Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:164
Zaaknummer
25-390/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Derde klacht van klager tegen verweerster kennelijk niet-ontvankelijk, deels vanwege strijd met het ne bis in idem beginsel en deels vanwege strijd met de beginselen van een behoorlijke tuchtprocesorde.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 augustus 2025 in de zaak 25-390/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 juni 2025 met kenmerk K099 2025 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail (met bijlage) van klager van 9 juli 2025.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Tussen klager en zijn (inmiddels) ex-vrouw (hierna: de vrouw) is een echtscheidingsprocedure aanhangig geweest. 1.2 Verweerster heeft de vrouw in deze procedure bijgestaan. Eerste klacht 1.3 Op 8 mei 2023 heeft klager bij de deken een (eerste) klacht ingediend over verweerster. 1.4 Bij beslissing van 24 januari 2024 (zaaknummer 23-820/DH/DH, gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2024:14) heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 1.5 Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing. 1.6 Bij beslissing van 5 augustus 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:144) heeft de raad het verzet gegrond verklaard en de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de nieuwe klachtonderdelen. 1.7 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. 1.8 Bij beslissing van 9 mei 2025 (ECLI:NL:TAHVD:2025:77) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van 5 augustus 2024 bekrachtigd. Tweede klacht 1.9 Op 15 november 2024 heeft klager bij de deken een (tweede) klacht ingediend over verweerster. 1.10 Bij beslissing van 23 juli 2025 (zaaknummer 25-350/DH/DH, gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2025:147) heeft de voorzitter de (tweede) klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, vanwege ne bis in idem. De voorzitter heeft de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Derde klacht 1.11 Op 22 april 2025 heeft klager bij de deken deze (derde) klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De (derde) klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 1) Verweerster heeft verzuimd om in het gespreksverslag te vermelden dat haar cliënte op 10 maart de woning heeft betreden zonder toestemming. Daarnaast heeft zij nagelaten te rapporteren dat haar cliënte op ongepaste wijze gebruik heeft gemaakt van KLM IT-middelen om klagers rooster in te zien, hetgeen in strijd is met de privacywetgeving. Dit duidt erop dat verweerster aan bewust onvolledige en onjuiste vastlegging heeft gedaan (strijd met gedragsregels 1, 6, 10 en 13). […] 2) Verweerster stelt in het verweerschrift tevens incidenteel appel dat de kosten voor de huishouding, totdat de samenleving zou worden beëindigd, volgens een vaste verhouding (€ 3.000,- / € 1.500,-) betaald zouden worden, en dat in het bijzijn van de advocaat. Dit is echter in strijd met het redelijkheids- en billijkheidsbeginsel en dus niet overeengekomen. Bovendien is de vrouw sinds 1 januari 2023 significant meer gaan verdienen, maar heeft zij dit heimelijk gemakshalve verzwegen. Daarnaast geeft verweerster zelf aan dat de kosten voor de huishouding naar evenredigheid ten laste zouden komen van hun gezamenlijke vermogen. Verweersters stelling is strijdig met het redelijkheids- en billijkheidsbeginsel. Er is niet met de wederpartij gecommuniceerd dat de vrouw per 1 januari 2023 significant meer is gaan verdienen, maar er is een oneervol eindvoorstel gedaan. De afspraken inzake de kosten van de huishouding zijn bewust niet correct vastgesteld. 3) Verweerster stelt in haar verweerschrift tevens incidenteel appel dat de vrouw bereid was de overeengekomen betaalverhouding te herzien, maar niet beschikte over de noodzakelijke gegevens om dit te doen. De functie en het deeltijdpercentage van klager waren niet gewijzigd, wat betekent dat de bijdrage van klager ongewijzigd blijft. Nu de gegevens van klager onveranderd waren, is de bewering van verweerster onjuist. Verweerster heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd. 4) Verweerster beweert in het verzoek tot echtscheiding dat de vrouw niet op de hoogte was van de WOZ-waarde van het appartement. Dit is echter eenvoudig terug te vinden in de bestaande belastingaanslag, waarvan de documenten reeds in bezit waren. Bovendien kwam de WOZ-waarde overeen met de twee opgestelde NWWI-taxatierapporten. Verweerster beschikte over deze gegevens, maar heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd.
