Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:147

Zaaknummer

240150

Zaaknummer

240151

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak raad (grotendeels ongegrond en deels niet-ontvankelijk) in klachtzaak tegen advocaat wederpartij. Klager verweet verweerster onder meer het gebruik van een onjuiste verklaring, belangenverstrengeling en niet (correct) optreden in verband met een door haar cliënte gelegd beslag.

Uitspraak

Beslissing van 8 augustus 2025 in de zaken 240150 en 240151

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

 

1    INLEIDING

1.1    Verweerster heeft de ex-partner van klager als advocaat bijgestaan. Klager verwijt verweerster onder meer het gebruik van een verklaring waarvan zij wist dat die onjuist was, belangenverstrengeling en niet (correct) optreden in verband met een door de ex-partner gelegd beslag. De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft de klacht grotendeels ongegrond en voor één klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. De klacht ligt in hoger beroep in volle omvang voor. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de raad. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline 2.1    De raad heeft in de zaken tussen klager en verweerder (zaaknummers: 23-872 en 23-873/DB/ZWB) een beslissing gegeven op 15 april 2024. In deze beslissing heeft de raad de klacht in de zaak 23-872/DB/ZWB in alle onderdelen ongegrond verklaard. In de zaak 23-873/DB/ZWB heeft de raad klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 ongegrond verklaard.

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:56 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline 2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 14 mei 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad; -    de e-mail met bijlagen van klager van 2 juni 2025.  

2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 juni 2025. Daar is klager fysiek en verweerster via een digitale verbinding verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, klager aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klager heeft een affectieve relatie gehad. Zijn ex-partner wordt hierna ‘de vrouw’ genoemd. Uit deze relatie zijn twee nog minderjarige kinderen geboren. Op grond van een beschikking van de rechtbank van 4 mei 2021 had de zoon het hoofdverblijf bij de vrouw en de dochter het hoofdverblijf bij klager. Bij vonnis van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank geoordeeld over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie tussen klager en de vrouw. In eerste aanleg is de vrouw bijgestaan door een andere advocaat.

3.3    Eind 2021 heeft de vrouw zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerster.

3.4    Op 13 januari 2022 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 oktober 2021.

3.5    Op 7 maart 2022 heeft de deurwaarder in opdracht van de vrouw executoriaal beslag gelegd op een paardenvrachtwagen. Klagers advocaat heeft bij e-mail van 22 maart 2022 aan verweerster medegedeeld dat naar de mening van klager onnodig beslag was gelegd.

3.6    Op 23 mei 2022 heeft verweerster namens de vrouw jegens klager een kort geding procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft de vrouw samengevat gevorderd om, in afwachting van een nog door de Raad voor de Kinderbescherming uit te voeren onderzoek, de dochter voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen en de in het ouderschapsplan bepaalde zorgverdeling op te schorten.

3.7    In de kort geding procedure heeft verweerster een verklaring van mevrouw B in het geding gebracht. Deze verklaring had betrekking op de ervaringen en bevindingen van mevrouw B in haar contacten met klager. Verweerster heeft tevens een aan klager gerichte brief van de school van de kinderen in het geding gebracht. In deze brief heeft de school aan klager de toegang tot de school ontzegd.

3.8    Klager heeft in de kort geding procedure verweer gevoerd, bijgestaan door zijn advocaat. Op 31 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 14 juni 2022 zijn de vorderingen van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft de dochter voorlopig toevertrouwd aan de vrouw en heeft aan klager een tijdelijk verbod opgelegd om contact te hebben met de kinderen met uitzondering van videobelcontacten. Klager heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.

3.9    Op 5 oktober 2022 heeft klager de rechtbank verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 2022 de behandeling van het verzoek aangehouden in afwachting van de resultaten van een vrijwillig hulpverleningstraject en bericht van de start van het door de Raad voor de Kinderbescherming te verrichten beschermingsonderzoek.

3.10     Op 11 oktober 2022 heeft verweerster namens de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt middels indiening van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf.

