Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:175

Zaaknummer

25-393/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond, omdat verweerder niet betrokken was bij de zaak van klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag van 27 augustus 2025

in de zaak 25-393/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 juni 2025 met kenmerk K057 2025 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Het digitale dossier bevat een brief, gedateerd 14 mei 2015, aan het Bureau Economische Handhaving. In de brief wordt, namens klager, melding gemaakt van een situatie met het verzoek om handhavend op te treden. Het briefpapier van de brief is van het kantoor van verweerder en de brief is ondertekend met de naam van verweerder.

1.2 Klager heeft in het najaar van 2024 hierover contact gezocht met (het kantoor van) verweerder.

1.3 Op 25 februari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat de melding van 14 mei 2015 feitelijk nooit is uitgegaan. De melding heeft een verkeerde datering en is niet verstuurd naar het Bureau Economische Handhaving. Klager ging ervanuit dat de melding was gedaan, maar dit bleek in werkelijkheid niet te zijn gebeurd. De brief is belangrijk in verband met een uitgebreide aangifte bij het openbaar ministerie.

2.2 Klager stelt dat hij vanaf oktober 2024 meerdere malen contact heeft gezocht met verweerder. Verweerder reageerde pas toen klager aangaf dat er een melding of klacht bij de deken zou worden ingediend. Nadat klager verweerder met de brief confronteerde, probeerde verweerder zich daarvan te distantiëren en wees mr. A. aan als verantwoordelijke. Verweerder weigerde het uit te zoeken. Het verbaast klager dat verweerders dit niet verder wil uitzoeken, terwijl zijn naam onder de brief staat.

 

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat hij op geen enkele wijze betrokken geweest bij deze specifieke zaak van klager. Verweerder kent de brief van 14 mei 2015 niet; deze brief is niet door hem opgesteld en ook niet ondertekend. Verweerder heeft ook geen enkele kennis van de inhoud van de betreffende zaak. Verweerder heeft klager destijds uitsluitend bijgestaan in een procedure tegen Vodafone.

3.2 Het vermeende klachtwaardig handelen zou hebben plaatsgevonden op 14 mei 2015. Dit aanzienlijke tijdsverloop maakt de vaststelling van de feiten problematisch en maakt dat de klacht niet-ontvankelijk is.

3.3 Toen klager verweerder benaderde over de kwestie, heeft verweerder hem doorverwijzen naar mr. A. die klager destijds bijstond. Ook heeft verweerder klager naar de deken verwezen, omdat klager maar bleef aandringen op actie.

3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4. BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).

4.2 De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.

Beoordeling

4.3 De klacht ziet op een brief uit 2015, die volgens klager niet zou zijn verstuurd terwijl klager in de veronderstelling verkeerde dat dit wel gebeurd was. Het vermeende klachtwaardig handelen dateert dus van bijna tien jaar terug. Dat klager pas later bekend hiermee is geworden, is niet gesteld en blijkt ook niet overigens uit het klachtdossier. Dat betekent dat de klacht, wegens het verstrijken van de driejaarstermijn, kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.4 Voor wat betreft het onder 2.2. beschreven klachtonderdeel overweegt de voorzitter als volgt. Verweerder stelt dat hij niet betrokken is geweest bij deze zaak van klager. Klager heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder wel bij deze zaak betrokken is geweest en dit blijkt ook verder niet uit het klachtdossier. Vanuit dat oogpunt heeft verweerder klager dan ook terecht verwezen naar zijn voormalig advocaat en naar de deken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder in deze communicatie is de voorzitter niet gebleken. Ook dat deel van de klacht is kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klacht onder 2.1, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- de klacht onder 2.2, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 27 augustus 2025