5) Verweerster stelt dat klager het sociaal verhuurde appartement toegewezen kon krijgen naar aanleiding van deze echtscheidingsprocedure. In Amsterdam is hiervan geen sprake. Daarnaast was klager dan in overtreding met het opgestelde ouderschapsplan. Verweerster stelt nota bene zelf dat een soortgelijke ruimte niet acceptabel is voor haar cliënte. In hetzelfde proces eist verweerster minimaal een 4-kamer woning om birdnesting eventueel te beëindigen. Verweerster hanteert willekeur en verstrekt onjuiste informatie aan het hof met betrekking tot het berekenen van een gemiddeld inkomen aan de zijde van klager. Zonder deugdelijke reden of onderbouwing maakt verweerster deze keuze, wat leidt tot ongelijke behandeling van partijen. Dit is in strijd met de zorgvuldigheidsplicht en kan worden gezien als misleiding. 6) Verweerster stelt (in punt 30) van het verzoek tot echtscheiding dat het inkomen fluctueert op basis van extra gewerkte uren. In de CAO van KLM bestaat echter geen urencomponent die het inkomen beïnvloedt. 7) Verweerster stelt in punt 38 van het verzoek tot echtscheiding dat een gemiddeld KLM-jaarinkomen € 225.000,- is. In deze berekening neemt verweerster pensioentoeslagen mee, wat in strijd is met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2017:3818). Van een advocaat wordt verwacht dat hij op de hoogte is van de wet- en regelgeving die relevant is voor de uitoefening van het vak. Het handelen van verweerster, waarbij zij onjuiste elementen in haar berekening verwerkt, kan worden aangemerkt als onzorgvuldig en onprofessioneel. 8) Verweerster gaat er in haar berekening voor de vrouw, die ook werkzaam is bij KLM, niet uit van een gemiddeld jaarinkomen volgens het KLM-salaris. Verweerster hanteert willekeur en verstrekt onjuiste informatie aan het hof met betrekking tot het berekenen van een gemiddeld inkomen aan de zijde van klager. Dit handelen, zonder deugdelijke motivering of reden, leidt tot ongelijke behandeling van partijen. 9) Verweerster stelt in punt 38: ‘een netto besteedbaar inkomen van € 10.177,00 voor de man.’ Daarnaast geeft verweerster aan dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.150,- bedraagt. Klager wijst op pag. 6 van verweersters pleitnota. Op basis van de kostenverhouding van € 3.000,00 voor klager en € 1.500,00 voor de vrouw, ontstaat een verhouding van 2:1. In de laatste regel schrijft verweerster: "dit conform de inkomensverhouding," wat impliceert dat het netto besteedbaar inkomen van klager 2 × € 3.150,00 = € 6.300,00 zou moeten zijn (en dus niet € 10.177,00). Van een advocaat mag verwacht worden dat zij de zorgplicht en vakbekwaamheid in acht neemt. 10) Verweerster heeft het hof onjuist geïnformeerd in punt 48. Bewijs toont aan dat de vrouw de woning niet kon overnemen, aangezien dit financieel niet haalbaar was. 11) Verweerster verstrekt in het verweer verzoekschrift voorlopige voorzieningen (punt 10) onjuiste informatie aan de rechtbank door te stellen: ‘van bovengemiddelde problemen bij de kinderen is geen sprake’. Dochter A was inmiddels gestart met haar tweede tussenjaar en ontving professionele hulp. Dochter B is blijven zitten in 4 VWO en 5 VWO en het is onzeker of zij zal slagen voor 5 HAVO. Haar ziekteverzuim is meer dan 50%. De jongste dochter heeft, als gevolg van een ernstige vertrouwensbreuk met haar moeder, aanzienlijke schade geleden. Verweerster heeft het hof hierover onjuist geïnformeerd. […] 12) Klager wijst op punt 13. Klager ondersteunt zijn beweringen met verschillende voorbeelden. Verweerster heeft het hof hierover onjuist geïnformeerd. 13) Verweerster stelt: ‘bovendien bevindt de bodemprocedure zich in de afrondende fase’. Het hoger beroep volgde ruim een jaar later. Verweerster licht het hof onjuist voor. 14) Klager wijst op punt 14. De vrouw is van een huurwoning naar een eigen koopwoning verhuisd. Verweerster heeft het hof hierover onjuist voorgelicht. 15) Klager wijst op punt 15. De vrouw is op eigen initiatief van een huurwoning naar een koopwoning verhuisd, zonder dat dit invloed had op de zorgregeling. Verweerster heeft het hof hierover onjuist geïnformeerd. 