Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:151

Zaaknummer

250176

Inhoudsindicatie

Het beklag tegen de beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen is ongegrond. Klager heeft verzocht om een advocaat voor een bestuursrechtelijke procedure. Voor het voeren van een procedure bij de bestuursrechter is geen verplichte procesvertegenwoordiging voorgeschreven.  Er zijn geen aanwijzingen dat klager vanwege zijn kwetsbare positie niet in staat zou zijn om zijn klachten te benoemen en te onderbouwen. Dat advocaten de zaak van klager niet willen aannemen vanwege inhoudelijke complexiteit, kan niet worden opgemaakt uit de afwijzingsgronden van de door klager aangeschreven advocaten. Verder heeft de deken terecht opgemerkt dat het bewaken van de equality of arms aan de rechter is en dat dit geen taak van de deken is.   

Uitspraak

Beslissing van 11 augustus 2025 in de zaak 250176      naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

      

klager     

tegen:

 

de deken

 

1    DE PROCEDURE 

Bij de deken

1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. 

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 14 mei 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager om een advocaat heeft verzocht voor het voeren van een bestuursrechtelijke procedure. Voor een bestuursrechtelijke procedure is een advocaat niet verplicht. 

Bij het hof

1.3    Klager heeft op 14 mei 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). 

1.4    Verder bevat het dossier: -    het verweer van 27 mei 2025 -    de repliek van 27 mei 2025 -    de dupliek van 16 juni 2025

1.5   Klager heeft op 16 juni 2025 nog e-mails aan het hof gestuurd. Deze zijn niet aan het dossier toegevoegd. Het hof heeft de met AI gegenereerde bijlage 1 bij de dupliek (afsluitende reactie van de deken d.d. 16 juni 2025) buiten beschouwing gelaten.

1.6    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

   FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1     Klager heeft op 29 april 2025 aan de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een bestuursrechtelijke procedure tegen de Samenwerkingsorganisatie [X]. Het betreft een klacht over stagediscriminatie, de zaak is ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Klager heeft bij zijn aanvraag afwijzingen van advocaten die hij zelf heeft benaderd gevoegd. 

2.2    De deken heeft het verzoek van klager op 14 mei 2025 afgewezen. De deken heeft erop gewezen dat ingevolge artikel 13 van de Advocatenwet alleen een advocaat kan worden toegewezen voor een zaak waar vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden.

2.3    De deken stelt vast dat het verzoek betrekking heeft op een (lopende) bestuursrechtelijke procedure tegen [X]. Dit is een bestuursrechtelijke procedure waarvoor bijstand van een advocaat niet verplicht is. Klager mag die procedure zelf voeren en doet dat kennelijk ook al. De deken heeft erop gewezen dat klager ook juridische bijstand mag vragen van iemand die geen advocaat is. 

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Dat er formeel geen procesvertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven in bestuursrechtelijke zaken, betekent niet dat klager geen recht heeft op juridische bijstand. Klager heeft gewezen op artikel 17 van de Grondwet, artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 47 van het EU Handvest van de Grondrechten. Klager heeft erop gewezen dat hij in een kwetsbare positie verkeert omdat hij dakloos is en gezondheidsproblemen heeft. Daardoor is het voor hem onmogelijk om een zaak tegen een professionele wederpartij zelfstandig te voeren. 

3.2    Klager is van mening dat er sprake is van ernstige machtsongelijkheid omdat de wederpartij, [X], wordt vertegenwoordigd door Houthoff, een van de grootste advocatenkantoren van Nederland.

3.3    Verder meent klager dat de deken zich had moeten verschonen omdat er ook een klacht tegen hem loopt. Door zelf op het verzoek om aanwijzing van een advocaat te beslissen, heeft de deken een schijn van partijdigheid gecreëerd. 

Verweer

3.4    De deken heeft aangevoerd dat de door klager genoemde verdragsrechtelijke bepalingen niet tot aanwijzing van een advocaat verplichten in zaken waarin dat niet noodzakelijk of (wettelijk) vereist is. Gelet op de inhoud van het beklag meent de deken dat klager, ondanks de gestelde kwetsbare positie waarin hij zich bevindt, goed in staat is om zijn klachten te benoemen, juridisch te onderbouwen en van juridisch relevante wets- en verdragsbepalingen te voorzien.

3.5    De deken heeft er op gewezen dat het aan de rechter is om de equality of arms te bewaken en niet aan hem als deken. Verder ziet de deken geen reden om aan te nemen dat er sprake zou kunnen zijn van partijdigheid omdat klager recent een klacht tegen hem heeft ingediend. Klager heeft dit standpunt ook niet toegelicht of onderbouwd.

3.6    In reactie op de stelling van klager dat advocaten zijn zaak niet willen aannemen vanwege grote complexiteit, heeft de deken opgemerkt dat dit niet blijkt uit de redenen van afwijzing die de door klager benaderde advocaten hebben gegeven. De stelling van klager dat er “mogelijk sprake is van druk, belangenconflicten of juridische ondoorzichtigheid die een extra beschermingsmechanisme  voor de rechtzoekende noodzakelijk maken” is niet onderbouwd en mist feitelijke grondslag. Van het weigeren van de zaak van klager vanwege inhoudelijke zwaarte is niet gebleken. 

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Klager heeft verzocht om een advocaat voor een bestuursrechtelijke procedure die hij voert bij de rechtbank Rotterdam. Voor het voeren van een procedure bij de bestuursrechter is geen verplichte procesvertegenwoordiging voorgeschreven. Alleen al om die reden heeft de deken het verzoek tot aanwijzing van een advocaat terecht afgewezen. Terecht heeft de deken erop gewezen dat klager ook juridische bijstand kan vragen van iemand die geen advocaat is. 

4.3    Met betrekking tot de andere gronden van klager onderschrijft het hof eveneens het standpunt van de deken. Er zijn geen aanwijzingen dat klager vanwege zijn kwetsbare positie niet in staat zou zijn om zijn klachten te benoemen en te onderbouwen. Dat advocaten de zaak van klager niet willen aannemen vanwege inhoudelijke complexiteit, kan niet worden opgemaakt uit de afwijzingsgronden van de door klager aangeschreven advocaten.

4.4    Verder heeft de deken terecht opgemerkt dat het bewaken van de equality of arms aan de rechter is en dat dit geen taak van de deken is. Ook zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat de deken in de behandeling van het verzoek om een advocaat niet onpartijdig is geweest vanwege een door klager ingediende klacht tegen de deken. Klager heeft dit standpunt niet met feiten onderbouwd.

4.5    Het beklag tegen de beslissing van de deken van 14 mei 2025 om geen advocaat aan te wijzen zal daarom ongegrond worden verklaard.  

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 14 mei 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond. 

Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.

                                                                                                                                                                                                                                                              griffier     voorzitter

 

 

De beslissing is verzonden op 11 augustus 2025.