Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:123

Zaaknummer

25-459/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een letselschadeprocedure. Verweerder heeft klaagster na ieder gesprek met de verzekeraar uitvoerig geïnformeerd over wat er is besproken. Verweerder heeft daarbij steeds uitgelegd wat zijn inschatting is van de procedure en heeft dat ook gemotiveerd uitgelegd aan de van de beschikbare medische informatie. Daarmee heeft verweerder gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en handelend advocaat mag worden verwacht. Geen aanleiding om te twijfelen aan klaagsters handelingsbekwaamheid. Verweerder had niet moeten inzien dat klaagster een derde voorstel niet meer zou durven afwijzen. Daarnaast heeft verweerder inzichtelijk gemaakt hoe zijn kosten zouden worden betaald en was hij niet gehouden om het reeds afgesloten dossier ongevraagd aan de gemachtigde van klaagster te sturen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 26 augustus 2025

in de zaak 25-459/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: F.R. Komproe

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 11 juli 2025 met kenmerk 48|24|163K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07.1.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft op 19 november 2020 een auto-ongeluk gehad. Verweerder heeft klaagster vervolgens per 11 oktober 2022 bijgestaan in een letselschadeprocedure.

1.2 Op 18 juli 2023 heeft de verzekeraar aan verweerder geschreven:

“Uit de uitgebreide medische informatie onder andere van de huisarts blijkt dat betrokkene op 5 december 2019 sinds 1,5 week pijn in de rechter schouder had die spontaan was ontstaan. Er bleek sprake van een slijmbeurs- of peesontsteking. (…) Naar mijn mening kunnen de aanhoudende schouderklachten van betrokkene rechts dan ook niet worden toegeschreven aan de ons regarderende aanrijding omdat deze preexistent al uitvoerig gedocumenteerd zijn. (…)”

1.3 Op 26 juli 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Vandaag heb ik telefonisch overleg gehad met [de verzekeraar]. We hebben het gehad over uw schade. Zoals u weet heb ik uw schade kenbaar gemaakt voor een totaalbedrag van € 279.000,00. Daarvan is al een voorschot verstrekt van € 139.500,00 waardoor de slotuitkering € 139.500,00 dient te bedragen.

[De verzekeraar] komt op een lager bedrag. Het grote verschil ziet met name op het arbeidsvermogensverlies. Hij komt op een bedrag dat zo'n € 90.000,00 lager ligt. Dat heeft te maken dat ik reken met een netto arbeidsvermogensverlies van € 5.761,00, terwijl hij rekent met een netto arbeidsvermogensverlies van € 3.640,00 per maand. De berekening hoe hij hiertoe komt stuurt hij mij nog. (…) We spraken in ieder geval met elkaar af dat we volgende week donderdag, dat is 3 augustus a.s. opnieuw met elkaar in overleg gaan over de schade. Aansluitend neem ik dan met u contact op.”

1.4 Op 3 augustus 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) Duidelijk is dat u vóór het ongeval al veel klachten van uw schouder had. Er bestond al voor het ongeval van 19 november 2020 een indicatie voor een schouderoperatie, waarvoor u eerst nog diende af te vallen. De vraag is dus heel rechtvaardig of de schouderklachten het gevolg zijn van het ongeval. Mogelijk niet.

Ook had u al langdurig last van hoofdpijnklachten. De vraag is dus heel rechtvaardig of de hoofdpijnklachten het gevolg zijn van het ongeval. Mogelijk niet.

Los van deze causaliteitsdiscussie vindt [de verzekeraar] het opmerkelijk dat u met die schouderen hoofdpijnklachten blijkbaar wel in staat was om 60 uur per week te werken, terwijl u na het ongeval van 19 november 2020 in het geheel niet meer in staat is om te werken.

