overeenkomst te sluiten, maar dat hij de conceptovereenkomst op een aantal punten gewijzigd wilde hebben.
3.5 Op 2 februari 2023 hebben een directeur van de werkgever (hierna: de directeur) en verweerder geprobeerd om met klager telefonisch contact te krijgen om tot een oplossing te komen. Toen dit niet lukte zijn de directeur en verweerder vlak daarna met de conceptovereenkomst naar de woning van klager gegaan. In de woning van klager hebben klager, de directeur en verweerder over de conceptovereenkomst gesproken. Klager heeft die conceptovereenkomst op dat moment niet ondertekend.
3.6 De arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2023 door de kantonrechter ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij heeft de kantonrechter klager een transitievergoeding toegekend.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tegen klagers wens in, of zonder dat zijn komst kenbaar was voor klager, klagers woning te hebben betreden;
b) klager (trachten) te dwingen een handtekening onder een voor klager ongunstige vaststellingsovereenkomst te zetten.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft – na een uiteenzetting van de uitgangspunten – de gang van zaken als volgt vastgesteld. Klager heeft in het telefonisch contact met verweerder over de beëindigingsovereenkomst aangegeven dat hij de conceptovereenkomst op enkele punten gewijzigd wilde zien. Op 2 februari 2023 zat klager ziek thuis. Het lukte de directeur van de werkgever en verweerder niet om met klager telefonisch contact te krijgen om tot een oplossing te komen. Toen zijn de directeur en verweerder onaangekondigd naar de woning van klager gegaan. Over wat er in de woning van klager precies is gebeurd, lopen de lezingen van klager en verweerder uiteen. Wel staat naar het oordeel van de raad vast dat klager aan de directeur en verweerder heeft gevraagd om de conceptovereenkomst af te geven zodat hij het – eventueel in overleg met zijn advocaat – nog kon doorlezen, ook omdat hij direct zag dat zijn vooraf aangegeven punten niet in deze conceptovereenkomst waren verwerkt. De directeur en verweerder waren daartoe niet bereid. Zij wilden dat klager de overeenkomst direct zou ondertekenen. Klager heeft dat geweigerd en na enige tijd heeft klager hen zijn woning uitgewerkt.
5.2 De raad heeft vervolgens geoordeeld dat het voor een advocaat ontoelaatbaar is om op deze wijze onaangekondigd naar de woning van een (zieke) wederpartij te gaan. Verweerder heeft klager hiermee overvallen en hem onder druk gezet om een belangrijke (beëindigings-)overeenkomst te tekenen, terwijl klager daarvóór had aangegeven dat hij het met de inhoud van die overeenkomst niet op alle punten eens was. De raad acht dit handelen van verweerder extra verwijtbaar omdat deze werkgever wist, althans behoorde te weten, dat klager in een eerder conflict met deze werkgever door een advocaat is bijgestaan. Bovendien was ook in de conceptovereenkomst opgenomen dat partijen zo nodig door een juridisch adviseur worden bijgestaan. Het verwijtbare handelen van verweerder is in strijd met artikel 46 advocatenwet en de kernwaarde integriteit en rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een berisping. De raad is echter van oordeel dat in dit geval met die maatregel niet kan worden volstaan. Ten eerste is klager in een eerder conflict met deze cliënt van verweerder door een advocaat bijgestaan. Verder is gebleken dat klager en verweerder elkaar al 25 jaar kennen (verweerder is een vriend van de vader van klager) en verweerder klager bovendien in een andere zaak als advocaat heeft bijgestaan. Ten slotte heeft de raad het tuchtrechtelijk verleden van verweerder meegewogen. Verweerder heeft al meermalen door de tuchtrechter een maatregel opgelegd gekregen. De raad heeft - rekening houdend met alle feiten en omstandigheden – geoordeeld dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken passend en geboden is.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft in zijn verweerschrift allereerst aangevoerd dat de door de raad vastgestelde feiten onjuist zijn en heeft vervolgens in zijn beroepschrift en op de mondelinge behandeling bij het hof nogmaals weergegeven hoe het een en ander volgens hem feitelijk is gegaan. Hierbij verwijst hij naar een schriftelijke verklaring en de verklaring ter zitting van de directeur. Samengevat komt het er volgens verweerder op neer dat hij door de directeur is benaderd in deze kwestie en dat hij al bij het inleidende gesprek heeft aangegeven dat het gezien de drank- en drugsproblematiek van klager het beste was om de zaak in der minne te regelen. Verweerder heeft vervolgens een concept-vaststellingsovereenkomst opgesteld en heeft klager meerdere keren gebeld om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bespreken. Klager stond weliswaar open voor een regeling, maar gaf geen uitsluitsel over zijn wensen en was vervolgens niet meer bereikbaar. Op verzoek van de directeur is verweerder vervolgens meegegaan naar het huis van klager. Verweerder voelde zich hiertoe genoodzaakt, omdat de problemen met klager uit de hand dreigden te lopen. Klager had meerdere mensen bedreigd en problemen veroorzaakt bij opdrachtgevers. Klager heeft hen zonder problemen binnen gelaten. Volgens verweerder heeft vervolgens een normaal gesprek plaatsgevonden over van alles en is klager nogmaals gevraagd de door hem gewenste aanpassingen van de vaststellingsovereenkomst mede te delen. Pas toen verweerder aangaf dat als partijen er niet zouden uitkomen, hij genoodzaakt was om een ontbindingsverzoek in te dienen, vloog klager hem aan en moest de directeur tussenbeide komen. Kort daarop zijn verweerder en de directeur vertrokken. Nog geen twee uur na het overleg heeft klager alsnog zijn aanpassingen gemaild.
