Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:168

Zaaknummer

25-157/DH/RO

Zaaknummer

25-158/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klachten tegen een advocaat wederpartij over kennisname van vertrouwelijke stukken. Verweerster heeft van de RDI het dossier ontvangen. Daar zaten door een fout van de RDI ook vertrouwelijke stukken bij. Niet gebleken is dat verweerster wist dat het om vertrouwelijke stukken ging. Zij dat dat in de gegeven omstandigheden ook niet moeten weten. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 augustus 2025

in de zaken 25-157/DH/RO en 25-158/DH/RO

naar aanleiding van de klachten van:

klager 1

gemachtigde: mr. M.I. Robichon

en

klager 2

gemachtigde: mr. M.E. Kingma

 

over

 

verweerster

gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 9 augustus 2024 is namens klager 1 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 21 augustus 2024 is namens klager 2 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.3 Op 12 maart 2025 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk R 2025/026 (inzake klager 1) en R 2025/027 (inzake klager 2) van de deken ontvangen.

1.4 De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 23 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:

namens klager 1: de gemachtigde en de heer [M]; namens klager 2: de gemachtigde en de heer [V]; verweerster en haar gemachtigde.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.3 genoemde klachtdossiers. Ook heeft de raad kennisgenomen van:

in zaak 25-157/DH/RO: de e-mail (met bijlagen) van verweerster van 31 maart 2025 en de e-mail (met bijlage) van de gemachtigde van klager 1 van 1 april 2025; in zaak 25-158/DH/RO: de e-mail (met bijlage) van de gemachtigde van klager 2 van 31 maart 2025 en de e-mail (met bijlagen) van verweerster van 31 maart 2025.

Vertrouwelijke stukken (zaak 25-157/DH/RO)

1.6 Op 31 maart 2025 heeft de gemachtigde van klager vertrouwelijke stukken (drie bijlagen) aan de raad gestuurd met het verzoek tot beperkte kennisname van de stukken (analoge toepassing van artikel 8:29 Awb). De griffier van de raad heeft verweerster gevraagd of zij bezwaar heeft tegen kennisname van de vertrouwelijke stukken door de raad. Verweerster heeft op 17 april 2025 haar bezwaar gemotiveerd kenbaar gemaakt. Op 23 april 2025 heeft de gemachtigde van klager daarop gereageerd, waarna verweerster op 24 april en 1 mei 2025 nog heeft gereageerd.

1.7 Bij brief van 26 mei 2025 is namens de voorzitter van de raad mr. S.M. Krans aan partijen bericht dat het verzoek tot beperkte kennisname wordt afgewezen, gelet op het feit dat verweerster zich gemotiveerd heeft verzet tegen het verzoek. De door de gemachtigde van klager toegestuurde stukken worden niet in het dossier gevoegd en zijn ongelezen verwijderd.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klagers zijn (ieder) een radio-omroep. Verweerster staat een andere radio-omroep (K) bij.

2.3 Bij besluit van 1 september 2022 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de Minister) het verzoek van verweerster om handhavend op te treden tegen klagers afgewezen. Bij besluit van 20 juni 2023 heeft de Minister het bezwaar van verweerster tegen het besluit van 1 september 2022 ongegrond verklaard.

2.4 Verweerster heeft hier, namens K, beroep tegen ingesteld. In deze beroepsprocedure (zaaknummer ROT 23/4565) zijn door de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), namens de Minister, stukken aan de rechtbank gestuurd. Ten aanzien van (gedeelten van) enkele stukken heeft de Minister op grond van art. 8:29, eerste lid, van de Awb, de bestuursrechter meegedeeld dat uitsluitend hij daarvan kennis zal mogen nemen.

2.5 Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 18 januari 2024 volgt dat door de RDI per abuis een vertrouwelijk stuk (het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat voor de Media van 27 september 2016) als openbaar processtuk is aangemerkt.

2.6 Op 13 maart 2024 heeft verweerster, namens K, beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen de besluiten van de Minister die strekken tot het verlenen van radiovergunningen aan klagers (bekend onder zaaknummers ROT 24/2713 en ROT 24/2714).