[De verzekeraar] brengt verder in herinnering dat er tot dusver een voorschot is verstrekt van € 139.500. (…)

Ik heb, zoals u weet, uw schade becijferd op een bedrag van € 279.000. Ik heb gerekend met een looptijd van 3 jaar voor uw arbeidsvermogensverlies en een looptijd van 3,5 jaar voor uw huishoudelijke hulpbehoefte. Daarnaast heb ik diverse andere kosten in de schadestaat opgenomen. Vanwege uw medische consumptie voor het ongeval acht de verzekeraar van de tegenpartij het niet aannemelijk dat alle gevorderde niet-verzekerde medische kosten uitsluitend door het ongeval komen. Daarnaast wijst men mij erop dat de kosten van de diëtist al geïndiceerd waren voor het ongeval en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. [De verzekeraar] zal, kort en goed, nimmer het gevorderde bedrag van € 279.000 betalen.

Eerder bood [de verzekeraar] een slotbetaling aan van € 50.000. Eigenlijk vindt hij dat er met het bedrag van € 139.500 al teveel is betaald. Bij nader inzien wil hij daarom het bedrag van € 50.000 naar beneden bijstellen. Hij heeft het over een slotbetaling van € 25.000. Ik heb dat afgewezen. Ik heb onderhandeld, maar ontkom er niet aan dat er natuurlijk zeer veel relevante pre-existente aspecten zijn.

[De verzekeraar] gaat nu overleggen met zijn opdrachtgever. Hij gaat bespreken wat het maximale bedrag is dat de verzekeraar bereid is te betalen. Wanneer u dat niet accepteert, zal een medisch expertisetraject noodzakelijk zijn. De medisch adviseur van [naam] heeft daarover al gezegd dat hij daar weinig vertrouwen in heeft, gezien de reeds aanwezige hoofdpijn- en schouderklachten. Maar laten we niet op de zaak vooruit lopen en de reactie van [de verzekeraar] afwachten. Zodra ik hem heb gesproken, hoort u dat direct van mij.”

1.5 Op 10 augustus 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) Van belang blijft bestaan dat u voor het ongeval forse hoofdpijnklachten had. Daarnaast had u schouderklachten waarvoor u werd behandeld. Voor het ongeval werkte u ruim 2800 per jaar. Gemiddeld zo'n 60 uur per week. Na het ongeval heeft u dezelfde hoofdpijn en- schouderklachten, maar kunt u niet meer werken. Ik verwacht, zoals ik u eerder heb aangegeven, dat een arts moeilijk het causaal verband tussen uw klachten en beperkingen met het ongeval kan vaststellen. Daarnaast verwacht ik niet dat een rechter vervolgens zal aangeven dat uw arbeidsongeschiktheid het volledige en uitsluitende gevolg is van het ongeval dat u is overkomen.

[De verzekeraar] wilde, ondanks het bovenstaande, toch nog meedenken aan de betaling van een slotuitkering. Aanvankelijk wilde hij een bedrag van € 50.000,00 betalen. Ik heb dat afgewezen en ben verder voor u gaan onderhandelen. Uiteindelijk heb ik hem bereid gevonden nog een bedrag van € 75.000,00 te betalen. U heeft al een voorschot gehad van € 139.500,00 waardoor de totale schadevergoeding € 214.500,00 bedraagt. Dat is een netto schadevergoeding. U hoeft daar geen inkomstenbelasting over te betalen.

Tijdens ons gesprek gaf ik u aan dat ik u adviseer om met dit aanbod akkoord te gaan. Ik verwacht niet dat in de juridische procedure, gezien het bovenstaande, er een hoger bedrag zal uitkomen. Verder vertelde ik u dat [de verzekeraar] mij heeft verteld dat de nota van [de voorgaande advocaat] inmiddels volledig is voldaan. Mijn kosten zullen ook volledig worden betaald. Dat betekent dat u geen advocatenkosten hoeft te betalen en dat het volledige bedrag van € 214.500,00 voor u is.”

1.6 Op 17 augustus 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) In uw e-mailbericht geeft u aan dat u het aanbod van de verzekeraar, om uw schade te regelen voor een totale schadevergoeding van € 214.500,00, niet accepteert. (…) De vraag is echter of u bij geen acceptatie een hogere schadevergoeding krijgt. Ik ga er immers vanuit, nu u het aanbod niet heeft geaccepteerd, dat de verzekeraar op een of andere manier valt te overtuigen om tot een hogere schadevergoeding te komen. Ik heb zo mijn twijfels of een hogere schadevergoeding gaat lukken. Graag leg ik u uit waarom.

