Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:191
Zaaknummer
25-399/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in penitentiaire procedures. Het stond verweerder vrij om opdracht niet aan te nemen. Niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld in opdrachten die hij wel heeft aangenomen. Ook is niet gebleken dat verweerder zijn bijstand op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd. Verweerder mocht de proceskostenveroordeling in ontvangst nemen, omdat deze op grond van de Awb aan hem toekwam. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 augustus 2025
in de zaak 25-399/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 juni 2025 met kenmerk Z 2382741/MK, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 8 januari 2018 heeft de politierechter klager veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis.
1.2 Klager is op een later moment veroordeeld tot een gevangenisstraf met oplegging van tbs. In dat verband is hij onderzocht in het Pieter Baan Centrum.
1.3 Per 2 maart 2022 verblijft klager in de PI Dordrecht.
1.4 Op 26 april 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Raad voor strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (de RSJ). Verweerder heeft klager hierin bijgestaan. Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de RSJ het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat klager zelf een arts moet benaderen als hij een second opinion wil hebben.
1.5 Op 3 november 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de belastingrechter. Verweerder heeft klager daarin bijgestaan op basis van een toevoeging. Bij uitspraak van 19 december 2022 is aan klager een proceskostenvergoeding toegekend van € 759 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 50,- aan verletkosten. De € 759,- zijn in mindering gebracht op de uitbetaling van de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder.
1.6 Op 9 juni 2023 heeft verweerder een gespreksverslag opgesteld:
“Klacht arbeid en vca worden doorgezet. Klacht 002 radio onttrek ik mij. Over MPC klacht 236 moet uitgezocht worden of toevoeging kan worden verkregen. Dit hangt samen met risicotaxatie niveau 3. Gratieverzoek taakstraf wil clt nu nog niet. Wil hij over nadenken.”
1.7 Op 18 juli 2023 heeft de telefoniste van het kantoor van verweerder de volgende notitie gemaakt:
“(…) Hij geeft vast door dat je geen gratie moet verlenen aan de 30 uur taakstraf die nog open staat.”
1.8 Op 27 mei 2024 heeft verweerder een gespreksverslag opgesteld:
“(…) Als er nieuwe detentiezaken zijn, stelt hij zelf bezwaar of beroep in binnen de 7- dagentermijn. Hij weet hoe dit moet, omdat hij dat vaker heeft gedaan. Besproken dat we het dan na mijn vakantie op zullen pakken. (…) Even kijken naar europees studiefonds? Hij wacht zelf met aanvraag scholing ivm [mr. A] en lopende herziening. Wil wel risicoprofiel 3 aanvechten. Hij dient eerst verzoek in bij de directeur.”
1.9 Op 16 augustus 2024 heeft klager een brief geschreven aan verweerder.
1.10 Op 9 september 2024 heeft verweerder op de brief gereageerd:
“Uw brief van 16 augustus jl. heb ik in goede orde ontvangen. In deze brief verzoekt u mij de verdediging neer te leggen in de detentiezaken die ik voor u in behandeling heb. Graag reageer ik middels deze brief op uw verzoek.
Van u heb ik op dit moment nog 2 lopende zaken in behandeling. Dat betreft uw zaak met kenmerk (…) (plaatsing MPC) en uw zaak met kenmerk (…) (indexering arbeidsloon). Ik zal mij onttrekken aan deze zaken, omdat u het vertrouwen in mij heeft opgezegd. De uitspraken zullen rechtstreeks naar u gestuurd worden. Omdat ik het van belang vind om uw zaak zorgvuldig neer te leggen, merk ik nog het volgende op.
In beide zaken heeft de RSJ laten weten dat uw zaken schriftelijk worden behandeld. Wij hebben daarvoor reeds enige tijd gelegen standpunten ingenomen. Deze standpunten zijn met u besproken. In beide zaken is het slechts wachten op de uitspraak. Er zijn op dit moment, voor zover mij bekend, geen lopende termijnen meer in die zaken. Het staat u vrij om een andere advocaat te zoeken die u kan informeren over deze procedures.