2.7 Op 26 april 2024 heeft een medewerker van de RDI aan verweerster gevraagd of zij de stukken, die de RDI (namens de Minister) aan de rechtbank moest toesturen, vanwege de omvang digitaal kon ontvangen. Verweerster heeft hiermee ingestemd.

2.8 Op 21 mei 2024 heeft de RDI de dossierstukken in de procedures ROT 24/2713 en ROT 24/2714 aan de rechtbank gestuurd. Bij brieven van eveneens 21 mei 2024 heeft de RDI aan de rechtbank laten weten dat een deel van de producties onder een verzoek ex artikel 8:29 Awb wordt ingediend. In de brieven staat onder meer:

“Een deel van de (passages van) producties waarvan ik van oordeel ben dat deze uitsluitend ter kennisneming van de bestuursrechter mogen komen, zijn eerder betrokken bij de beoordeling van het handhavingsverzoek van [K] inzake de eerder bij uw Rechtbank aanhangige beroepsprocedure ROT 23 / 4565. (…) Ook in die beroepsprocedure heb ik verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Awb.”

Productie 17 in zaak ROT 24/2713 betreft een e-mail (met zeven bijlagen) van 13 juli 2023 van [A] aan de RDI. In de e-mail staat onder meer:

“Ik wil benadrukken dat het om zeer vertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie gaat. Toezending van de bijgevoegde stukken geschiedt dan ook onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze vertrouwelijk zullen worden behandeld en uitsluitend worden gebruikt om de verbondenheid tussen [A] en [klager 1] te toetsen.

In de stukken zijn de bedragen en percentages, alsmede de namens van de medewerkers zwartgemaakt, nu deze informatie naar mening van [A] niet relevant is voor de toetsing van de verbondenheid.”

2.9 De RDI heeft de dossierstukken (inzake onder meer ROT 24/2713 en ROT 24/2714) op diezelfde datum (via een downloadlink) digitaal met verweerster gedeeld. In het bericht staat:

“Zoals is afgesproken op 27 april 2024, stuur ik u hierbij de openbare stukken inzake procedures ROT 24 / 2713 (…), ROT 24 / 2714 (…) (inclusief inventarislijsten). Alle stukken (openbaar en niet openbaar) zijn vandaag door de RDI per koerier aan de rechtbank gestuurd.”

2.10 Op 29 mei 2024 heeft verweerster desgevraagd aan de RDI laten weten dat zij en dhr. H (van K) alle stukken hebben kunnen downloaden.

2.11 Op 5 juni 2024 verstrekt de rechtbank de brieven van de RDI van 21 mei 2024, met daarin de verzoeken op grond van artikel 8:29 Awb, aan verweerster.

2.12 Op 13 juni 2024 mailt verweerster aan de RDI onder meer het volgende:

“Omdat vorige keer (in het beroep 23/4565) door RDI een fout werd gemaakt in een enkel document dat als A-stuk was toegezonden (het advies van het Commissariaat voor de Media van september 2016) is mijn vraag of ik er nu vanuit mag gaan dat de A-stukken in bovenvermelde zaken openbaar zijn, uiteraard behoudens de redacties die daarin zijn aangebracht en ik de facto niet kan lezen. Dat is een vraag met een voor de hand liggend antwoord, maar ter voorkoming van nieuwe misverstanden stel ik hem toch maar. De stukken heb ik ter voorkoming van tijdverlies overigens al gedeeld met cliënte en het advocatenteam van [K], dat de grote hoeveelheid stukken samen met mij bekijkt.”

2.13 Op 24 juni 2024 is namens K en [C] BV (hierna: C) bij de ACM een tegen klagers gericht handhavingsverzoek ingediend. Als producties bij het handhavingsverzoek zijn onder meer twee overeenkomsten gevoegd die afkomstig zijn uit de door de RDI op 21 mei 2024 aan verweerster verstrekte stukken (productie 17 van ROT 24/2714). Verweerster was zelf niet betrokken bij dit handhavingsverzoek.