Nu u het aanbod niet accepteert, is het aanbod komen te vervallen. In theorie tenminste. Ik heb het feit dat u uw aanbod niet accepteert nog niet doorgegeven aan de verzekeraar. Ik wil er namelijk volledig van overtuigd zijn dat dit voor u de juiste beslissing is. Ik heb daar zo mijn vraagtekens bij. Wanneer u het aanbod niet accepteert zal er waarschijnlijk een expertise geïndiceerd moeten worden, die gaat uitmaken of uw schouderklachten en hoofdpijnklachten het gevolg zijn van het ongeval dat u is overkomen. Ik legde u hiervoor al paar keer uit dat ik niet verwacht dat een onafhankelijk expertisearts tot de conclusie gaat komen dat uw schouder- en hoofdpijnklachten door het ongeval komen. De reden waarom ik dat verwacht, is gelegen in het feit dat ook uw eigen medisch adviseur klip-en-klaar aangeeft dat op basis van de medische stukken blijkt dat u geruime tijd vóór het ongeval al behandeld bent voor uw hoofdpijnklachten en aan uw schouderklachten. (…)

Het ongeval vindt plaats op 19 november 2020. Uw hoofdpijnklachten waren dus ruimschoots vóór het ongeval aanwezig. Hetzelfde geldt ook voor uw schouderklachten. (…)

Uw opmerking dat uw gezondheid na het ongeval niet meer hetzelfde is, kan ik niet goed beoordelen. Wat wel objectief is vast te stellen is dat u vóór het ongeval heel veel klachten heeft. Ik vind het daarom lastig voor te stellen dat een onafhankelijk arts aangeeft dat alle huidige klachten door het ongeval komen. Sterker nog: ik schat in dat een onafhankelijk arts zal vaststellen dat de klachten na het ongeval al bestonden vóór het ongeval.

(…)

Ik schat in dat een onafhankelijke arbeidsdeskundige niet die mate van arbeidsongeschiktheid ziet, die u wel ziet. Sterker nog: ik denk dat het reëel is om er rekening mee te houden dat een arbeidsdeskundige zich op het standpunt stelt dat u na het ongeval evenveel zou kunnen werken als voor het ongeval, omdat de klachten hetzelfde zijn.

Als een onafhankelijke arts en een onafhankelijke arbeidsdeskundige tot de conclusie komen dat uw klachten na het ongeval hetzelfde zijn als voor het ongeval en dat de beperkingen na het ongeval niet groter kunnen zijn dan voor het ongeval, vervalt de mogelijkheid om uw arbeidsvermogensverlies te verhalen. Dat is by far de grootste schadepost. Ik schat dan ook in dat een rechter, op basis van het vooraanstaande, niet tot een conclusie zou komen dat u een hoger bedrag aan schadevergoeding krijgt dan € 214.500,00. Sterker nog, en dat vertelde ik u eerder ook al een paar keer, schat ik in dat u een veel lager bedrag aan schadevergoeding krijgt. En dan mist het niet accepteren van het aanbod volledig zijn doel. Dat is de reden dat ik u nogmaals deze brief stuur, voordat ik uw boodschap aan de verzekeraar overbreng. Begrijp me niet verkeerd; ik kan uw klachten niet wegnemen. Het enige wat ik voor u kan doen is objectief adviseren waarbij ik met u meedenk naar de mogelijkheden. Ik heb dat gedaan. Ik heb alle ongevalsvreemde aspecten, ik heb het dan bijvoorbeeld ook over longklachten, uw urologische klachten, uw oogklachten, uw benauwdheidsklachten, zo veel als mogelijk te bagatelliseren in de discussie met de verzekeraar over de vergoeding van de schade. Al die ongevalsvreemde aspecten zullen bij een nader medisch onderzoek echter wel aan bod komen. En mogelijk zouden die klachten u ook wel zonder ongeval verhindert hebben, om die 60 uur per week te werken zoals u dat voor het ongeval wel deed.