Ten aanzien van de overige zaken waarover u in uw brief spreekt merk ik nog het volgende op. Ten aanzien van de klachten van de casemanager, de risicoscreening, het verzoek tot overplaatsing dat u onlangs heeft aangekondigd, het gratieverzoek, de strafonderbreking, het verlof om uw examens te kunnen maken en het certificaat dat u niet heeft ontvangen heb ik geen opdracht aanvaard.
Ten aanzien van de klachten tegen uw casemanager heb ik u meermaals aangegeven dat ik u daarin niet kan bijstaan, omdat ik voor dat geschil geen toevoeging krijg bij de Raad voor Rechtsbijstand. Voor klachten over personeel, huisregels en algemene regels wordt geen toevoeging verstrekt, omdat uw klacht daarover volgens de Raad voor Rechtsbijstand bij de commissie van toezicht dan wel de RSJ kennelijk niet ontvankelijk zal zijn. U heeft mij ook bevestigd dat u dit verder zelf op zou pakken. Dit blijkt ook uit uw brief.
Ten aanzien van de risicoscreening heb ik nog geen opdracht aanvaard, omdat u geen verzoek heeft gedaan bij de directeur om een beslissing te nemen en de directeur ook (zelf) geen beslissing heeft genomen. Zoals wij vaker hebben besproken kan in beginsel alleen worden geklaagd over een beslissing die over jou gaat en die door of namens de directeur is genomen (artikel 60 Penitentiaire beginselenwet). Als er geen beslissing is genomen door de directeur, is een toevoeging bovendien in beginsel niet mogelijk.
Dit geldt ook voor het verlof voor uw examens. U heeft mij aangegeven dat het doen van examens binnen de muren van de gevangenis veel duurder is dan het doen van examens op locatie. U heeft aangegeven aan mij dat u daarvoor verlof wil hebben. Ik heb daarop meermaals aan u aangegeven dat u dat incidentele verlof zelf kunt aanvragen binnen de PI. Dat dit besproken is, blijkt uit uw brief van 12 april 2024 (ontvangen op 29 april 2024). Ik heb voorts aangegeven dat, indien uw verzoek wordt afgewezen, ik samen met u kan kijken of we daartegen een klacht kunnen indienen of in beroep kunnen. U heeft mij onlangs laten weten dat u nog geen verlof heeft aangevraagd.
Ten aanzien van uw taakstraf heb ik aangegeven dat we kunnen beoordelen of een gratieverzoek haalbaar is en dat ik die indien gewenst voor jou kan indienen. Op 6 juni 2023 heeft u aangegeven daarover na te willen denken en op 18 juli 2023 heeft u aan mijn telefoniste doorgegeven dat u geen gratieverzoek wil. Dat heeft u daarna nog aan mij bevestigd. Derhalve heb ik daarop geen actie meer ondernomen.
Ten aanzien van de strafonderbreking met betrekking tot uw letselschade kan ik mij niet herinneren dat wij met elkaar hebben gesproken over het starten van een kort geding. Dit nog los van het feit dat wij geen letselschadezaken behandelen en daarin niet gespecialiseerd zijn. Indien u dat wel zou hebben gevraagd, had ik u aangegeven dat ik voor u geen kort geding zou starten en had ik u daarvoor verwezen naar een advocaat die gespecialiseerd is in letselschade om u van goede rechtsbijstand te voorzien.
Overigens, in mijn herinnering heeft u contact gehad met advocaat [De K]. Wij spraken elkaar daarover op 23 februari 2024. U heeft daarover eerder ook contact gehad met de telefoniste op 21 februari. Ik begreep van u dat advocaat [De K] bij u is langsgekomen op 19 februari. U zou deze advocaat hebben verzocht om u te helpen met uw letselschade en overige civiele kwesties. Kennelijk heeft deze advocaat u daarmee niet verder kunnen helpen. Voor zover u nog voornemens bent een kort geding te starten, adviseer ik u alsnog contact op te nemen met een advocaat gespecialiseerd in letselschades.
