Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:145
Zaaknummer
250046
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat in privé. Verweerder is in zijn opstelling naar klaagster in vervolg op haar aansprakelijkstelling niet duidelijk en consistent geweest. Hij heeft zich tegelijkertijd en afwisselend gepresenteerd als buurman, die wilde praten en als advocaat, die formeel en juridisch op de aansprakelijkstelling zou reageren. Daardoor heeft hij niet voldaan aan de eis dat de advocaat er duidelijk over moet zijn in welke hoedanigheid hij optreedt (gedragsregel 9). Bekrachtiging beslissing raad: gegrond, waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 8 augustus 2025 in de zaak 250046
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 INLEIDING
1.1 De klacht betreft een privé-geschil tussen klaagster en verweerder. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in dat geschil niet als advocaat optrad. De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) oordeelde dat verweerder onduidelijkheid heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij optrad en dat hij door zijn statuur als advocaat te gebruiken bewust het risico heeft genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. De raad heeft de klacht in zoverre gegrond verklaard en verweerder een maatregel opgelegd. Verweerder is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Het hof oordeelt dat verweerder in zijn opstelling naar klaagster in vervolg op haar aansprakelijkstelling niet duidelijk en consistent is geweest. Hij heeft zich tegelijkertijd en afwisselend gepresenteerd als buurman, die wilde praten en als advocaat, die formeel en juridisch op de aansprakelijkstelling zou reageren. Verweerder heeft niet voldaan aan de eis dat de advocaat er duidelijk over moet zijn in welke hoedanigheid hij optreedt. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-670/A/A) een beslissing gegeven op 6 januari 2025. In deze beslissing is de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2025:4 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 4 februari 2025 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van klaagster van 7 maart 2025.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 juni 2025. Daar zijn verweerder en klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Van juli 2020 tot september 2023 woonde verweerder met zijn partner op een adres in Amsterdam met huisnummer 28-hs. Klaagster en haar partner wonen op huisnummer 29-hs en waren dus de buren van verweerder en zijn partner. In september 2023 heeft verweerder zijn woning verkocht. De overdracht van de woning vond plaats op 29 september 2023.
3.3 Bij brief van 14 september 2023 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor (vocht)schade aan haar woning, die volgens klaagster het gevolg was van een constructiefout bij de aanleg van de badkamer in de (voormalige) woning van verweerder. Klaagster heeft verweerder in haar brief verzocht binnen zeven dagen te reageren en binnen vier weken reparaties en renovaties uit te voeren.
3.4 Na een gesprek op 15 september 2023 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder om terug te komen op dat gesprek.
3.5 In vervolg op het gesprek van 15 september 2025 en de voornoemde e-mail heeft verweerder bij e-mail van 21 september 2023 gereageerd op de sommatiebrief van klaagster. Hij schrijft voor zover relevant:
“Na ontvangst van je brief ben ik bij je langsgelopen om face to face te zeggen dat het verzenden van aansprakelijkstellingen wellicht wat prematuur is en dat een gesprek van buur tot buur wellicht meer voor de hand zou liggen. Het was duidelijk uit je reactie dat je geen afstand wilde doen van je brief en de aansprakelijkstelling. Zodoende laat je ons geen keus dan om ook formeel te reageren. Dat je in de onderstaande e-mail ineens schrijft dat je wel open staat voor een constructief gesprek is een beetje gek. Want je houdt nog steeds vast aan je brief, de aansprakelijkstelling en de daarin opgenomen termijnen. Daarmee zet je ons het mes op de keel en maak je een constructief gesprek onmogelijk. (…) Wellicht kom je na lezing van onze brief tot inkeer en is op termijn een constructief gesprek mogelijk. Tot die tijd behouden we ons alle rechten en weren voor.”
Als bijlage bij zijn e-mail heeft verweerder op het briefpapier van zijn advocatenkantoor een formele door hem ondertekende reactie op de aansprakelijkstelling gestuurd, waarin is vermeld:
“namens [partner] en mijzelf in onze hoedanigheid als eigenaren van de woning aan de (…) Vooropgesteld moet worden dat je de Brief alleen aan ondergetekende hebt gericht, terwijl [partner] eveneens voor de helft eigenaar is van de woning aan 28HS. In het vervolg graag ook alle correspondentie aan [partner] zenden.”