Ik schat in dat u nooit meer een hoger aanbod gaat krijgen dan € 214.500,00. Niet in der minne, maar ook niet in rechte. U moet zich daarvan goed bewust zijn. En wanneer u zich daarvan bewust bent verneem ik graag van u waarom u dan toch niet akkoord gaat met het aanbod. Begrijp me niet verkeerd; het is uw keuze. Als u hier niet mee akkoord gaat en u blijft bij uw standpunt, zal ik dat overbrengen aan de verzekeraar. We zullen dan het medisch traject gaan uitdiepen. Er zal dan ongetwijfeld nog een gering voorschot worden verstrekt, maar ik verwacht geen hogere bedragen alvorens het medisch onderzoek volledig is afgerond. En uit die medische onderzoeken zal volgen, zoals ik dat nu inschat, dat de klachten en beperkingen niet anders kunnen zijn dan vóór het ongeval, waardoor het recht op schadevergoeding komt te vervallen. Het gevolg is dan de verzekeraar niet het bedrag van € 214.500,00 aan u volledig gaat betalen. Ik vind dat u zich goed bewust moet zijn van deze gevolgen alvorens u mij de opdracht geeft om aan de verzekeraar door te geven dat u niet akkoord gaat met het bedrag van € 214.500,00.”

1.7 Op 5 september 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) Eerder, op 25 augustus 2022, heeft de medisch adviseur aan uw vorige belangenbehartiger bijgaand advies gegeven (…)

Indachtig het bovenstaande ben ik er niet van overtuigd, maar ik ben ook geen arts, dat een onafhankelijk arts zal vaststellen dat al uw klachten die u thans heeft het uitsluitende gevolg zijn van het ongeval. Daarnaast kan ik me ook haast niet voorstellen dat een onafhankelijk arts tot de conclusie komt dat de huidige beperkingen het uitsluitende gevolg zijn van het ongeval en dat u met de gedocumenteerde klachten vóór het ongeval geen beperkingen zou hebben. Om die reden ben ik bijzonder terughoudend om u te adviseren om te vertrouwen op de uitkomst van een onafhankelijk neurologisch en orthopedisch onderzoek. De kans bestaat, en ik schat die kans vrij groot in, dat uit die onderzoeken blijkt dat uw klachten en beperkingen niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan het ongeval. Het gevolg daarvan is dat, wanneer u het bedrag van € 214.500,00 niet accepteert en dus het medisch traject in gaat, ook niet zonder meer op dat bedrag kan terugkomen. Anders gezegd: u loopt een stevig risico wanneer u het bedrag van € 214.500,00 niet accepteert en het medisch traject, dus de neurologische en orthopedische expertise in gaat. Ik vind het belangrijk om u daar nogmaals op te wijzen. Ik hecht er waarde aan om u nogmaals te laten weten dat mijn advies zou zijn om het bedrag van € 214.500,00 als totale schadevergoeding te accepteren. U hoeft dat natuurlijk niet te doen. U mag mijn advies naast u neerleggen en aansturen op een orthopedische en neurologische expertise. Ik zal mij dan uiteraard volledig voor u blijven inzetten en ik zal bij de verzekeraar aandringen op het verder opstarten van die expertises enerzijds en het betalen van een aanvullend voorschot anderzijds. Ten aanzien van het voorschot schat ik echter wel in dat de verzekeraar daar terughoudend in zal zijn en juist de uitkomst van de expertises zou willen afwachten alvorens verder aanvullend te bevoorschotten.

Ik hoor graag expliciet van u wat uw keuze is:

• accepteert u de totale schadevergoeding van € 214.500,00 tegen algehele en finale kwijting? Wanneer u dat bedrag accepteert kunt u er niet meer op terugkomen. Niet wanneer de klachten onverhoopt afnemen (u zult er dan ook weinig behoefte aan hebben om op de schade terug te komen), maar ook niet wanneer de klachten in stand blijven of zelfs vermeerderen.