3.11     In december 2022 is aan verweerster bekend geworden dat een kantoorgenoot van haar (hierna: de kantoorgenoot) in een zakelijk geschil voor klagers wederpartij optreedt tegen klager.

3.12     Verweerster heeft de vrouw bijgestaan in de op 13 januari 2022 door klager aanhangig gemaakte appelprocedure tegen het vonnis van de rechtbank van 13 oktober 2021 over de vermogensrechtelijke afwikkeling. Ter comparitie van 10 juli 2023 hebben partijen een finale regeling getroffen.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

23-872/DB/ZWB (K22-086) 1.     verweerster heeft in kort geding een verklaring van een (voormalig) cliënte overgelegd, terwijl zij wist dat die verklaring onjuist was; 2.    het stond verweerster niet vrij om tegen klager op te treden omdat sprake was van belangenverstrengeling; 3.    verweerster heeft onrechtmatig beslag gelegd op een aan klager toebehorende paardenvrachtwagen.

23-873/DB/ZWB (K23-054) 1.    verweerster heeft niet bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven; 2.     verweerster heeft, doordat zij niet heeft bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven, niet gehandeld in het belang van haar cliënte en het belang van haar cliënte geschaad; 3.     hoewel verweerster al vanaf 22 maart 2022 van het beslag op de hoogte was, heeft zij niets gedaan toen haar cliënte op 17 mei 2022 ontkende dat zij beslag had gelegd; 4.     verweerster heeft verzuimd aan klager mede te delen dat het beslag was opgeheven; 5.     verweerster heeft een aan klager persoonlijk gerichte brief in het geding gebracht en daarmee het briefgeheim geschonden en inbreuk gemaakt op zijn recht op privacy.

5    BEOORDELING RAAD

De raad heeft met betrekking tot de verschillende klachtonderdelen het volgende overwogen:

5.1    23-872/DB/ZWB

Klachtonderdeel 1: het stond verweerster in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw vrij om de verklaring in het geding te brengen. Dat verweerster reden had om aan de juistheid van de verklaring te twijfelen is niet gebleken. Dat mevrouw B een voormalig cliënte is van verweerster maakt dit niet anders.

Klachtonderdeel 2: het stond verweerster in de gegeven situatie vrij om namens de vrouw tegen klager op te treden. Het feit dat verweersters kantoorgenoot klagers wederpartij bijstond in een zakelijk geschil met klager vormde hiervoor geen beletsel.

Klachtonderdeel 3: verweerster heeft iedere betrokkenheid bij het beslag op de paardenvrachtwagen betwist en gesteld dat de vrouw zelf, zonder tussenkomst van verweerster, aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot het leggen van beslag. Uit de overgelegde stukken is van enige betrokkenheid van verweerster bij het leggen van dit beslag niet gebleken, waarmee de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt.

5.2    23-873/DB/ZWB

Klachtonderdeel 1: verweerster heeft aangevoerd dat zij, ofschoon zij de vrouw niet heeft bijgestaan in de beslagkwestie, de brief van klagers advocaat van 22 maart 2022 wel met de vrouw heeft besproken. Dat dit gesprek voor de vrouw geen aanleiding is geweest om het beslag op te heffen, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster heeft de raad noch in de overgelegde stukken, noch in het verhandelde ter zitting, enig aanknopingspunt gevonden.

Klachtonderdeel 2: het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager kan er daarom niet over klagen dat verweerster niet heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en dat zij het belang van haar cliënte heeft geschaad.

Klachtonderdeel 3: een advocaat kan enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen handelen. Indien en voor zover de vrouw tijdens de bespreking op 17 mei 2022, waarbij verweerster niet aanwezig was, heeft ontkend dat er beslag was gelegd, kan verweerster daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel 4: van enige bemoeienis van verweerster in de beslagkwestie blijkt niet uit de overgelegde stukken. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, rustte op verweerster geen tuchtrechtelijke verplichting om klager te informeren over de opheffing van het beslag.

Klachtonderdeel 5: bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, is niet komen vast te staan dat verweerster het briefgeheim heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op klagers recht op privacy. Het moge zo zijn dat het in het geding brengen van de brief klager onwelgevallig was, maar dat maakt nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het in het geding brengen van de brief was naar verweersters oordeel in het belang van haar cliënte. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster op dit punt de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden.

