Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:125

Zaaknummer

25-420/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Niet gebleken dat verweerder (1) geen kennis had van de zaak, (2) dat hij een slecht en slordig verweerschrift heeft opgesteld en het definitieve verweerschrift pas laat gereed had, waardoor extra kosten moesten worden gemaakt om het verweerschrift tijdig – per koerier – bij de rechtbank te krijgen (3) op het moment dat hij klaagsters zaak aannam al wist dat hij de zaak zou gaan neerleggen en de zaak ook heeft neergelegd, met extra kosten voor klaagster tot gevolg en (4) dat hij (telefonisch) niet bereikbaar was voor klaagster. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2025

in de zaak 25-420/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

                      

klaagster

over:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van 25 juni 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.  

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft klaagster vanaf 19 juli 2023 bijgestaan in haar echtscheidingszaak. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 20 juli 2023 aan klaagster bevestigd.

1.2 Bij e-mail van 9 mei 2024 heeft verweerder het eerste concept van een namens klaagster in te dienen verweerschrift aan haar toegestuurd, haar gevraagd om ten behoeve van het verweerschrift aanvullende gegevens te verstrekken en haar uitgenodigd om het concept op kantoor te komen bespreken. Bij e-mails van 13 en 15 mei 2024 heeft verweerder klaagster nogmaals gevraagd om gegevens aan te leveren en een afspraak te maken. Omdat een reactie van klaagster uitbleef heeft verweerder klaagster bij e-mail van 23 mei 2024 nogmaals gevraagd om een reactie op het concept en haar erop gewezen dat het verweerschrift op 29 mei 2024 moest worden ingediend.

1.3 Bij e-mail van 25 mei 2024 heeft klaagster op het concept verweerschrift gereageerd. Klaagster heeft van verweerders uitnodiging voor een gesprek geen gebruik gemaakt.

1.4 Verweerder heeft wijzigingen aangebracht in het concept en het aangepaste concept op 26 mei 2024 aan klaagster toegestuurd. Op 27 mei 2024 heeft klaagster hierop gereageerd, waarna zij op 28 mei 2024 in een Whatsapp bericht akkoord heeft gegeven voor indiening van de definitieve versie van het verweerschrift.

1.5 Op 16 juli 2024 heeft verweerder zijn werkzaamheden in klaagsters zaak neergelegd wegens een tussen klaagster en verweerder ontstane vertrouwensbreuk. In augustus 2024 heeft verweerder wegens gezondheidsredenen besloten om met zijn procespraktijk te stoppen.

1.6 Bij e-mail van 4 augustus 2024 heeft klaagster bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor geklaagd over verweerders bijstand. Bij brief van 28 augustus 2024 heeft de klachtenfunctionaris gemotiveerd aan klaagster medegedeeld dat de klacht naar zijn oordeel ongegrond was.

1.7 Op 9 september 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder had geen kennis van de zaak en heeft een slecht en slordig verweerschrift opgesteld;

2. Verweerder had het definitieve verweerschrift pas laat gereed, waardoor extra kosten moesten worden gemaakt om het verweerschrift tijdig – per koerier – bij de rechtbank te krijgen;

3 Verweerder wist op het moment dat hij klaagsters zaak aannam al dat hij de zaak zou gaan neerleggen en heeft de zaak ook neergelegd, met extra kosten voor klaagster tot gevolg;

4. Verweerder was (telefonisch) niet bereikbaar voor klaagster.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

BEOORDELING

4.1 Toetsingskader

Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

4.2 Beoordeling

Klachtonderdelen 1 en 2

De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij geen kennis had van de zaak, dat hij een slecht en slordig verweerschrift heeft opgesteld en het definitieve verweerschrift pas laat gereed had, waardoor extra kosten moesten worden gemaakt om het verweerschrift tijdig – per koerier – bij de rechtbank te krijgen. Verweerder heeft deze klachtonderdelen gemotiveerd weersproken. De voorzitter overweegt als volgt.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat klaagster het verwijt dat verweerder onvoldoende kennis van de zaak had onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Dat verweerder een slecht en slordig verweerschrift heeft opgesteld is de voorzitter op basis van de overgelegde stukken niet gebleken, terwijl vast staat dat klaagster akkoord heeft gegeven voor indiening van de – mede naar aanleiding van klaagsters opmerkingen - aangepaste versie van het verweerschrift. Voorts staat vast dat verweerder het verweerschrift op 9 mei 2024 aan klaagster heeft toegezonden. Dit is niet ontijdig. Klaagster heeft eerst op 25 mei 2024 op het concept gereageerd. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat door toedoen van verweerder een koerier ingeschakeld moest worden om het verweerschrift tijdig ingediend te krijgen. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zal de voorzitter de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaren.

4.4 Klachtonderdeel 3

Klaagster verwijt verweerder dat hij, op het moment dat hij klaagsters zaak aannam, al wist dat hij de zaak zou gaan neerleggen en dat hij de zaak ook heeft neergelegd, met extra kosten voor klaagster tot gevolg. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij bij het aannemen van de zaak in juli 2023 al wist dat hij de zaak zou geen neerleggen, terwijl de voorzitter in de overgelegde stukken ook geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden voor de feitelijke juistheid van dit verwijt. Verweerder heeft toegelicht dat hij in augustus 2024 wegens gezondheidsredenen heeft besloten om te stoppen met zijn procespraktijk, en dat hij voordien, op 16 juli 2024, zijn werkzaamheden in klaagsters zaak al had neergelegd wegens een tussen klaagster en verweerder ontstane vertrouwensbreuk. Dat verweerder zijn werkzaamheden in klaagsters zaak ontijdig of op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd is gesteld noch gebleken. Omdat ook dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist, zal de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens als kennelijk ongegrond afwijzen.

4.5 Klachtonderdeel 4

Klaagster verwijt verweerder dat hij (telefonisch) niet bereikbaar was voor klaagster. Verweerder heeft erkend dat hij vanwege zijn drukke praktijk en vele afspraken niet altijd goed telefonisch bereikbaar was. De voorzitter overweegt dat advocaten vanwege afspraken en zittingen nu eenmaal niet altijd (direct) telefonisch bereikbaar zijn. Waar het in het kader van de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van de advocaat om gaat is of de communicatie tussen de advocaat en de cliënt over de gehele linie voldoende is geweest. De voorzitter stelt vast dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat de communicatie tussen klaagster en verweerder ondermaats is geweest. Voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt bestaat dan ook geen aanleiding. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 29 augustus 2025