Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:192
Zaaknummer
25-409/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over het niet (tijdig) verstrekken van informatie en arresten kennelijk ongegrond. Klacht voor het overige niet ontvankelijk omdat daarover te laat is geklaagd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 augustus 2025
in de zaak 25-409/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 23 juni 2025 met kenmerk Z 2360656/MK, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in zijn strafzaak. Bij arrest van 21 juli 2020 heeft het gerechtshof klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens moord en belaging. Ook is de maatregel van tbs opgelegd.
1.2 Op 5 mei 2021 en 20 mei 2021 zijn aan klager eigen bijdragen opgelegd voor toevoegingen.
1.3 Op 14 juni 2021 heeft BNNVARA een documentaire uitgezonden. Voorafgaand aan de uitzending heeft verweerder samen met zijn kantoorgenoot contact gezocht met de omroep om na te gaan of en in welke mate klager in de documentaire genoemd zou worden.
1.4 Op 17 juni 2021 is een toevoeging verleend voor een ‘geschil onrechtmatige daad’.
1.5 Op 23 juni 2021 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Met deze brief reageer ik even op ons laatste telefoongesprek. We spraken om de BNN uitzending die gedaan was omtrent L.K. en mij. Hiervan heb ik momenteel een extra toevoeging van ontvangen namens de Raad van Rechtsbijstand. Ik ga ervan uit dat deze los wordt behandeld gezien naast de lopende strafzaak.
(…) Hiermee wil ik toch echt graag aandringen om echt werk van deze situatie te maken. (…) Ik ben dan ook van mening dat er hieruit een nieuwe rechtsgang volgt. Waarin ik ze eigenlijk heel graag voor de rechter sleep om plegen van fraude, publieke onterechte publicaties met grote omvang, tot aan inbreuk iemands privacy nog lopende zaak, het beïnvloeden van een nog lopende zaak en ga zo maar even door. Ik zie dit echt zeer ernstig in omdat dit ook niet zomaar even recht te breien is waardoor de impact alleen maar nog groter word. Graag wil ik je dan vragen om voor deze kwestie een aparte afspraak te maken om elkaar eerdaags onder vier ogen te spreken.”
1.6 Op 7 september 2021 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Vorige week hebben wij elkaar gezien en gesproken. In verband met tijdsbesef, hadden we zeer kort gesproken over een aantal punten. Graag zoals ik u heb verteld zou ik bij deze een begeleidende brief schrijven met alle punten erin waar aandacht aan vereist is. (…) Graag wil ik het volgende van u waar actie voor vereist is en moet worden ondernomen:
(…) Hetzelfde geldt voor de procedure die al reeds is opgestart door u voor BNN-VARA. Waar ik graag van je op de hoogte gehouden wil worden. In mijn reeds eerdere brief erover gesproken dit zeer ernstig en misleidende inhoud te bevatten wat geen vorm in van de werkelijke gebeurtenis in de nog lopende kwestie. (…)"
1.7 Op 5 oktober 2021 heeft verweerder klager een betalingsherinnering verstuurd.
1.8 Op 6 oktober 2021 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Graag met dit schrijven verneem ik nog de stand van zaken omtrent het volgende door:
Laatste stukken over de mailuitwisseling van [auteurs] die een boek wilden gaan schrijven (…) waarin mijn zaak volledig in word betrokken. (…) Ik heb u verzocht deze kwestie serieus op te pakken. Ik heb u hier niet meer over gehoord, dus bij deze vraag ik u nogmaals. Wat kunnen we hiermee, hiertegen gaan beginnen momenteel? (…)De eigen bijdrage van € 203,- zal ik zoals afgesproken in 2 termijnen worden voldaan. Een in maand oktober waar we nu in zitten en de tweede in november 2021.”