 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager Klager heeft in beroep het volgende aangevoerd:

6.1    23-872/DB/ZWB

Klachtonderdeel  1: verweerster had zelf kunnen zien dat de verklaring van de voormalig cliënte vol staat met tegenstrijdigheden en van geen kant klopt. Ook heeft mevrouw B contact gehad met de andere cliënt(en) van het kantoor van verweerster over het weghalen (diefstal) van onder andere het hindernispark van klager en zijn onderneming.

Klachtonderdeel 2: de belangenverstrengeling blijkt uit verschillende stukken. De kantoorgenoot van verweerster heeft meerdere malen getuigen/(valse) getuigenverklaringen/beeldmateriaal etc. ingebracht in andere procedures tegen klager en zijn onderneming. Verweerster wist dat de vrouw nog een openstaande post had ter zake stallingskosten voor haar paard op de locatie die klager huurde van de cliënt van de kantoorgenoot. De paardentrailer waar de vrouw beslag op had gelegd, moest van de kantoorgenoot verwijderd worden. Ook moesten van de kantoorgenoot de gestolen hindernissen worden verwijderd. Verweerster wist dat de cliënt van haar kantoorgenoot meineed had gepleegd en heeft zelf ook tegenstrijdige stukken en verklaringen in het geding gebracht. 

Klachtonderdeel 3: verweerster was wel op de hoogte van het door de vrouw gelegde beslag. Op dat moment werd de vrouw al geruime tijd door verweerster bijgestaan. 

6.2    23-873/DB/ZWB

Klachtonderdeel 1: verweerster zou navraag doen over een eventueel (vexatoir) beslag en heeft dit niet gedaan. Dit en het uitblijven van betalingen voor facturen heeft enorme schadelijke invloed gehad, zowel persoonlijk alsmede financieel voor klager en de gezinsleden waaronder ook de kinderen van de vrouw.

Klachtonderdeel 2: klager heeft schade geleden door het niet kunnen leveren van de paardenvrachtwagen die verkocht was. De cliënte van verweerster is daarvoor aansprakelijk, omdat zij het beslag niet heeft opgeheven. Verweerster had dit kunnen voorkomen. 

Klachtonderdeel 3: verweerster wist dat haar cliënte niet de waarheid spreekt en sprak. Dit is al meerdere malen gebeurd.  Verweerster heeft zich zelf ook daaraan schuldig gemaakt: zij heeft op de zitting van 31 mei 2022 verklaard dat klager de veiligheidsvoorwaarden van Veilig Thuis niet zou hebben geaccepteerd, wat onjuist is.

Klachtonderdeel 4: verweerster zou navraag doen bij haar cliënte, maar heeft geen antwoord meer gegeven. Daardoor is de polarisatie tussen partijen verergerd en schade ontstaan. 

Klachtonderdeel 5: verweerster wist dat de overgelegde brief persoonlijk was en alleen aan hem verstuurd. De feitelijke onderbouwing hiervan is door de raad niet geaccepteerd.

Verweer 6.3    Verweerster heeft in beroep geen verweerschrift ingediend.

7    BEOORDELING HOF

7.1    De inhoud van het beroepschrift van klager en zijn toelichting daarop bij de mondelinge behandeling bevatten grotendeels een herhaling van zijn klachten. Daarnaast is klager ingegaan op zaken die zich hebben afgespeeld nadat hij zijn klachten heeft ingediend en die daarom voor de beoordeling van de klachten niet relevant zijn. Klager heeft daarbij niet concreet aangegeven wat er naar zijn mening verkeerd is aan de beslissing van de raad. Hetgeen klager in hoger beroep heeft aangevoerd heeft dan ook niet tot andere gezichtspunten geleid.  

7.2    Het hof ziet ook overigens op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klachten te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling door de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

8    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 15 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder de nummers 23-872 en 23-873/DB/ZWB. 

Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en  J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025. 

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 8 augustus 2025.