6.2 Verweerder heeft vervolgens uitdrukkelijk betwist dat sprake is van enig verwijtbaar handelen. Verweerder is niet de woning van klager binnengedrongen en heeft hem ook nooit gedwongen om de vaststellingsovereenkomst te tekenen.
6.3 Verweerder heeft met betrekking tot de opgelegde maatregel nog betwist dat sprake is van verzwarende omstandigheden. Hij zit al veertig jaar in het vak en heeft gedurende die lange tijd een aantal keer een berisping gekregen, maar dit was meestal voor onhandigheden en niet vanwege bewust laakbaar handelen. Dat verweerder een vriendschapsband heeft met de vader van klager of met klager zelf wordt door hem betwist. Hij heeft klager ruim tien jaar geleden wel eens bijgestaan in een strafzaak, maar heeft daarna geen contact meer gehad met hem of zijn vader. Verweerder is van mening dat de opgelegde maatregel te zwaar is.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
7.3 Het hof heeft zelfstandig de feiten vastgesteld en daarbij - voor zover relevant - rekening gehouden met de bezwaren van verweerder tegen de feitenvaststelling door de raad. Bij een verdere behandeling van de bezwaren tegen de feitenvaststelling heeft verweerder dan ook geen belang meer.
Klachtonderdelen a) en b)
7.4 Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat klager en de werkgever in overleg waren over de inhoud van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst van klager. Verweerder heeft in januari 2023 een concept-beëindigingsovereenkomst opgemaakt en over de inhoud daarvan contact gehad met klager. Klager heeft in die gesprekken aangegeven dat hij wel een beëindigingsovereenkomst wilde sluiten maar dat hij het concept op enkele punten gewijzigd wilde zien. Op 2 februari 2023 zat klager ziek thuis. Niet in geschil is dat verweerder en de directeur , nadat zij meermalen getracht hadden klager telefonisch te bereiken, onaangekondigd naar het huis van klager zijn gegaan. De directeur heeft ter zitting zelfs verklaard dat zij klager, toen zij bij hem voor de deur stonden,, uit zijn bed hebben gebeld. Over de vraag of verweerder en de directeur vervolgens wel of niet met toestemming van klager de woning hebben betreden en wat zich vervolgens in de woning heeft afgespeeld, lopen de lezingen uiteen. Het hof kan dan ook niet vaststellen dat verweerder de woning tegen klagers wens in heeft betreden. In zoverre is klacht a ongegrond, zoals de raad ook heeft geoordeeld.
7.5 Het hof is met de raad van oordeel dat het voor een advocaat ontoelaatbaar is om op de hiervoor geschetste wijze onaangekondigd naar de woning van een wederpartij te gaan. Reeds van het rauwelijks voor de deur verschijnen gaat een dwang uit om de conceptovereenkomst te tekenen. Hieraan doet niet af dat verweerder – zoals hij stelt - klager enkel heeft uitgenodigd om zijn nadere aanvullingen op de conceptovereenkomst kenbaar te maken. Dit neemt het dwingende karakter van de handelwijze van verweerder niet weg. Verweerder heeft bovendien de druk nog opgevoerd door mee te delen dat als klager niet zou instemmen met de beëindigingsovereenkomst, verweerder zich genoodzaakt zag om een ontbindingsverzoek in te dienen bij de kantonrechter. Het hof acht dit handelen van verweerder extra verwijtbaar omdat hier sprake was van een kwetsbare en zieke werknemer. Verweerder wist van de alcohol- en drugsproblematiek van klager en had zich op dat moment moeten realiseren dat klager waarschijnlijk niet goed in staat was zijn eigen belangen te behartigen.
Slotsom
7.6 Het hof komt op grond van het voorgaande, evenals de raad, tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klacht a is deels gegrond, namelijk in zoverre dat zijn komst niet kenbaar was voor klager, en klacht b is gegrond.
8 MAATREGEL
8.1 Verweerder is met zijn cliënt rauwelijks voor de deur van een (zieke en kwetsbare) wederpartij verschenen en heeft hem daarmee onder druk gezet om een beëindigingsovereenkomst te ondertekenen. Dit verwijtbare handelen van verweerder is in strijd met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde integriteit. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat in deze zaak aanleiding bestaat om de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van vier weken op te leggen. Het hof rekent het verweerder in dit kader zwaar aan dat hij te maken had met een kwetsbare wederpartij. Verweerder wist van de alcohol- en drugsverslaving van klager en wist, dan wel had moeten weten, dat klager (mogelijk) niet goed in staat was zijn eigen belangen te behartigen. Dat verweerder zich door de ernst van de ontstane situatie (bedreigingen door klager en een onhoudbare situatie op de werkvloer) gedwongen heeft gevoeld om op verzoek van de directeur van de werkgever mee te gaan, ontslaat hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om niet zonder meer de wens van de werkgever te volgen. Het hof heeft daarnaast meewogen dat verweerder al meermalen door de tuchtrechter een maatregel opgelegd heeft gekregen en hij zich daarover op de zitting vrij laconiek heeft uitgelaten. Het hof zal de door de raad opgelegde maatregel handhaven. Dat verweerder op de zitting bij het hof – in afwijking van zijn beroepschrift, waarin verweerder schreef er geen enkel probleem in te zien dat hij naar de woning van klager is gegaan – ook heeft aangegeven dat het wellicht toch niet handig van hem is geweest om klager op zijn woonadres op te zoeken, geeft het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klager (forfaitair); b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 bekrachtigt de beslissing van 4 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-706/AL/MN;
10.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten van de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 september 2025.