1.9 Op 22 februari 2022 heeft verweerder per brief de conclusie van de advocaat-generaal aan klager gestuurd.
1.10 Op 12 april 2022 heeft de Hoge Raad arrest gewezen, met toepassing van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie. Wel is de opgelegde gevangenisstraf van 15 jaar verminderd tot 14 jaar en 8 maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het behandelen van de zaak.
1.11 Op 18 juli 2022, 1 augustus 2022 en 5 augustus 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder contact gehad met klager over het indienen van een verzoekschrift bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).
1.12 Op 10 augustus 2022 heeft verweerder namens klager het verzoekschrift, dat klager op 5 augustus 2022 heeft ondertekend, ingediend bij het EHRM. Ten aanzien van de klacht over schending van artikel 3 EVRM is geoordeeld dat niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Ten aanzien van de klacht over schending van artikel 6 lid 1 EVRM is geoordeeld dat geen sprake is van een schending van een mensenrecht.
1.13 Op 10 november 2022 heeft het EHRM het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.14 Op 1 december 2022 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Onlangs heb ik van [kantoorgenoot van verweerder] telefonisch enig contact gehad betreffende de lopende strafzaak van mij. Die ik momenteel als straf onderga in PI te Dordrecht. Ik heb tot mijn spijt tot de dag van vandaag nog niks van u zelf vernomen. Graag wil ik alles wat er gebeurd, maar ook het verloop. Maar ook een spoedig contact met u hebben. Over het verloop van de verdediging alsmede gewoon een eindejaar als verslag in communicatie over de momentele stand van zaken in deze algehele grote zaak. Juridisch is het voor mij nog lang niet afgelopen. Dus ik wil graag spoedig contact van u hebben, middels een terugbelafspraak. Om goed door te nemen voor het verdere verloop. Uw inbreng en visie. Met het algehele verdediging dat opgevoerd moet en zal gaan worden. Op alle fronten en mogelijkheden. Gezien ook meerdere mensen die erg betrokken zijn, bij de ernst van mijn situatie. Zijn er genoeg reiken en helpende handen. Die graag natuurlijk niet alleen de onschuld willen en moeten bewijzen. Maar ook op grote schaal hart in actie zal en gaan moeten komen. Voor deze consequenties en verloop, verneem ik graag binnen een week persoonlijk contact met u.,”
Op 9 december 2022 heeft verweerder een terugbelverzoek achtergelaten voor klager.1.16 Op 13 maart 2023 heeft de kantoorgenoot van verweerder klager verwezen naar een in het mediarecht gespecialiseerde advocaat.
1.17 Op 8 mei 2023 heeft klager bij de Raad voor Rechtsbijstand navraag gedaan over een herbeoordeling van de betaalde eigen bijdragen in 2020 en 2021, omdat hij in die jaren geen inkomen had vanwege zijn detentie.
1.18 Bij brief van 18 juli 2024, door de deken ontvangen op 24 juli 2024, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2022 en het EHRM van 10 november 2022 niet (tijdig) aan klager verstrekt en heeft klager niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie in de zaken die hij van klager onder zich heeft; Verweerder heeft geen werkzaamheden verricht voor klager ter zake het onrechtmatig handelen van BNNVARA jegens hem; Verweerder heeft op 5 mei 2021 en 20 mei 2021 ten onrechte een eigen bijdrage gefactureerd aan klager en zelfs ter zake een betalingsherinnering gestuurd;
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Ontvankelijkheid wegens het niet gebruik maken van de kantoorklachtenregeling
4.1 Verweerder heeft naar voren gebracht dat klager in strijd met artikel 46d van de Advocatenwet geen gebruik heeft gemaakt van de kantoorklachtenregeling. Hoewel verweerder daaraan geen consequentie verbindt, begrijpt de voorzitter dit als een ontvankelijkheidsverweer. Dat wordt niet gevolgd. Het doorlopen van de interne klachtenprocedure is geen vereiste voor het indienen van een tuchtklacht bij de deken. Dat volgt ook niet uit artikel 46d van de Advocatenwet. Dit staat dus niet in de weg aan de ontvankelijkheid van klager.
