Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:160

Zaaknummer

250183

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet tegen beslissing van de voorzitter om de klacht tegen de waarnemend deken niet te verwijzen. Het klachtrecht is er niet voor bedoeld om de werkwijze van een deken en/of het dekenstandpunt in een klacht tegen de deken aan de orde te stellen en evenmin om af te dwingen dat iemand anders een tweede klacht onderzoekt en/of dat die klacht zonder (afgerond) onderzoek naar de raad wordt doorgeleid.

Uitspraak

Beslissing van 18 augustus 2025 in de zaak 250183

naar aanleiding van het verzet  tegen de beslissing van de voorzitter van het hof  van 28 mei 2025 in de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

 

 

1    DE PROCEDURE 

1.1    Met de beslissing van 28 mei 2025 heeft de voorzitter van het hof het verzoek van klager tot verwijzing van de klacht tegen verweerster afgewezen.

1.2    Het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter is op 29 mei 2025 ontvangen door de griffie van het hof. Behalve het verzetschrift bevat het dossier de stukken die in verband met het verwijzingsverzoek aan het hof zijn verstrekt. Het dossier bevat daarnaast: -    het antwoord van verweerster; -    de repliek; -    de dupliek. 

1.3    Het hof heeft het verzet behandeld in raadkamer. 

2    DE FEITEN

2.1    Klager heeft bij de deken een klacht ingediend tegen een advocaat in het arrondissement Limburg, die in behandeling is genomen onder nummer K24-120. De deken heeft conform artikel 46c lid 4 Advocatenwet de klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar verweerster. Verweerster heeft conform artikel 46c lid 3 Advocatenwet een onderzoek ingesteld naar de klacht.

2.2    Verweerster heeft het onderzoek naar de klacht afgesloten met haar brief aan klager (en de beklaagde advocaat) van 8 mei 2025. In deze brief heeft zij de standpunten over en weer samengevat weergegeven en haar visie op de klacht gegeven met als conclusie de verwachting dat de tuchtrechter de klachten van klager ongegrond zou verklaren. Verweerster heeft daaraan toegevoegd dat een definitief oordeel is voorbehouden aan de tuchtrechter, die niet gebonden is aan de visie van de (waarnemend) deken. Tot slot heeft ze klager in de gelegenheid gesteld om de klacht (na betaling van het griffierecht) voor te leggen aan de Raad van Discipline (hierna: de raad). 

2.3    Klager heeft per e-mail op 8 mei 2025 zijn vertrouwen opgezegd in verweerster voor de klachtbehandeling in een andere zaak, tegen een andere advocaat, die zij in behandeling had genomen onder nummer K25-018 “wegens de (subjectieve en objectieve) schijn van partijdigheid in tuchtklacht (…) K24-120.” 

2.4    Op 11 mei 2025 heeft klager de Orde van Advocaten bericht:  “Ik vrees voor vooringenomenheid, partijdigheid en heb geen vertrouwen in tuchtrechtelijke klachtbehandeling door [verweerster], wegens de (subjectieve en objectieve) schijn van partijdigheid in tuchtklacht (…) K24-120. Ik handhaaf mijn tucht klacht [in de zaak K25-018].”

2.5    Op 13 mei 2025 heeft klager bij de Orde van Advocaten “een klacht en tuchtklacht” ingediend “in de zin van de interne klachtenprocedure” tegen verweerster. Dit is de klacht, die de voorzitter van het hof niet heeft verwezen. 

2.6    In twee e-mails van 29 mei 2025 heeft klager in beide lopende klachtzaken doorzending naar de raad verzocht/geëist. In de zaak K24-120 heeft hij daaraan toegevoegd dat het griffierecht inmiddels was betaald. In de zaak K25-018 heeft hij daaraan toegevoegd dat hij bezwaar maakte tegen verdere inhoudelijke bemoeienis en/of het geven van een dekenstandpunt door de deken of verweerster. 

 

3    HET VERZET

De gronden van verzet

3.1    Klager heeft het volgende aan het verzet ten grondslag gelegd. 

1.    Nadat klager zijn vertrouwen in verweerster had opgezegd, had zij de (tweede) tuchtklacht, die zij voor hem in behandeling had, moeten verwijzen naar een deken van een andere orde in de zin van artikel 46c lid 4, van de Advocatenwet. 

2.    Verweerster heeft klager ook niet geïnformeerd over artikel 46c lid 2, van de Advocatenwet. Dat is onrechtmatig, onevenredig, ongebruikelijk, (tuchtrechtelijk) verwijtbaar, laakbaar.