Hoewel u het in uw brief niet expliciet benoemd, merk ik ten aanzien van uw mediazaken nog op dat ik u destijds ook verwezen heb naar een andere advocaat. Dit betrof [naam]. Ook voor dit probleem heb ik u aangegeven dat wij u binnen ons kantoor niet kunnen bijstaan.
Voor het niet ontvangen van het certificaat geldt dat ik met u heb afgesproken dat u dit zelf oppakt. Uit uw brief blijkt ook dat u dit heeft gedaan. Ook in deze zaak is geen beslissing genomen waartegen een klacht open staat en derhalve kan geen toevoeging worden verstrekt.
Ten aanzien van het verzoek tot overplaatsing merk ik op dat wij de laatste keer dat toen wij elkaar spraken nog geen afspraken hebben gemaakt om een overplaatsingsverzoek in te dienen. In ons laatste gesprek gaf u aan dat u nog heel even wilde afwachten omdat uw klacht tegen de casemanager nog liep. Ik kan mij herinneren dat ik toen aan u heb aangegeven dat wij voor u een overplaatsingsverzoek kunnen indienen als u dit wenst en dat wij hiervoor een toevoeging kunnen aanvragen.
Uit uw brief maak ik op dat u mogelijk nog een overplaatsingsverzoek wil laten doen en dat er nog andere kwesties spelen. Ik adviseer u daarvoor een andere advocaat te zoeken. Indien het u niet lukt om zelf een advocaat te vinden, adviseer ik u contact op te nemen met de Orde van Advocaten. Zij kunnen u dan helpen met het zoeken naar een andere advocaat.
Voor zover ik weet heeft u alle stukken van mij of direct van de RSJ gekregen. Indien er nog zaken zijn die u niet heeft ontvangen, verneem ik dat graag van u. Ik zal u dan de gevraagde processtukken op uw verzoek nasturen.
Uit een notitie van de telefoniste van 3 september 2024 maak ik op dat u aangegeven heeft dat u wil dat ik de lopende RSJ-zaken blijf doen. Daarover merk ik het volgende op.
U heeft het vertrouwen in mij opgezegd. Overeenkomstig de gedragsregels ben ik dan verplicht om mijn werkzaamheden neer te leggen. Uw bericht aan de telefoniste vat ik op als een verzoek om een nieuwe opdracht te aanvaarden. Ik aanvaard deze opdracht niet. Graag leg ik u dat uit.
In de eerste plaats kan ik de opdracht niet aanvaarden omdat u kennelijk vindt dat ik niet voldoende voor uw belangen ben opgekomen. Ik heb niet van u begrepen dat u van gedachte bent veranderd en ook niet waarom u er dan nu anders over zou denken. Ik merk overigens nog op dat hetgeen u schrijft niet strookt met de uitlatingen die u aan mij persoonlijk heeft gedaan de afgelopen jaren, namelijk dat u heel tevreden bent met mij en overigens ook met het kantoor.
In de tweede plaats kan ik van u geen nieuwe opdracht aanvaarden omdat u een klacht heeft ingediend tegen mijn kantoorgenoot [mr. R] bij de Orde van Advocaten. Hoewel dat uiteraard uw goed recht is, had het wellicht meer voor de hand gelegen om een persoonlijk gesprek te vragen in de PI, waarbij mijn kantoorgenoot en ik op uw gevoelens van onvrede konden reageren en wellicht die gevoelens bij u konden wegnemen. Omdat u ervoor gekozen heeft direct een klacht bij de Orde van Advocaten in te dienen, voel ik mij niet meer vrij om u opnieuw bij te staan.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik van mening ben dat u goede rechtsbijstand verdient. Derhalve heb ik u hiervoor reeds geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Verder wens ik u nog het beste met het herzieningsverzoek waarmee [mr. A] u helpt.
Erop vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
1.11 Klager en verweerder hebben elkaar diezelfde dag gesproken. Verweerder heeft het volgende in een gespreksverslag neergelegd:
“Om 13:53 uur gesproken met clt. Hij gaf aan dat hij de verdediging neer wilde laten leggen, behalve de zaken die ik reeds bij de RSJ had lopen. Daar vond hij dat ik mijn werk uitstekend deed. Hij vond het niet goed van mij dat ik hem niet wilde helpen met andere zaken. Ik heb hem aangegeven dat ik hem in die zaken niet bijsta, omdat ik geen opdracht heb aanvaard.