• of kiest u voor de situatie waarin u het bedrag niet accepteert en aanstuurt op medische expertises met het oog op een hogere schadevergoeding. Het risico daarbij is dat de schadevergoeding ook een stuk lager kan uitvallen dan het bedrag van € 214.500,00.

1.8 Op 20 september 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(…) Uit uw e-mail maak ik op dat u het aanbod van de verzekeraar niet accepteert. U bent zich ervan bewust dat dit in strijd met mijn advies is. Ik vind het belangrijk om dat nogmaals onder uw aandacht te brengen.

Naar aanleiding van uw e-mail heb ik bijgaande conceptmail aan [de verzekeraar] geformuleerd (*). Zoals u ziet heb ik in de conceptmail opgenomen dat u het aanbod niet accepteert. Graag verneem ik van u of u akkoord gaat dat ik die brief aan [de verzekeraar] verstuur. Ik hecht er waarde aan op te merken dat wanneer u het aanbod niet accepteert, het aanbod komt te vervallen en dat u er in principe niet op terug kunt komen. Wanneer een eventueel medisch onderzoek niet het gewenste resultaat geeft zal de verzekeraar niet verplicht zijn om het eerder gedane aanbod, dat dus door u wordt afgeslagen, opnieuw op tafel te leggen. U moet zich daarvan goed bewust zijn. (…)”

1.9 Op 25 september 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Uw brief van 21 september jl., waarin u reageert op de door mij aan u gestuurde conceptbrief aan [de verzekeraar], heb ik ontvangen. U geeft aan dat u niet akkoord gaat met het aanbod van [de verzekeraar]. Om die reden heb ik zojuist de brief aan [de verzekeraar] gestuurd. Een kopie van de door mij verstuurde brief treft u hierbij aan. Het is u bekend dat, nu u het aanbod niet heeft geaccepteerd, het aanbod is vervallen. U kan er niet op terugkomen. (…)”

1.10 Op 20 oktober 2024 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Zojuist spraken wij elkaar. Ik vertelde u dat ik uitgebreid overleg heb gehad met [de verzekeraar]. [de verzekeraar] gaf aan dat zijn opdrachtgever eigenlijk niet meer bereid is om überhaupt iets te betalen. Zijn opdrachtgever gaf aan dat het reeds betaalde voorschot van € 139.500 meer dan voldoende was.

[de verzekeraar] en ik hebben lang overleg gehad over alle medische informatie, de medische adviezen, uw schouder- en hoofdpijnklachten vóór het ongeval, alle klachten en beperkingen na het ongeval en dergelijke. Uiteindelijk heb ik [de verzekeraar] zover weten te krijgen dat hij een slotbetaling aanbod van € 100.000, waardoor de totale schadevergoeding € 239.500 bedraagt. [de verzekeraar] gaf aan dat het een 'take it, or leave it'-aanbod is. Het bedrag is niet onderhandelbaar. Bij non acceptatie komt het aanbod te vervallen, wordt er niets aan u overgemaakt en zal het expertisetraject worden opgestart. Dat traject, zoals ik u al diverse malen eerder vertelde, is niet bepaald zonder risico. Om die reden adviseer ik u om akkoord te gaan met de slotbetaling van € 100.000. U zou daarover nadenken. Ik hoor graag van u. (…)”

1.11 Op 24 oktober 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Zojuist belde u mij. U vertelde mij dat u akkoord gaat met de slotuitkering van € 1000.00,00. Ik heb dat zojuist aan [de verzekeraar] laten weten. Ik heb hem gevraagd de vaststellingsovereenkomst met belastinggarantie op te stellen en aan mij te sturen. Zodra ik die stukken heb ontvangen, hoort u dat direct van mij. (…)”

1.12 Op 30 oktober 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Van [de verzekeraar] ontving ik de vaststellingsovereenkomst en belastinggarantie. Bedoelde stukken tref je hierbij aan (*).

