Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:196
Zaaknummer
25-448/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klaagster heeft zich te laat beklaagd over de door verweerder verrichte werkzaamheden en is in zoverre niet-ontvankelijk. Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht over de wijze van interne klachtafhandeling door de klachtenfunctionaris en over de weigering tot toezending van gevraagde informatie door het kantoor. Dat verweerder niet bij het overleg met de klachtenfunctionaris was, is onvoldoende om hem dat tuchtrechtelijk te verwijten. De klacht daarover is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2025 in de zaak 25-448/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 juli 2025 met kenmerk K 24/82.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft in de periode van 2014 tot en met 2017 cosmetische ingrepen laten verrichten door een arts, de heer M.
1.2 Klaagster heeft bij Stichting DOKh, een onafhankelijke Geschillencommissie, een klacht over de arts ingediend. Daarnaast heeft klaagster zich voor rechtsbijstand tot verweerder gewend om haar letselschade te verhalen die volgens haar door fouten tijdens de ingrepen van de arts waren ontstaan.
1.3 Op 9 september 2020 heeft tussen klaagster en verweerder en mr. D op zijn kantoor een kennismakingsgesprek plaatsgevonden. Mr. D was toen juridisch-medewerkster en zij is op 26 februari 2021 beëdigd als advocaat.
1.4 Verweerder heeft op 11 september 2020 een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. Met klaagster is afgesproken dat zij zal worden bijgestaan tijdens de klachtbehandeling bij de Geschillencommissie en afhankelijk van de uitkomst daarvan een letselschade procedure zal worden gestart. Met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor van verweerder in de bij de opdrachtbevestiging gevoegde algemene voorwaarden staat in artikel 5 het volgende opgenomen: Indien zich bij de uitvoering van een opdracht onverhoopt een gebeurtenis - waaronder ook een nalaten begrepen wordt - voordoet, die tot aansprakelijkheid leidt, zal die aansprakelijkheid beperkt zijn tot het bedrag of bedragen waarop de door [naam kantoor] gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering aanspraak geeft, vermeerderd met het eigen risico dat [naam kantoor] in verband met die verzekering draagt. Een kopie van de polis met voorwaarden wordt op eerste verzoek kosteloos toegezonden.
1.5 Op 9 december 2020 heeft mr. D op voorhand haar pleitaantekeningen naar klaagster gestuurd ten behoeve van de zitting van de Geschillencommissie op 11 december 2020. Mr. D heeft klaagster tijdens de zitting vertegenwoordigd.
1.6 Mr. D heeft namens verweerder op 7 januari 2021 via e-mail het bindend advies van de Geschillencommissie aan klaagster gestuurd en toegelicht. De Geschillencommissie heeft onder meer geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de arts medische fouten heeft gemaakt bij de ingrepen bij klaagster. Het verzoek van klaagster tot toewijzing van schadevergoeding is afgewezen vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de door klaagster gestelde geleden schade en het handelen van de arts. Mr. D heeft op 11 januari 2021 telefonisch een toelichting aan klaagster gegeven over het bindend advies en klaagster geadviseerd over het vervolg.
1.7 Op 20 januari 2021 heeft mr. D namens verweerder aan klaagster toegelicht dat het dossier werd gesloten vanwege het ontbreken van een redelijke kans op succes.
1.8 Klaagster heeft op 7 september 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege een klacht over de arts ingediend. In hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege op 14 december 2022 onder meer geoordeeld dat niet was aangetoond dat klaagster door onzorgvuldig handelen van de arts schade had geleden. Daarnaast heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat de arts wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich ten onrechte te profileren als plastisch chirurg.
1.9 Op 28 maart 2023 heeft de gemachtigde namens klaagster een klacht over verweerder bij zijn kantoor ingediend. Op 4 mei 2023 heeft daarover een gesprek tussen klaagster en haar gemachtigde met de klachtenfunctionaris plaatsgevonden.
1.10 Op 4 juli 2023 heeft de gemachtigde namens klaagster een aansprakelijkstelling naar het kantoor van verweerder gestuurd. De klachtenfunctionaris heeft in een brief van 12 juli 2023 de klacht ongegrond verklaard.