Ik heb hem uitgelegd dat we niet voor alle zaken een toevoeging krijgen. Cliënt vindt dat ik dan toch verantwoordelijk ben voor zijn andere zaken. Hij gaf als voorbeeld de klacht tegen zijn casemanager. Ik heb hem uitgelegd dat ik voor die zaken geen toevoeging krijg. Hij gaf aan: "je bent als advocaat verantwoordelijk voor je cliënt, dan doe je het maar pro deo”.
(…)
Met hem besproken dat er een brief onderweg is waarin ik reageer op zijn punten. Aangegeven dat ik niet opnieuw de opdracht kan aanvaarden en dat ik me zal onttrekken bij de RSJ. Aangegeven dat in de twee zaken die lopen (MPC en arbeidsloon) alleen nog een uitspraak verwacht wordt. Hij gaf aan dat hij al een nieuwe advocaat heeft voor zijn detentiezaken. Hij gaf aan dat deze de nieuwe zaken overneemt. Aangegeven dat bij mij dus alleen de twee zaken bij het RSJ lopen. Dat hij die mag overnemen maar dat daar alleen nog een uitspraak gepland staat.
Hij gaf aan dat we in vrede uit elkaar gaan en dat hij zeer tevreden was mbt mijn bijstand in de RSJ zaken. Uitstekend werk. Hij vond alleen dat ik hem niet genoeg heb bijgestaan voor wat betreft zijn andere detentieproblemen.
Hij gaat kijken naar mijn brief en dan reageren. Besproken dat ik geen zaken meer voor hem oppak. Hij gaf eerder aan de telefoniste aan dat hij wilde dat ik de lopende RSJ zaken toch blijf doen. Dit herhaalde hij telefonisch. Aangegeven dat ik hem niet meer wil bijstaan, omdat er geen vertrouwen is vanuit zijn kant en omdat hij een klacht heeft ingediend tegen [mr. R]. Ik heb hem wel aangegeven dat hij, als hij vragen, opmerkingen of klachten heeft over mijn brief of dienstverlening, ik graag met hem kijk hoe ik dat op kan lossen."
1.12 Bij brief van 13 september 2024, door de deken ontvangen op 9 oktober 2024, heeft klager een klacht ingediend over verweerder.
1.13 Op 30 oktober 2024 heeft een paralegal van het kantoor van verweerder een notitie opgesteld:
“(…) Dit laat zien dat wij bekend waren met het feit dat er in beginsel geen incidenteel verlof kon worden aangevraagd, maar [verweerder] toch alle mogelijkheden heeft bekeken in het belang van [klager]. Er is geadviseerd om tóch incidenteel verlof aan te vragen om een reactie van de directeur uit te lokken. Indien de directeur het verzoek zou afwijzen, had [verweerder] die beslissing kunnen voorleggen aan de Commissie van Toezicht of de RSJ
(…) Het aanvragen van deze subsidie zou wellicht kunnen helpen met het bekostigen van een examinator die binnen de PI het examen zou afleggen. We hebben dit uitgezocht voor het geval dat het verzoek tot incidenteel verlof afgewezen zou worden. [Klager] heeft echter aangegeven dat hij het incidentele verlof niet had aangevraagd, en dit ook niet wilde doen. Om deze reden hebben we uiteindelijk geen grond kunnen vinden om een vergoeding te vragen voor de examinator kosten. (…)”
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
Verweerder heeft de aan hem opgedragen zaken niet zorgvuldig behandeld; Verweerder heeft de aan hem verstrekte opdracht(en) op onzorgvuldige wijze neergelegd; Verweerder heeft ten onrechte een bedrag van € 759,- aan proceskosten gevorderd terwijl hij op basis van een toevoeging werkte.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Verweerder meent dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat hij de interne klachtenregeling niet heeft doorlopen. De voorzitter volgt verweerder daar niet in. Het doorlopen van de interne klachtenprocedure is geen vereiste voor het indienen van een tuchtklacht bij de deken. Klager is dus ontvankelijk.