3.6 Op 22 september 2023 stuurde klaagster een reactie gericht aan verweerder en zijn partner (persoonlijk).
3.7 Op 24 september 2023 heeft verweerder op het briefpapier van zijn advocatenkantoor een schriftelijke reactie op onder meer de onder 3.6 vermelde brief van 22 september 2023 gestuurd naar klaagster. Deze brief is mede geschreven namens zijn partner.
3.8 Klaagster heeft op 26 september 2023 schriftelijk gereageerd op de onder 3.7 vermelde brief. In de brief, gericht aan verweerder en zijn partner (persoonlijk), is vermeld:
“Misschien moet je ook maar eens stoppen met je brieven via het briefpapier van je advocatenkantoor te versturen; wij corresponderen met jou als dhr. [voor- en achternaam verweerder], mede-eigenaar van de woning [adres], niet met mr. [verweerder] van kantoor [naam advocatenkantoor].”
3.9 Op 28 september 2023 heeft klaagster schriftelijk gereageerd op de onder 3.5 vermelde brief. De brief is gericht aan verweerder en zijn partner (persoonlijk). Daarin is vermeld:
“PS. Graag ontvangen wij van jullie de nieuwe adresgegevens in [plaats], met het oog op het verzenden van schriftelijke correspondentie. (Wij bedoelen niét het adres van kantoor [naam advocatenkantoor]!).”
3.10 Op 3 oktober 2023 heeft verweerder, mede namens zijn partner, een e-mail gestuurd aan klaagster in reactie op de onder 3.8 en 3.9 vermelde brieven. Als bijlage bij zijn e-mail heeft verweerder, mede namens zijn partner, ook op het briefpapier van zijn advocatenkantoor een reactie op deze brieven gestuurd aan klaagster.
3.11 Op 3 oktober 2023 heeft klaagster schriftelijk gereageerd op onder 3.10 vermelde e-mail respectievelijk brief. Die reactie is gericht aan verweerder en zijn partner (persoonlijk).
3.12 Op 5 oktober 2023 heeft klaagster schriftelijk aanvullende opmerkingen gemaakt, gericht aan verweerder en zijn partner (persoonlijk).
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn positie en ambt van advocaat op ongepaste, grensoverschrijdende en intimiderende wijze heeft ingezet in een privéconflict.
5 OMVANG HOGER BEROEP Klaagster gaat in haar verweerschrift ook in op de door de raad ongegrond en niet-ontvankelijk verklaarde gedeelten van haar klacht. Voor zover zij daarmee bedoeld heeft eigen beroepsgronden te formuleren tegen de beslissing van de raad, is zij daarin niet-ontvankelijk. Beroepsgronden moeten immers 30 dagen na verzending van de beslissing door de raad zijn ontvangen (art. 56 Advocatenwet). De wet laat geen ruimte voor uitstel of afwijking van deze regel.
6 BEOORDELING RAAD
De raad heeft overwogen dat het hier gaat om een privégeschil tussen klaagster en verweerder. Verweerder heeft mede namens zijn partner, die mede-eigenaar was van de woning, in privé op zijn kantoorbriefpapier inhoudelijk gecorrespondeerd over de aansprakelijkstelling door klaagster. Daarmee achtte de raad voldoende aanknopingspunten en verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat aanwezig om de verweten gedragingen van verweerder, voor zover die hem privé betreffen, te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven zoals genoemd in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft desgevraagd naar eigen zeggen in dit geschil niet als advocaat opgetreden. Desondanks heeft hij in zijn correspondentie met klaagster gebruik gemaakt van het briefpapier van zijn kantoor. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de raad onduidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij acteerde en door zijn statuur als advocaat te gebruiken heeft hij bewust het risico genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. Verweerder heeft hiermee niet betamelijk gehandeld en daarvan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. In zoverre heeft de raad de klacht gegrond verklaard.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
7.1 Verweerder heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd: 1. De raad heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder in zijn correspondentie met klaagster onduidelijkheid heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij acteerde en door zijn statuur als advocaat te gebruiken bewust het risico heeft genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. Ten onrechte wordt geoordeeld dat verweerder niet betamelijk heeft gehandeld en dat hem daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. 2. Ten onrechte heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerder een maatregel opgelegd. 3. Ten onrechte heeft de raad verweerder veroordeeld om de door klaagster betaalde griffierrechten aan haar te vergoeden. Ten onrechte is verweerder veroordeeld in de proceskosten.