Met [de verzekeraar] is afgesproken dat voor jouw schade een bedrag van € 240.000,00 wordt betaald. Je hebt al een voorschot gehad van € 140.000,00, waardoor de slotuitkering € 100.000,00 bedraagt. Dat is vastgelegd in bijgaande vaststellingsovereenkomst.

Zodra jij de slotbetaling van € 100.000,00 hebt ontvangen is een einde gekomen aan de behandeling van jouw schade. Je kunt er dan niet meer op terugkomen. Niet wanneer jouw klachten of beperkingen afnemen (je zult er dan ook weinig behoefte aan hebben), maar ook niet wanneer jouw klachten en beperkingen toenemen. Jij bent je daarvan bewust.

De totale schadevergoeding van € 240.000,00 wordt netto aan jou betaald. Je hoeft daar geen inkomstenbelasting over te betalen. (…)

Wil je zo vriendelijk zijn de stukken op iedere pagina te paraferen en op de laatste pagina te ondertekenen en aan mij te retourneren? Zodra ik een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst en belastinggarantie van jou heb ontvangen en [de verzekeraar] de slotuitkering van € 100.000,00 aan jou heeft overgemaakt, is een einde gekomen aan de behandeling van dit dossier. Mijn kosten worden rechtstreeks door [de verzekeraar] vergoed. Je bent mij niets verschuldigd. (…)”

1.13 Op 8 oktober 2024 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder geschreven:

“(…) Zoals ik u gisteren al meedeelde, is [klaagster] nog steeds arbeidsongeschikt en onder behandeling van medische specialisten. Betrokkene heeft sinds de afkoopsom is ontvangen, geen inkomen kunnen verwerven. De vraag is dus of u de schade afhandelingsprocedure wil heropenen. Dit ondanks betrokkene finale kwijting heeft verleend aan de tegenpartij, [de verzekeraar]. (…) Namens [klaagster] spreek ik de hoop uit dat u de zaak wederom op zich wilt nemen en de tegenpartij er toe zal krijgen ook de voortdurende schade te vergoeden.”

1.14 Op 15 oktober 2024 heeft verweerder aan klaagster en haar gemachtigde geschreven:

“U vraagt mij of ik de schade-afhandelingsprocedure wil heropenen, ondanks dat [klaagster] finale kwijting heeft verleend aan de tegenpartij en diens verzekeraar. Dat zal niet lukken. De kwestie is, zoals u zelf al aangeeft, tegen algehele en finale kwijting afgewikkeld door middel van ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Toen ik de vaststellingsovereenkomst op 30 oktober 2023 aan [klaagster] stuurde schreef ik haar het volgende: ‘Met [de verzekeraar] is afgesproken dat voor jouw schade een bedrag van € 240.000,00 wordt betaald. Je hebt al een voorschot gehad van € 140.000,00, waardoor de slotuitkering € 100.000,00 bedraagt. Dat is vastgelegd in bijgaande vaststellingsovereenkomst. Zodra jij de slotbetaling van € 100.000,00 hebt ontvangen is een einde gekomen aan de behandeling van jouw schade. Je kunt er dan niet meer op terugkomen. Niet wanneer jouw klachten of beperkingen afnemen (je zult er dan ook weinig behoefte aan hebben), maar ook niet wanneer jouw klachten en beperkingen toenemen. Jij bent je daarvan bewust.’

U schrijft dat [klaagster] nog steeds arbeidsongeschikt is. Dat is bijzonder naar om te vernemen, maar geen reden om de overeenkomst open te breken. Een vaststellingsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en die tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Daarvan is geen sprake. Ook is de overeenkomst niet onder dwang of bedrog tot stand gekomen.

Wellicht ten overvloede hecht ik er toch nog waarde aan op te merken dat de totale schadevergoeding van € 240.000,00 een fantastisch resultaat is, zeker gezien de stevige medische causaliteitsdiscussie, vanwege [klaagsters] schouder- en hoofdpijnklachten vóór het ongeval. Het spijt mij u niet beter te kunnen berichten.”

1.15 Op 3 december 2024 heeft klaagster een klacht ingediend op grond van de kantoorklachtenregeling van verweerder. Diezelfde dag heeft de klachtenfunctionaris de klacht ongegrond bevonden.