2.14 Op 10 juli 2024 informeert de RDI verweerster over het feit dat per abuis vertrouwelijke documenten met haar zijn gedeeld, met het verzoek deze te verwijderden. Een medewerker van de RDI mailt op 10 juli 2024 aan verweerster:

“Inzake de beroepen die u namens [K] heeft ingediend bij de rechtbank Rotterdam hebben wij elkaar eerder vandaag telefonisch gesproken. Wij bespraken dat er producties abusievelijk met u zijn gedeeld, terwijl voor deze producties door de minister een verzoek ex artikel 8:29 van de Awb is gedaan. Mijn oprechte excuses.

Zoals afgesproken laat ik u hierbij weten om welke producties het gaat:

ROT 24 / 2713: Producties 2, 11 en 17. (…)

Ik verzoek u dringend om bovengenoemde producties te vernietigen en dit verzoek ook te doen aan anderen aan wie u de producties heeft doorgestuurd.”

2.15 Op 12 juli 2024 heeft verweerster een brief aan de RDI gestuurd. Deze brief maakt geen onderdeel uit van het dossier in deze klachtprocedure omdat de brief geheime informatie bevat. Uit de stellingen van partijen blijkt echter dat in die brief (onder meer) door verweerster is bevestigd dat zij gehoor zou geven aan het verzoek van de RDI.

2.16 Bij brieven van 19 juli 2024 heeft de RDI klagers geïnformeerd over de door de RDI gemaakte fout bij het verzenden van de (vertrouwelijke) dossierstukken. In de brief is door de RDI onder meer vermeld:

“Omdat er op dat moment (13 juni 2024) nog geen aanleiding bestond om te vermoeden dat er vertrouwelijke informatie was gedeeld, is dit e-mailbericht onbeantwoord gebleven.”

2.17 Bij brief van 23 juli 2024 heeft de RDI de rechtbank geïnformeerd over de gemaakte fout.

2.18 Op 26 juli 2024 om 15.31 uur mailt de gemachtigde van klager 1 verweerster over de ten onrechte aan verweerster verstrekte stukken. In het bericht staat onder meer:

“[Klager 1] heeft moeten constateren dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (“RDI”) wederom bedrijfsvertrouwelijke informatie met u en u vervolgens weer met uw cliënte, [K] heeft gedeeld. Het betreft vertrouwelijke documenten die in voormelde procedure alleen met de rechtbank Rotterdam mochten worden gedeeld. (…) Het was evident dat de verstrekking aan u een fout betrof en daarom de informatie niet gebruikt kon worden. Niettemin heeft u deze documenten ten onrechte met zowel [K] als derden gedeeld alsmede gebruikt voor een nieuw handhavingsverzoek.

Op 21 mei 2024 heeft de RDI aan de rechtbank de dossierstukken gestuurd. Op uw verzoek zijn deze stukken op die datum ook reeds digitaal met u gedeeld. Daarbij heeft de RDI een duidelijke fout gemaakt door zowel de openbare stukken (A-stukken) als de vertrouwelijke stukken (B-stukken) met u te delen. Aan de hand van de naamgeving van de bestanden, de inventarislijst van de A stukken en de inhoud van de documenten was het evident dat ten onrechte de B-stukken aan u waren verstrekt.”

2.19 Op 26 juli 2024 om 15.39 uur stuurt verweerster, namens K, een reactie aan de rechtbank naar aanleiding van de brief van de RDI van 23 juli 2024. Als bijlage heeft verweerster onder meer haar brief van 12 juli 2024 aan de RDI gevoegd.

2.20 Op 29 juli 2024 reageert verweerster op de brief van de gemachtigde van klager 1 van 26 juli 2024. Verweerster schrijft daarin onder meer:

“Ik werd op 10 juli 2024 telefonisch benaderd door RDI met de vraag om stukken te verwijderen die per abuis aan mij waren toegestuurd. (…) RDI heeft dit in een e-mail dezelfde dag toegelicht. Daarna heb ik de betrokken advocaten en mijn contactpersoon bij [K] gevraagd de vertrouwelijke stukken te verwijderen en dat hebben zij mij toegezegd. Op 11 juli 2024 heb ik opnieuw een telefonisch onderhoud gehad en RDI toegezegd dat de stukken verwijderd worden. Ook heb ik RDI voorgehouden dat ik vind dat de rechtbank hierover geïnformeerd moet worden. Dat wilde RDI liever zelf doen. RDI heeft mij gevraagd om met elke reactie te wachten, totdat zij met [klager 1], [klager 2] en de Rechtbank haar fout had gecommuniceerd. Dat heb ik gerespecteerd. Er is dus geen sprake van vernietiging na ‘ampel beraad’. Ik heb RDI al op 11 juli 2024 mondeling toegezegd dat ik evenals mijn contactpersoon en de overige advocaten van [K] de informatie vernietigen. Dat heb ik schriftelijk in mijn brief van 12 juli 2024 bevestigd. Dat lijkt me alleen maar zorgvuldig. (…)

Mijn terechte veronderstelling was dat RDI de vertrouwelijke onderdelen van de processtukken had gecontroleerd samen met de partij die ze heeft verstrekt, in dit geval [klager 1]. Dat moest gebeuren, voordat ze als openbare stukken tegelijkertijd aan andere partijen (waaronder [K]) werden gestuurd. Juist omdat in de ingetrokken procedure met het nummer 23/4565 per abuis een vertrouwelijk ongeredigeerd stuk (dat later volgens de rechter commissaris grotendeels openbaar bleek te zijn) zowel aan mij als de rechtbank was gestuurd als openbaar A-stuk en ik geen behoefte had aan een herhaling van de onverkwikkelijke correspondentie die daarop volgde zowel van [klager 1] als van [klager 2], heb ik mevrouw [X] van RDI in mijn e-mail van 13 juni 2024 nog eens uitdrukkelijk gevraagd of alle toegezonden A stukken in zowel de dossiers 24/2713 als 24/2714 openbaar waren. Ik voer immers de vertrouwelijkheidsbeoordeling niet uit. Dat doet RDI in samenspraak met degenen die de stukken hebben aangeleverd. Ik mag ervan uitgaan dat zij na die toetsing dezelfde stukken hebben ontvangen als ik. Zij heeft mij op 26 juni 2024 per e-mail bericht dat een enkel stuk uit het dossier van [klager 1] vervangen diende te worden, omdat daarin vertrouwelijke (persoons)gegevens voorkwamen (zie ook hierna). Ik heb dit bericht opgevat als een reactie op mijn e-mail van 13 juni 2024 na een dubbele check van de betreffende stukken. Uiteraard heb ik aan haar verzoek gehoor gegeven. (…)

Ik ben overigens pas na 13 juni 2024 begonnen met het lezen van processtukken, omdat mijn contactpersoon bij [K] door persoonlijke omstandigheden wekenlang niet bereikbaar was. Ik ben begonnen met het dossier 24/2713 (vergunningen [klager 2]). Daarin bevonden zich veel digitale documenten (38 in totaal) met nog meer bijlagen, waaronder geredigeerde stukken over de afspraken tussen [klager 2] en [klager 1]. Deze geredigeerde stukken heb ik volledig gelezen in de veronderstelling dat de redactie door RDI was afgestemd met [klager 2]. Deze stukken trokken de bijzondere aandacht van [K], omdat deze haar vermoeden bevestigden dat er afspraken bestaan tussen [klager 2] en [klager 1] over hun deelname in OMS in het bijzonder over [V] dat inmiddels aan [klager 2] toebehoort. Hierover heb ik veelvuldig contact gehad met de andere advocaten in het team van [K]. (….)

Ik had toen RDI mij op 10 juli 2024 telefonisch benaderde over beide procesdossiers 24/2713 en 24/2714 ([klager 2] resp. [klager 1]) nog geen tijd gehad om de stukken in het dossier 24/2714 door te nemen, te beoordelen en binnen het team van [K] te bespreken. (…) Ik heb de overige vertrouwelijk aangemerkte stukken in verband met het verzoek van RDI van 10 juli 2024 meteen verwijderd en kan ze dus niet meer lezen. Mochten de verwijderde stukken dezelfde zijn als de geredigeerde stukken uit het procesdossier 24/2713 van [klager 2] (dat zou je met RDI moeten afstemmen die deze stukken nog wel zou moeten kunnen inzien), dan geldt daarvoor dat ik deze geredigeerde stukken heb gelezen in de veronderstelling dat de redacties door RDI waren afgestemd (zie hierboven). Dat heb ik in mijn brief van 12 juli 2024 aan RDI bericht. (…)