1.11 Op 23 juli 2024 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onzorgvuldig te handelen richting klaagster doordat verweerder:
(i) zich niet heeft gehouden aan de professionele en ethische normen en herhaaldelijk nalatig is geweest en afspraken niet is nagekomen, onder meer door in strijd met de in de opdrachtbevestiging gemaakte afspraken na afwijzing van de causaliteit door de Geschillencommissie de zaak van klaagster niet meer te willen doen;
(ii) tijdens de behandeling van de zaak gebrekkig met klaagster heeft gecommuniceerd doordat hij informatie niet tijdig heeft opgevraagd, traag of niet heeft gereageerd op vragen, wat tot vertraging, misverstanden en een onnodig slechte eindbeslissing heeft geleid;
(iii) de belangen van klaagster niet zelf adequaat heeft behartigd doordat geen sprake was van een gedegen voorbereiding en een ondeskundige vertegenwoordiging door mr. D tijdens de zitting van de Geschillencommissie, wat tot significante nadelige gevolgen voor klaagster heeft geleid;
(iv) ondeskundig te handelen waardoor de causaliteit tussen het handelen van de arts en de door klaagster geleden letselschade door de Geschillencommissie werd afgewezen en de zaak niet meer voor klaagster te willen doen;
b) de interne klacht en aansprakelijkstelling door klaagster niet zorgvuldig af te wikkelen door (sub I) niet aanwezig te zijn bij de bespreking met de klachtenfunctionaris op kantoor, waardoor bemiddeling en goede oplossing op voorhand al onmogelijk was en (sub II) te weigeren om de polis- en contactgegevens te verstrekken van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van zijn kantoor, terwijl klaagster daarop recht had volgens de toepasselijke algemene voorwaarden.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet). De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
4.2 Als de klacht, of een onderdeel daarvan, tijdig is ingediend door klaagster dan beoordeelt de tuchtrechter de klachten over haar advocaat aan de volgende maatstaf.
4.3 De tuchtrechter toetst het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.4 Verweerder heeft in deze zaak vanaf september 2020 tot eind januari 2021 werkzaamheden voor klaagster verricht. Op het handelen van verweerder in die periode zien de verwijten die klaagster in dit klachtonderdeel. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn begin februari 2021 aangevangen. Klaagster heeft haar klacht op 23 juli 2024 bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.5 Klaagster heeft echter aangevoerd dat zij pas bekend is geworden met de dwalingen van verweerder en mr. D nadat het Centraal Tuchtcollege op 14 december 2022 de arts alsnog berispte voor misleiding. Volgens klaagster kon zij pas daarna over verweerder klagen zoals zij dat in dit klachtonderdeel doet. Dit beroep van klaagster op een verschoonbare termijnoverschrijding slaagt naar het oordeel van de voorzitter niet om de volgende reden.
4.6 Zoals hiervoor in 4.1 beschreven, is voor het aanvangen van de klachttermijn niet van belang of klaagster het besef had dat het handelen van verweerder mogelijk klachtwaardig zou zijn. Het gaat om de feitelijke kennisneming van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter was klaagster al tijdens de periode van de belangenbehartiging door verweerder bekend met de door haar in dit klachtonderdeel gemaakte (sub)verwijten aan zijn adres. Vast staat dat klaagster op 20 januari 2021 ermee bekend was dat verweerder haar belangen niet langer zou behartigen en haar dossier zou sluiten. Dat klaagster het met de afronding van de opdracht niet eens was als dat zij ontevreden was over het optreden van verweerder in haar zaak, had vanaf dat moment aanleiding voor haar moeten zijn om zich daarover binnen drie jaar daarna bij de deken te beklagen. Door dat pas op 23 juli 2024 te doen, is klaagster daarmee te laat geweest. Wat klaagster door de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 14 december 2022 duidelijk is geworden wat haar niet eerder duidelijk was heeft klaagster niet toegelicht. In dat verband is van belang dat het Centraal Tuchtcollege juist over de causaliteit niet anders oordeelde dan het Regionaal Tuchtcollege. Tot slot merkt de voorzitter nog ten overvloede op dat het aan de civiele rechter is voorbehouden om te oordelen over de inhoud van een civiel geschil, niet aan de tuchtrechter.
4.8 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat klaagster te laat heeft geklaagd en in klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter had klaagster zich over de wijze van de interne klachtafhandeling en over de weigering tot toezending van gevraagde informatie over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten beklagen bij de klachtenfunctionaris dan wel bij het kantoor van verweerder, niet over verweerder. In zoverre zal klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.10 De enkele omstandigheid dat verweerder niet bij het overleg van klaagster met de klachtenfunctionaris aanwezig was, is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende om verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Niet valt in te zien op welke grond verweerder verplicht was om daarbij aanwezig te zijn. In zoverre wordt klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond, zoals hiervoor in 4.9 en 4.10 is overwogen.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 25 augustus 2025