7.2 Ter toelichting op beroepsgrond 1 heeft verweerder onder meer aangevoerd dat het klaagster voorafgaand aan het geschil al bekend was dat verweerder advocaat is. Klaagster heeft verweerder op 8 september 2023 bevestigd dat zij zich juridisch liet bijstaan. Na ontvangst van de aansprakelijkstelling heeft verweerder klaagster nogmaals medegedeeld dat hij advocaat is. Hij heeft haar gevraagd de aansprakelijkstelling tijdelijk te parkeren en een minnelijk gesprek te voeren. Hij heeft haar uitgelegd dat hij, als de aansprakelijkstelling niet terzijde werd geschoven, genoodzaakt was om formeel te reageren en assistentie van zijn collega’s in te winnen. Vervolgens moest hij als advocaat inhoudelijk op de aansprakelijkstelling reageren. Bij klaagster kan geen onduidelijkheid hebben bestaan over de hoedanigheid waarin verweerder acteerde. Het enkele feit dat verweerder klaagster drie brieven op briefpapier van zijn kantoor heeft gezonden, is volstrekt onvoldoende om dat als intimiderend aan te merken. Verweerder heeft in die brieven op neutrale en zakelijke wijze gecommuniceerd. Klaagster heeft ook niet uitgelegd wat zij als intimiderend heeft ervaren. Uit de klacht van klaagster blijkt dat zij vooral meent te zijn geïntimideerd in het gesprek van 15 september 2023, voorafgaand aan de brieven van verweerder. Verweerder heeft zich echter op geen enkel moment diffamerend of onprofessioneel jegens klaagster uitgelaten.
7.3 Ter toelichting op beroepsgrond 2 heeft verweerder onder meer aangevoerd dat de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard zodat er geen grondslag is om een maatregel op te leggen. Zelfs indien sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is een maatregel niet gepast, omdat verweerder geen eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen heeft, hij verschillende pogingen heeft ondernomen om een minnelijke regeling te treffen en het geschil is ontstaan door een onjuiste en onzorgvuldige aansprakelijkstelling van klaagster.
7.4 Ter toelichting op beroepsgrond 3 heeft verweerder aangevoerd dat nu de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard, de veroordeling in de vergoeding van griffierecht en proceskosten moet vervallen.
Verweer 7.5 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
8 BEOORDELING HOF
Maatstaf
8.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en slaat daarbij acht op de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de Gedragsregels advocatuur, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
8.2 Regel 9 van de Gedragsregels advocatuur luidt als volgt:
‘1. De advocaat dient (…) in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. 2. Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad.’
Overwegingen hof
8.3 Uit de toelichting op gedragsregel 9 volgt onder meer het volgende:
‘Ter bevordering van de rolzuiverheid dient de advocaat (…) in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Dit vereist een actieve houding waarbij de advocaat bewust stilstaat bij de vraag of hij in een concreet geval optreedt (…) als advocaat. Het kenbaar maken van de hoedanigheid heeft tot gevolg dat voor een ieder helder is wat wel en niet van de advocaat mag worden verwacht in zijn optreden.’
8.4 Gelet op de hiervoor vermelde maatstaf, gaat het er bij de beoordeling van de klacht om of verweerder er voor zorg heeft gedragen dat geen misverstand kon bestaan over de hoedanigheid waarin hij in het conflict met klaagster is opgetreden.
8.5 In beroepsgrond 1 bestrijdt verweerder het oordeel van de raad dat hij in zijn correspondentie met klaagster onduidelijkheid heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij acteerde. Beroepsgrond 1 kan, gezien de toelichting op deze beroepsgrond, niet anders worden begrepen dan dat verweerder in hoger beroep het standpunt inneemt dat hij in het conflict met klaagster is opgetreden als advocaat en dat klaagster dat wist.
8.6 Dit standpunt in hoger beroep van verweerder vindt geen bevestiging in het onder 3.5 vermelde feit. Daaruit volgt duidelijk dat verweerder zich in eerste instantie, ondanks het gebruik van het briefpapier van zijn advocatenkantoor, niet als advocaat heeft gepresenteerd, maar samen met zijn partner als privépersoon.