[K] heeft op 24 juni 2024 een handhavingsverzoek gericht aan de ACM. Dat is verstuurd door haar advocaat [mr. S] (…). Zij hebben in dat verzoek gewezen op afspraken die zijn gemaakt over de deelname van [klager 2] en [klager 1] in OMS onder meezenden van een zogeheten (evident geredigeerde) Sales Representation Agreement. [K] heeft ook in dat verzoek de (eveneens geredigeerde) Sales Guarantee Agreement genoemd. Deze informatie komt uit het procesdossier van [klager 2] met het nummer 24/2713.”

2.21 Op 13 augustus 2024 stuurt de rechtbank een brief aan verweerster waarin onder meer staat:

“… verzoekt de rechtbank [K]. en al haar gemachtigden de abusievelijk verzonden vertrouwelijke gedingstukken in kwestie, alsmede de brief van 12 juli 2024 uit uw dossiers te verwijderen en verwijderd te houden, in elk geval tot de rechter-commissaris een beslissing heeft genomen op het verzoek van verweerder om toepassing van artikel 8:29 van de Awb.”

2.22 Op 16 augustus 2024 stuurt verweerster een brief aan de rechtbank waarin zij bevestigt dat zij de vertrouwelijke stukken heeft verwijderd, alsook haar brief van 12 juli 2024. Verweerster schrijft daarover:

“Ik wens evenwel te benadrukken dat het niet mijn intentie was om vertrouwelijke informatie te delen. Mijn intentie was uitsluitend om in alle eerlijkheid aan te geven welke informatie de advocaat-gemachtigden van [K] hebben gezien zonder daarover in detail te treden. Omdat ik de stukken op 12 juli 2024 al had verwijderd kon ik dat niet meer doen aan de hand van processtuknummer of data. Ik heb geprobeerd een objectieve omschrijving te geven (…)”

 

3. KLACHT KLAGER 1

3.1 De klacht van klager 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager 1 verwijt verweerster het volgende:

a) Verweerster heeft (bedrijfs)vertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige documenten gedeeld met haar cliënt (een concurrent van klager 1), terwijl het evident was dat de verstrekking van de documenten aan verweerster een fout betrof en de vertrouwelijke informatie niet gebruikt mocht worden.

b) Verweerster heeft deze vertrouwelijke informatie gebruikt bij de indiening van een handhavingsverzoek.

c) Verweerster heeft de vertrouwelijke informatie verwerkt in een brief die zij heeft ingebracht in de beroepsprocedures bij de rechtbank.

3.2 Klager 1 stelt dat verweerster wist of behoorde te weten dat de verstrekte producties per abuis aan verweerster waren verstrekt. Verweerster heeft hierover na de eerste kennisname van de producties geen directe navraag gedaan bij de RDI. Verweerster heeft de vertrouwelijke informatie, nadat zij deze op verzoek van de RDI had verwijderd, via de brieven van 12 en 26 juli 2024 alsnog als openbare informatie in de beroepsprocedure ingebracht. Ook heeft zij klager 1 niet geïnformeerd, terwijl dat op verschillende momenten wel noodzakelijk was.

3.3 Ter zitting is de klacht als volgt (nader) gespecificeerd. Verweerster heeft volgens klager 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld:

Door na het bestuderen van de overeenkomsten het gebruik niet te stoppen, noch navraag te doen bij de RDI en/of klagers. Integendeel, zij heeft in de loop van juni 2024 met dhr. H van K en mr. S de Sales Guarantee Agreement en de Sales Representation Agreement doorgenomen en besproken. Ook de vertegenwoordigers van [D] B.V. zijn mondeling over de Sales Guarantee Agreement geïnformeerd. Door de vertrouwelijke overeenkomsten te (laten) delen en gebruiken door K en de verschillende gemachtigden van K, alsook een andere concurrent (C). K en C hebben een van deze overeenkomsten daarna als grondslag gebruikt voor een handhavingsverzoek bij de ACM. Door, nadat zij door de RDI op 10 juli 2024 over de gemaakte fout was geïnformeerd, bij brief van 12 juli 2024 aan de RDI een beschrijving te sturen van een deel van de vertrouwelijke afspraken en die brief vervolgens op 26 juli 2024 in te brengen in de beroepsprocedure bij de rechtbank. Zo werd een deel van de informatie onderdeel gemaakt van het openbare procesdossier.