Toetsingskader
4.2 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter merkt allereerst op dat klager zich met name beklaagt over zaken waarover verweerder stelt dat hij daarvoor geen opdracht heeft aangenomen. Dat gaat om het kort geding, de klacht over de casemanager, de risicoscreening, de strafonderbreking, het gratieverzoek en het aanvragen van verlof voor het doen van examen. Verweerder heeft in zijn brief van 9 september 2024 uitvoerig uitgelegd welke zaken hij wel en vooral níet voor klager behandelde en welke acties klager zelf diende te ondernemen. Dit wordt ook grotendeels bevestigd door telefoonnotities en gespreksverslagen die verweerder heeft ingebracht. Klager meent kennelijk dat verweerder die zaken wel zou hebben aangenomen althans dat had moeten doen, maar daarvoor zijn geen aanknopingspunten te vinden in het dossier. Het stond verweerder bovendien vrij om opdrachten niet aan te nemen, bijvoorbeeld als hij daarvoor geen toevoeging verleend kon krijgen. Dat verweerder klager aan het lijntje zou hebben gehouden en ‘het achterste van zijn tong niet heeft laten zien’, volgt de voorzitter dus niet.
4.4 Voor zover de klacht ziet op de zaken die verweerder wel heeft aangenomen, is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarin onzorgvuldig is geweest. Klager heeft daarover diverse verwijten naar voren gebracht, die hierna worden besproken.
4.5 Verweerder zou geen navraag hebben gedaan waarom het ‘extreem lang’ duurde voordat er uitspraak werd gedaan in de lopende RSJ-zaken. Klager heeft echter niet onderbouwd dat deze uitspraken daadwerkelijk dusdanig lang op zich lieten wachten dat verweerder daarover navraag had moeten doen. De voorzitter is van oordeel dat er niet kan worden vastgesteld dat verweerder tekort is geschoten in de belangenbehartiging.
4.6 Volgens klager is hij nooit onderzocht in het Pieter Baan Centrum en is hij dus onrechtmatig veroordeeld op basis van een rapport dat hij compleet betwist. Verweerder heeft volgens klager nagelaten om dit naar voren te brengen. De voorzitter kan dit verwijt niet volgen. Klager heeft een rapport van het Pieter Baan Centrum ingebracht waaruit volgt dat hij voor de duur van zes weken is opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Dit verwijt mist feitelijke grondslag. Klager stelt daarnaast dat verweerder ‘een misdaad heeft begaan van corruptie en fraudezaak’ omdat forensisch maatwerk als advies niet voorkomt in een verzoekschrift van verweerders kantoorgenoot aan het EHRM. Het is de voorzitter geheel onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld, maar omdat dit verwijt zich richt tot de kantoorgenoot van verweerder kan dit niet tot een gegronde tuchtklacht tegen verweerder zelf leiden.
4.7 Het is de voorzitter uit het dossier ook verder niet gebleken dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klager. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.8 Uit gedragsregel 14 lid 3 volgt: Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.9 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zijn bijstand op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd. Nadat klager het vertrouwen in verweerder heeft opgezegd, heeft verweerder hem op 9 september 2024 gesproken en per brief uitvoerig uitgelegd wat de stand van zaken was in de lopende procedures die hij voor hem behartigde en welke stappen er al dan niet nodig waren. Het neerleggen van de werkzaamheden was ook niet ontijdig, omdat er geen naderende termijnen waren. Van enig nadeel voor klager dat aan verweerder te wijten is, is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.10 Verweerder mocht het bedrag van € 759,- ontvangen. Op grond van artikel 8:75 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht kwam de proceskostenveroordeling toe aan verweerder, omdat hij op basis van een toevoeging heeft gewerkt. Klager had geen eigen bijdrage betaald, zodat verweerder klager vervolgens ook niet daarvoor zoveel mogelijk schadeloos kon stellen. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.11 De klacht is in zijn geheel kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 augustus 2025