8.7 Gelet op de in het bijzonder onder 3.8 en 3.9 vermelde feiten is verder duidelijk dat klaagster niet heeft begrepen dat verweerder éénduidig optrad in zijn hoedanigheid van advocaat. Uit de feiten volgt ook dat klaagster haar reacties consequent is blijven richten aan verweerder en zijn partner persoonlijk en niet aan het advocatenkantoor van verweerder. Verder heeft klaagster blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de raad het volgende verklaard:
‘De voorzitter vraagt klaagster of zij vindt dat verweerder als privépersoon of als advocaat heeft gehandeld. Klaagster antwoordt dat hij eigenlijk als beide heeft gehandeld. Een deel van de correspondentie heeft verweerder gestuurd via zijn eigen e-mailadres, zoals de e-mail van 3 oktober 2023 waarin hij dreigt met een kort geding.
Verweerder heeft echter ook tot driemaal toe officiële brieven geschreven op het briefpapier van zijn kantoor. Toen trad hij dus op als advocaat.’
8.8 Daarbij komt dat verweerder met zijn standpunt in hoger beroep dat hij in het conflict met klaagster is opgetreden als advocaat een standpunt heeft ingenomen dat diametraal tegenovergesteld is aan zijn standpunt bij de raad. Volgens het proces-verbaal van de zitting bij de raad heeft verweerder verklaard:
‘De voorzitter (…) vraagt verweerder of zijn standpunt is dat hij op geen enkel moment als advocaat heeft opgetreden.
Verweerder antwoordt dat dit klopt.’
8.9 Daarmee staat vast dat er onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerder optrad. Verweerder heeft zelf voor deze verwarring gezorgd. Uit de onder 3.5 en 3.10 vermelde feiten volgt dat verweerder én een inhoudelijke e-mail én een bijlage op het briefpapier van zijn advocatenkantoor stuurde naar klaagster. Daarmee heeft verweerder verschillende signalen afgegeven, namelijk enerzijds dat hij als privépersoon optrad, maar anderzijds ook dat het feit dat hij advocaat was (bij zijn advocatenkantoor) betekenis had. Ook nadat klaagster duidelijk te kennen had gegeven dat zij niet wilde communiceren via het advocatenkantoor van verweerder (zie 3.8 en 3.9) heeft verweerder op 3 oktober 2023 nogmaals schriftelijk gereageerd op het briefpapier van zijn advocatenkantoor (zie 3.10).
8.10 Verweerder is, gelet op het voorgaande, in zijn opstelling naar klaagster in vervolg op haar aansprakelijkstelling niet duidelijk en consistent geweest. Hij heeft zich tegelijkertijd en afwisselend gepresenteerd als buurman, die wilde praten en als advocaat, die formeel en juridisch op de aansprakelijkstelling zou reageren, althans klaagster heeft dat redelijkerwijs zo mogen opvatten. Hij heeft zowel privé als op briefpapier van zijn advocatenkantoor met klaagster gecommuniceerd. Concluderend is het hof daarom van oordeel dat verweerder zich in het geschil met klaagster zodanig ambivalent heeft opgesteld, dat klaagster daardoor in verwarring is geraakt. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan de eis dat de advocaat er duidelijk over moet zijn in welke hoedanigheid hij optreedt, zoals vastgelegd in gedragsregel 9, lid 1 en dat valt hem te verwijten.
8.11 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder op ambivalente wijze heeft geschermd met zijn hoedanigheid van advocaat. Het hof acht aannemelijk dat klaagster zich daardoor geïntimideerd voelde en acht ook in zoverre de klacht gegrond.
8.12 Het voorgaande betekent dat beroepsgrond 1 van verweerder faalt en dat het hof de beslissing van de raad voor wat betreft de gegrondverklaring van de klacht zal bekrachtigen.
9 MAATREGEL
Het hof acht de door de raad opgelegde maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Daaruit volgt dat de veroordeling door de raad van verweerder in de vergoeding van het griffierecht en de kosten in stand blijft. Beroepsgronden 2 en 3 slagen niet.
10 PROCESKOSTEN
10.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair); b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.
10.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
10.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
11 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
11.1 bekrachtigt de beslissing van 6 januari 2025 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-670/A/A.
11.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
11.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 augustus 2025.