 

4. KLACHT KLAGER 2

4.1 De klacht van klager 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager 2 verwijt verweerster het volgende:

d) Verweerster heeft abusievelijk zeer vertrouwelijke documenten ontvangen van de RDI. Hoewel zij wist of kon weten dat deze documenten niet voor haar bestemd waren, heeft zij daar kennis van genomen, deze doorgestuurd aan derden en de documenten gebruikt.

4.2 Klager 2 stelt dat de zeer vertrouwelijke stukken evident niet voor verweerster en haar cliënt bedoeld waren. Het had verweerster meteen duidelijk moeten zijn dat bepaalde overeenkomsten niet voor haar en haar cliënte bedoeld waren. Klager 2 wijst daarbij onder meer op de tekst in het e-mailbericht van productie 17. Verweerster had na het openen van de betreffende stukken meteen aan de bel moeten trekken bij de RDI en/of bij klagers. Dat verweerster dat na zo’n evidente vergissing niet heeft gedaan, is haar aan te rekenen.

4.3 Namens klager 2 is ter zitting toegelicht dat de klacht uiteindelijk ziet op het feit dat productie 17 (de e-mail met de vertrouwelijke overeenkomsten) is besproken en gebruikt. Verweerster had zich bij het zien van de overeenkomsten moeten afvragen hoe het kon dat deze bij de stukken zaten.

 

5. VERWEER

5.1 Verweerster heeft tegen de klachten verweer gevoerd. Zij heeft toegelicht dat zij op 21 mei 2024 van de RDI een downloadlink ontving. Zij heeft deze link op 23 mei 2024 aan dhr. H en mr. S van K doorgestuurd. Verweerster is ervan uitgegaan dat zij uitsluitend de openbare, zo nodig geredigeerde versie van, stukken had ontvangen. Omdat zij op haar e‑mail van 13 juni 2024 geen antwoord van de RDI ontving, is zij samen met dhr. H en mr. S begonnen met het doornemen van de stukken. Verweerster heeft toegelicht dat zij op basis van de digitale benaming van de stukken niet kon zien het dat het vertrouwelijke stukken betrof.

5.2 Verweerster is gestart met productie 1 van dossier 24/2713. Zij werd door dhr. H en/of mr. S opmerkzaam gemaakt op productie 17 (een e-mail van 13 juli 2023). Verweerster heeft deze e-mail geopend en twee bij deze e-mail gevoegde agreements gezien, te weten de geredigeerde sales guarantee agreement en de geredigeerde sales representation agreement. Het ging om geredigeerde versies. Verweerster was aan de bestudering van dossier 24/2714 nog niet toegekomen toen de RDI haar op 10 juli 2024 berichtte over de abusievelijk vertrouwelijk verstrekte stukken. Verweerster heeft deze stukken (dossier 24/2714) ongezien verwijderd. Verweerster heeft op verzoek van de RDI alle per abuis verstrekte vertrouwelijke informatie verwijderd. Zij heeft de vertrouwelijke producties 2 en 11 (uit dossier 24/2713) niet bekeken.

5.3 Verweersters brief van 12 juli 2024 aan de RDI is gestuurd met het doel aan de RDI te bevestigen dat K en haar advocaat-gemachtigden de betreffende stukken zouden verwijderen. Verweerster had op dat moment de stukken al verwijderd. Verweerster heeft in haar brief toegelicht welke van de betreffende stukken zij (samen met anderen) al bekeken had en dat zij niet zomaar kan ‘ontweten’ wat zij heeft gezien. Omdat zij de vertrouwelijke informatie uit de dossiers al had verwijderd, kon zij de precieze inhoud van deze stukken niet met naam en datum beschrijven. Verweersters bedoeling was om in algemene bewoordingen kenbaar te maken welke stukken zij bekeken had zonder derden van de inhoud van die stukken in kennis te stellen.