3.    De voorzitter van het hof had de klacht tegen verweerster wél moeten verwijzen, want: -    klager klaagt niet over een dekenvisie of standpunt; -    het gaat niet om (de behandeling van) het dekenoordeel, maar om de wijze waarop verweerster zich in klagers zaak jegens hem heeft gedragen op 8 mei 2025; -    klagers recht om tegen andere advocaten een klacht in te dienen doet niet ter zake voor zijn recht op en belang bij een klacht over onrechtmatige, (tuchtrechtelijk) verwijtbare, laakbare, partijdige gedragingen van verweerster;  -    de voorzitter bagatelliseert de zelfstandige bevoegdheden van een (waarnemend) deken als hij stelt dat de deken de klacht slechts onderzoekt; -    de als klacht in de zin van de interne klachtenprocedure bedoelde klacht is zonder interne klachtbehandeling en zonder enige toetsing door de Orde van Advocaten doorgestuurd aan het hof; -    klager heeft van het hof geen vermeend procesreglement ontvangen.

Het verweer 3.2    Verweerster heeft tegen het verzet aangevoerd dat zij als waarnemend deken de klacht met nummer K24-120 heeft onderzocht conform het gestelde in de Advocatenwet en in de leidraad dekenaal klachtenonderzoek. Dat zij dit onderzoek heeft gedaan, betekent niet dat zij geen onderzoek meer kan doen in een andere klachtzaak van klager tegen een andere advocaat. Het geven van een dekenvisie leidt niet tot de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid in een andere zaak. Bij iedere klachtbehandeling wordt verwezen naar de leidraad dekenaal klachtonderzoek, waarin onder meer staat vermeld dat de deken altijd onderzoek moet doen, ook als verzocht wordt om de klacht meteen door te sturen naar de raad. 

 

4    BEOORDELING 

Verzet mogelijk?  4.1     De beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld, ziet op de situatie als bedoeld in artikel 46c lid 5 Advocatenwet. In dit artikel is bepaald dat de voorzitter klachten tegen dekens verwijst naar een deken van een andere orde om de klacht te laten onderzoeken en af te handelen. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van afwijzing van het verzoek en ook niet in een bijbehorend rechtsmiddel tegen die afwijzing. Het hof is echter van oordeel dat verzet mogelijk moet zijn als de voorzitter het verwijzingsverzoek afwijst. Om die reden heeft het hof de mogelijkheid van verzet tegen afgewezen verwijzingsverzoeken vastgelegd in artikel 13 van het procesreglement.

Maatstaf 4.2    Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

Overwegingen 4.3    Het hof stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend de vraag ter toetsing voorligt of de voorzitter een juiste beslissing heeft genomen door de klacht van klager tegen verweerster niet te verwijzen. Dat betekent dat het hof niet ingaat op alle (overige) verzoeken en eisen die klager heeft geformuleerd, omdat die buiten het bestek van deze procedure vallen. Het hof wijst er verder op dat alle reglementen van het hof zijn gepubliceerd op de website van het hof en niet (standaard) worden toegezonden. 

4.4    Het is vaste rechtspraak van het hof dat de deken altijd een onderzoek moet verrichten naar een ingediende klacht (zie ook artikel 46c lid 3 Advocatenwet), óók als de klager overeenkomstig lid 2 van dit artikel vraagt om de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad te brengen. Als de klager daarom verzoekt, zal de deken - ná afronding van het onderzoek - de klacht doorleiden naar de raad. Artikel 46c lid 4 Advocatenwet bepaalt dat de deken een klacht voor onderzoek en afhandeling kan verwijzen naar een ander lid binnen de eigen raad van de orde. Een klacht kan niet worden verwezen naar een deken van een ander arrondissement. De verzetgronden 1 en 2 falen hierom. 

4.5    Uit de stellingen van klager en de overgelegde stukken blijkt verder dat klager het niet eens is met het dekenstandpunt van verweerster van 8 mei 2025. Het gevolg daarvan is dat hij niet langer wil dat verweerster zijn andere klachtzaak nog behandelt en dat hij zijn klacht tegen verweerster heeft ingediend. Het hof kan de klacht tegen verweerster op grond hiervan niet anders zien dan als voortvloeiend uit klagers onvrede over het dekenstandpunt van 8 mei 2025 en dat betekent dat de voorzitter terecht heeft besloten deze klacht niet te verwijzen. De eerste klacht is op verzoek van klager inmiddels doorgeleid aan de raad. Klager kan die klacht bij de raad nog verder toelichten en ook aangeven op welke punten hij van mening is dat verweerster de klacht niet juist heeft weergegeven en/of samengevat en waarom hij het met de visie van verweerster niet eens is. Het klachtrecht is er niet voor bedoeld om de werkwijze van een deken en/of het dekenstandpunt in een klacht tegen de deken aan de orde te stellen. Het klachtrecht is er ook niet voor bedoeld om af te dwingen dat een ander dan verweerster de tweede klacht onderzoekt en/of dat die klacht zonder (afgerond) onderzoek naar de raad wordt doorgeleid. Dat betekent dat ook de derde verzetsgrond faalt. 

4.6    Het hof voegt aan het voorgaande nog toe dat de voorzitter de klacht van klager niet heeft verwezen, voor zover het klagers tuchtklacht betreft en dat hij heeft overwogen dat voor de interne klacht bij de deken de daarvoor bestemde procedure moet worden doorlopen. De beslissing van de voorzitter heeft dus geen betrekking op de interne klachtenprocedure bij de deken. 

 

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 18 augustus 2025.