1.16 Op 15 december 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft zijn zorgplicht geschonden, omdat hij had moeten inzien dat het bedrag aan schadevergoeding te laag is in verhouding met de door klaagster geleden en nog te lijden schade;

b) Verweerder had moeten inzien dat klaagster mentaal niet in staat was om ter zake van de einduitkering een weloverwogen besluit te nemen;

c) Verweerder heeft nagelaten klaagster inzicht te verschaffen in het onderhandelingsproces, met name omdat hij had moeten inzien dat klaagster na het eerste bod van € 50.000,00 en het tweede bod van € 75.000,00 te hebben afgeslagen niet meer zou durven het derde bod van € 100.000,00 zou durven afslaan, en het ontbreken van een relatie met haar verlies aan arbeidsvermogen;

d) Verweerder heeft zich door de verzekeringsmaatschappij laten betalen zonder klaagster daarover te informeren en heeft geen inzage gegeven over de invloed hiervan op de aan klaagster toekomende schadevergoeding;

e) Verweerder heeft nagelaten het dossier over te dragen aan haar nieuwe gemachtigde;

2.2 Klaagster wijst er tot slot op dat een bedrag van € 240.000,- is overeengekomen, maar dat zij maar € 236.500,- heeft ontvangen.

 

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4. BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a), b) en c)

4.2 Uit het dossier volgt dat verweerder klaagster na ieder gesprek met de verzekeraar uitvoerig heeft geïnformeerd over wat er is besproken. Verweerder heeft daarbij steeds uitgelegd wat zijn inschatting is van de procedure en heeft dat ook gemotiveerd uitgelegd aan de van de beschikbare medische informatie. Daarmee heeft verweerder gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en handelend advocaat mag worden verwacht. Vervolgens heeft verweerder zijn inschatting aan klaagster verduidelijkt op momenten dat hij het idee had dat het voor klaagster nog niet voldoende duidelijk was. Ook daarin heeft verweerder klaagster op (zeer) zorgvuldige wijze begeleid.

4.3 De voorzitter ziet niet in waarom verweerder had moeten twijfelen aan de handelingsbekwaamheid van klaagster. Verweerder heeft daarover toegelicht veel contact te hebben gehad met klaagster en nooit signalen te hebben gezien of ontvangen waarom zij daartoe niet in staat was. Klaagster is kennelijk ook voldoende kritisch geweest op de eerdere voorstellen die de verzekeraar heeft gedaan en heeft deze afgewezen, ondanks verweerders andersluidende advies. De enkele omstandigheid dat klaagster herstellende was van een heftig auto-ongeluk, is daarvoor onvoldoende.

4.4 Het is de voorzitter daarnaast niet gebleken waarom verweerder had moeten zien dat klaagster een derde voorstel niet meer zou durven afwijzen. Verweerder heeft klaagster daarvoor voldoende ruimte gegeven, ook al zou hij het er niet mee eens zijn.

4.5 Klachtonderdelen a), b) en c) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.6 De voorzitter stelt vast dat verweerder meerdere malen heeft medegedeeld dat klaagster zijn kosten niet zou hoeven te betalen, omdat de verzekeraar die zou vergoeden buiten de getroffen schikking om. Dat is zo ook gebeurd. Verweerder is daar helder over geweest. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7 De gemachtigde van klaagster heeft erkend niet te hebben gevraagd om het dossier. De voorzitter ziet niet in waarom verweerder het (reeds twee jaar afgesloten) dossier dan ongevraagd aan de gemachtigde van klaagster zou hebben moeten sturen. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Afsluitende overwegingen

4.8 Voor zover klaagster ook als klacht naar voren heeft willen brengen dat zij het afgesproken bedrag niet heeft ontvangen, kan dat verweerder niet worden verweten. Verweerder heeft bovendien uitgelegd dat klaagster al eerder een voorschot van € 3.500,- had ontvangen, waardoor het verschil wordt verklaard.

4.9 De klacht is in zijn geheel kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.A. Wijffels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2025.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 26 augustus 2025