Toetsingskader
Toetsingskader ontvankelijkheid – klachtonderdelen b) en c)
4.2 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
Toetsingskader inhoudelijk – klachtonderdeel a)
4.3 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Beoordeling
Klachtonderdeel a)
4.4 Klager stelt dat hij nooit afschriften heeft ontvangen van de arresten van de Hoge Raad en het EHRM. Verweerder heeft daarover toegelicht dat hij altijd arresten in persoon altijd bespreekt met zijn cliënten, zoals dat gebruikelijk is in het strafrecht. De gebruikelijke werkwijze op het kantoor is dat de secretaresse twee sets van de arresten print, waarvan er één achterblijft in het archief en de ander wordt meegegeven aan de cliënt. Er is in het archief maar één exemplaar aangetroffen. Op basis daarvan en de agenda en het e-mailverkeer met de PI zijn de arresten naar verweerders weten overhandigd. Ten aanzien van het EHRM-arrest heeft verweerder toegelicht in die periode een drukke agenda te hebben gehad en vanwege de bij klager vastgestelde psychische stoornissen en het slechte nieuws dit gesprek samen met een kantoorgenoot te hebben willen doen. Verweerder wijst erop dat klager in die periode nooit heeft geklaagd dat hij de stukken niet heeft ontvangen.
4.5 De voorzitter ziet in de door verweerder aangedragen omstandigheden voldoende aanknopingspunten om hem te volgen in zijn betoog dat klager de arresten tijdig, en niet pas na indiening van deze klacht, heeft ontvangen. Ook acht de voorzitter de uitleg van verweerder waarom het enige tijd heeft geduurd om het EHRM-arrest met klager te bespreken navolgbaar. De voorzitter ziet daarin niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook voor het overige ziet de voorzitter geen aanknopingspunten dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over belangrijke informatie in zijn zaken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
4.6 Klachtonderdeel b) gaat over de uitzending van BNNVARA. Verweerder heeft toegelicht op 21 juni 2021 advies te hebben gegeven aan klager dat een procedure om de uitzending te verbieden geen redelijke kans van slagen had, omdat klagers naam afgekort zou worden weergegeven en klager op dat moment door het gerechtshof was veroordeeld wegens moord en belaging. Verweerder heeft daarbij een verklaring van zijn kantoorgenoot overgelegd, waaruit volgt dat het advies telefonisch op 14 juni 2021 of kort daarna is gegeven. Klager heeft in zijn klachtbrief ook bevestigd dat verweerder telefonisch heeft medegedeeld er niets in te zien. Dat betekent dat klager vanaf 21 juni 2021 binnen drie jaar zijn beklag hierover had moeten doen, op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet.
4.7 Klachtonderdeel c) gaat over de in rekening gebrachte eigen bijdragen uit mei 2021. Op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet had klager daarover in uiterlijk mei 2024 moeten klagen.
4.8 De klacht is pas op 18 juli 2024 verzonden en door de deken ontvangen op 24 juli 2024. Daarmee is over beide klachtonderdelen na afloop van de driejaarstermijn geklaagd. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen om toepassing te kunnen geven aan de uitzonderingsgrond van het tweede lid van artikel 46g van de Advocatenwet. Specifiek voor klachtonderdeel c) geldt dat klager kennelijk in oktober 2021 daarvoor nog een betalingsherinnering heeft ontvangen en mei 2023 nog vragen heeft gesteld aan de Raad voor Rechtsbijstand over de herbeoordeling van de eigen bijdrages over 2020 en 2021, zodat hij in elk geval toen bekend was met de gevolgen van dit handelen. Klager is daarom niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b) en c).
Conclusie
4.9 Op grond van het voorgaande, zal de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdelen b) en c) zijn, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond; verklaart klachtonderdeel b) en c), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a, van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 augustus 2025