5.4 Verweerster heeft op 11 juli 2024 met de RDI afgesproken dat zij de rechtbank over het voorval zou informeren. Afspraak was dat zij dat zou doen, nadat de RDI zelf klagers en de rechtbank zou hebben geïnformeerd. Dat heeft verweerster op 26 juli 2024 gedaan, waarbij zij haar brief van 12 juli 2024 aan de RDI als bijlage heeft gevoegd.

5.5 Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij kort voor 24 juni 2024 is begonnen met de bestudering van de stukken. In de dagen voor die datum namen dhr. H en mr. S contact op met verweerster over de stukken.

5.6 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

6. BEOORDELING

Toetsingskader

6.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Kennisname vertrouwelijke stukken

6.2 Vast staat dat de RDI op 21 mei 2024 de op de zaak betrekking hebbende stukken (digitaal) aan verweerster heeft verstrekt. Door een fout van de RDI zijn daarbij niet alleen de openbare stukken, maar ook vertrouwelijke stukken verstrekt. De klachten zien er niet (meer) op dat verweerster deze stukken c.q. de downloadlink op dat moment met haar cliënt en het (advocaten)team heeft gedeeld. De klachten zien er (uiteindelijk) in de kern op dat verweerster, op het moment dat zij de stukken (specifiek: dossier 24/2713, productie 17, te weten een e-mail van 23 juli 2023 met bijbehorende overeenkomsten) bekeek, zich had moeten realiseren dat deze overeenkomsten evident vertrouwelijk waren en dat de verstrekking daarvan dus een evidente fout betrof. Klagers stellen dat verweerster bij kennisneming van productie 17 had moeten handelen, omdat daarin stond dat de bijlagen zeer vertrouwelijke waren en het dus voor verweerster duidelijk was dat sprake was van een evidente vergissing van de zijde van de RDI. Verweerster had op dat moment de RDI en/of klagers hierover moeten informeren en verdere bestudering van de stukken moeten staken, totdat daarover van de RDI en/of klagers duidelijkheid was verkregen. Door dit niet te doen, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus klagers.

6.3 De raad stelt voorop dat verweerster er in beginsel op mocht vertrouwen dat zij van de RDI alleen de openbare stukken had ontvangen. Het is de verantwoordelijkheid van de RDI om de juiste stukken te verstrekken en van de ontvanger – in dit geval: verweerster – kan niet worden verlangd dat zij alle stukken (in dit geval circa 10.000 pagina’s) controleert. Alleen in het geval dat de ontvanger weet, of moet weten dat de RDI ten onrechte vertrouwelijke stukken heeft gestuurd die niet voor de ontvanger zijn bestemd, moet deze actie ondernemen. In dat geval mag van de ontvanger verwacht worden dat die de RDI en/of klagers daarover informeert en bestudering van de stukken staakt tot verdere duidelijkheid is verkregen. De vraag in deze zaak is dan ook of verweerster op of rond 20 juni 2024, bij het bestuderen van de stukken (meer precies: productie 17 van dossier 24/2713), wist of had moeten weten dat sprake was van een evidente vergissing. De raad is van oordeel dat niet evident was dat de verstrekking van de betreffende stukken een vergissing was en overweegt daartoe als volgt.

6.4 Verweerster werd kennelijk door haar cliënt en/of een collega-advocaat opmerkzaam gemaakt op de betreffende productie 17. Dit betreft een e-mail van A aan de RDI van 13 juli 2023 met zeven bijlagen (overeenkomsten). In het e-mailbericht wordt door (/namens) A vermeld dat het gaat om zeer vertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie en dat in de stukken onder meer bedragen en percentages zijn zwartgemaakt. Klagers stellen dat verweerster bij het lezen van deze e-mail en bij het zien van de namen van de overeenkomsten (de zeven bijlagen) had moeten weten dat zij deze stukken bij vergissing had ontvangen. Verweerster heeft zich daartegen verweerd door te stellen dat het niet uitzonderlijk is dat een bestuursorgaan stukken doorstuurt ten aanzien waarvan de verstrekkende partij van oordeel is dat ze vertrouwelijk zijn maar door het bestuursorgaan als niet vertrouwelijk worden beschouwd. Het bestuursorgaan bepaalt namelijk zelf, weliswaar in overleg met degene die de informatie aanlevert, wat vertrouwelijk is. Het enkele feit dat de stukken door de verstrekkende partij als vertrouwelijk worden aangemerkt was dus voor verweerster geen reden om uit te gaan van een vergissing van de RDI. Verweerster werd daarin gesterkt door het feit dat de stukken waren geredigeerd.

6.5 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster wist dat het om vertrouwelijke stukken ging en dat zij dat onder de omstandigheden ook niet had moeten weten. Hoewel verweerster had kunnen twijfelen aan de openbaarheid van de betreffende bijlagen (de vertrouwelijke overeenkomsten), is het naar het oordeel van de raad niet evident dat die stukken per abuis zijn verstrekt. Het is immers aan het bestuursorgaan, in dit geval de RDI, om te beslissen of een stuk (gedeeltelijk) vertrouwelijk is. Dat degene die het stuk heeft aangeleverd dat vertrouwelijk wenst te houden, is dan ook niet doorslaggevend. Het ging daarbij om geredigeerde stukken, waardoor verweerster ervan uit mocht gaan dat die stukken openbaar waren en dat de niet geredigeerde versies bij de niet openbare stukken zouden zitten. Of deze stukken in een eerdere procedure als vertrouwelijk zijn aangemerkt, kan de raad niet vaststellen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster, door kennis te nemen van de (vertrouwelijke) stukken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op verweerster rustte dan ook niet de verplichting om de RDI en/of klagers te informeren en bestudering van de stukken te staken. Die verplichting ontstond pas op het moment dat de RDI verweerster over de fout informeerde. Verweerster heeft op dat moment ook de stukken verwijderd en zich ingezet om verwijdering van de stukken bij anderen te bewerkstelligen.

6.6 Dat verweerster op 13 juni 2024 een bericht aan de RDI heeft gestuurd en het antwoord daarop niet heeft afgewacht, maakt dit niet anders. Verweerster was niet verplicht een dergelijk bericht aan de RDI te sturen en zij heeft bovendien nog (bijna) een week gewacht met de bestudering van de stukken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is dan ook niet gebleken.

Handhavingsverzoek

6.7 Op 24 juni 2024 is een handhavingsverzoek ingediend, waarbij twee vertrouwelijke overeenkomsten (van de eerdergenoemde productie 17) zijn gevoegd. Dit verzoek is niet door verweerster ingediend, maar door een andere advocaat van K. Het verzoek is bovendien ingediend voordat duidelijk was dat de verstrekking van de overeenkomsten op een vergissing berustte. Zoals hiervoor overwogen, was geen sprake van een evidente fout en rustte op verweerster niet de verplichting om het gebruik van de stukken te staken. Dit verwijt is dan ook ongegrond.

Verweersters brief van 12 juli 2024

6.8 Op 12 juli 2024 heeft verweerster een brief aan de RDI gestuurd. Zij heeft die brief later (op 26 juli 2024) aan de rechtbank gestuurd. De raad is van oordeel dat dit verwijt onvoldoende concreet is gemaakt. Verweerster beschikt niet meer over deze brief, omdat deze in opdracht van de rechtbank is verwijderd. Ook de raad beschikt niet over de brief (zie 1.6 en 1.7). De raad kan de juistheid van dit verwijt dan ook niet vaststellen. Dit verwijt is ongegrond.

Conclusie

6.9 De klachten zijn (in alle onderdelen) ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart beide klachten (25-157/DH/RO en 25-158/DH/RO) ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. A. Schaberg, A.B. Baumgarten, G. Sarier en D.M. de Knijff, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2025.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 18 augustus 2025