16) Klager wijst op punt 21. Ten tijde van de voorlopige voorziening is de vrouw heimelijk overgestapt van een 50%- naar een 100%-tewerkstelling. Daarnaast heeft zij een nevenfunctie aanvaard en waren haar YouTube-inkomsten van kracht. De vrouw verdiende hierdoor meer dan € 110.000,- per jaar, maar dit werd niet aan de rechter gemeld. Het is onbegrijpelijk om te stellen dat er geen geschikte woonruimte beschikbaar was. Sterker nog, het is bijzonder pijnlijk dat de stressvolle woonsituatie van de kinderen in stand is gehouden. Verweerster heeft het hof hierover onjuist geïnformeerd. 17) Klager wijst op punt 25 van het verweer verzoekschrift voorlopige voorzieningen. Verweerster stelt zonder bewijs dat eenzijdige regels zijn opgesteld, die klager als afspraak beschouwt en aan de vrouw oplegt. Bij gebrek aan bewijs heeft verweerster het hof hierover onjuist geïnformeerd. Klager verwijst naar punt 11 met betrekking tot de feiten over de kinderen. Verweerster heeft het hof hierover wederom onjuist geïnformeerd. 18) Verweerster schrijft in punt 7 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: ‘De vrouw kan, gelet op de hoogte van haar inkomen, aanspraak maken op een kindgebonden budget. Daarin is een reden gelegen om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen.’ Na de scheiding had de vrouw een vermogen van meer dan € 127,582,-, waardoor zij géén recht had op het kindgebonden budget. Verweerster heeft het hof hierover onjuist geïnformeerd. 19) Verweerster beweert in punt 7 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: “De keuze van de man om 67% te gaan vliegen is destijds ingegeven om lager bij KLM te kunnen vliegen voor zijn pensionering. De kinderen zijn daarin, voor zover de vrouw bekend, niet de doorslaggevende factor geweest. Ook in de huidige regeling zoeken de kinderen in de periode dat zij bij de man verblijven, regelmatig contact met de vrouw en bezoeken zij haar. Andersom is dat niet zo. De man verblijft, in de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft, op een voor de vrouw en kinderen onbekende locatie.” Ten tijde van het huwelijk heeft klager zich ingespannen om een scheiding te voorkomen en het belang van de kinderen te waarborgen. Naast therapie werd een oplossing gevonden in het verminderen van de werkdruk; de nevenfunctie werd beëindigd en het werkpercentage werd aanzienlijk verlaagd. Verweerster stelt dit zonder bewijs en licht het hof hierover onjuist in. 20) Verweerster stelt vervolgens: ‘Andersom is dat niet zo.’ De oudste dochter besloot destijds niet deel te nemen aan de wisselweken, omdat zij behoefte had aan rust, reinheid en regelmaat. Twee maanden voor het VWO-examen van de oudste dochter heeft de vrouw de scheiding ingediend. Verweerster stelt dit zonder bewijs en licht het hof onjuist voor. 21) Verweerster stelt: ‘De man verblijft, in de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft, op een voor de vrouw en de kinderen onbekende locatie.” De kinderen werden voortdurend op de hoogte gehouden van klagers vliegschema en zijn verblijf in Nederland. In overleg met hen heeft klager de zorg voor zijn terminale vader, die inmiddels is overleden, gecoördineerd. Het is dan ook zeer pijnlijk om te lezen wat verweerster stelt; wederom licht zij het hof onjuist in. 22) Verweerster beweert notabene zelf dat klager verblijft bij zijn sociale netwerk wanneer hij de kinderen niet verzorgt. 23) Verweerster stelt in punt 19 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: ‘ln totaal is er, op de dag van de levering van het appartement aan de [straat] (opbrengst € 195.386,56), een bedrag van in totaal € 195.000,00 overgemaakt naar de bonusrekening van de man en de Binckbank op naam van [dochters] die in beheer is bij de man. Kortom, de man toont daarmee aan de verkoopopbrengst naar twee bij hem in beheer zijnde rekeningen te hebben overgemaakt en niet naar een gemeenschappelijke rekening.’ Klager heeft geld overgemaakt van de Bonusrekening naar de Binckbankrekening op naam van de dochters. In Nederland geldt standaard dat, in deze situatie, beide ouders toezichthouder zijn op de rekening van minderjarige kinderen. De bewering van verweerster is onjuist. Zij licht het hof hierover verkeerd in. 24) Verweerster stelt in punt 29 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: ‘De vrouw benadrukt in dit kader dat de man bekend was met de YouTube inkomsten vanaf 2014.’ Klager verwijst naar een whatsapp gesprek met zijn ex-partner waaruit blijkt dat hij niet bekend was met de totale YouTube inkomsten van zijn ex-partner. Dit whatsapp bericht was bekend bij verweerster. Verweerster licht het hof opnieuw onjuist voor. […] 25) Verweerster stelt in punt 29 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: ‘De man haalde maandelijks de YouTube inkomsten van de rekening van de vrouw. De man liet dan een bedrag van € 1.000,00 staan. Meer nog dan de vrouw heeft de man dus zicht op de uitgaven die met de YouTube inkomsten zijn gedaan.’ De vrouw heeft haar financiën ondergebracht bij de ING-bank, waar een tweetraps verificatie via haar mobiele telefoon wordt gehanteerd. Na en tijdens haar buitenechtelijke relatie was haar telefoon niet zichtbaar voor klager, waardoor hij geen toegang kon hebben. Bovendien levert verweerster geen bewijs voor haar beweringen. Zij licht het hof opnieuw onjuist in. 26) Klager wijst op punt 30. Verweerster vermeldt niet dat de vaste lasten van de vrouw tot een jaar voor het ontbinden van het huwelijk waren beperkt tot alleen de kosten van haar mobiele telefoon. Bovendien geeft verweerster niet aan dat de vrouw tijdens het huwelijk ook bij de KLM werkte en op de route was. Voor deze werkzaamheden ontving zij een vergoeding bovenop haar salaris. Het aantal gewerkte routedagen komt ongeveer overeen met het aantal dagen onbetaald verlof tijdens de huwelijkse periode, wat betekent dat deze kosten elkaar compenseerden. Hierdoor waren de kosten van de huishouding netto kostenneutraal gedurende de gehele periode. Verweerster licht het hof onjuist in. Dit handelen is onzorgvuldig, onprofessioneel en onethisch, en kan worden beschouwd als misleiding. Verweerster levert informatie aan waarvan zij had moeten weten dat deze onjuist was. 27) Klager wijst op punt 42. Klager is van een volledige tewerkstelling (100%) naar een 67% tewerkstelling gegaan, en de inkomensdaling is inderdaad representatief. Dit wordt zelfs door verweerster zelf bevestigd in klacht 19. Verweerster levert informatie aan waarvan zij had moeten weten dat deze onjuist is. Verweerster stelt in punt 42 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken: ‘Voor het niet meenemen van de pensioentoeslagen van de man bestaat geen grondslag.’ Deze zienswijze is in strijd met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2017:3818), die voortvloeit uit het Rapport Alimentatienormen 2024. Verweerster dient op de hoogte te zijn van deze uitspraak en het bijbehorende rapport. 28) In het minnelijke eindvoorstel vraagt verweerster om een afkoopsom voor de alimentatie. Deze afkoopsom is echter gebaseerd op bewust onjuiste en onvolledige gegevens met betrekking tot het inkomen, de behoefte en de draagkracht van haar cliënte. Hoewel verweerster beschikt over de juiste gegevens, heeft zij er bewust voor gekozen een voorstel op te stellen op basis van onjuiste informatie die in het voordeel van haar cliënte uitvalt. Dit wijst op het bewuste gebruik van foutieve gegevens in een schikkingsvoorstel, met als doel de wederpartij te verleiden tot instemming met een onredelijke afkoopregeling. 29) Klager wijst op punt 2 van verweersters pleitnota en stelt dat de berekening elke fundering mist. - Ontvangen uitkoopbedragen: De vrouw heeft al een contante betaling ontvangen als uitkoopbedrag voor haar aandeel in de voormalige woning, en heeft bovendien afstand gedaan van de hypothecaire leningen. Dit bedrag speelt een cruciale rol in de verdeling van het vermogen en dient in mindering te worden gebracht op de rentecompensatie. - Nieuwe hypotheek klager: Klager heeft zijn deel van de woning behouden en zijn financiële lasten verhoogd door de afsluiting van een nieuwe hypotheek. Dit dient meegenomen te worden in de beoordeling van de rechtvaardigheid van het rentecompensatieverzoek. - Aankoopbedrag van de toekomstige woning van de vrouw: Dit bedrag kan NIET de basis vormen voor een eventuele rentevordering, aangezien dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Als daadwerkelijk sprake zou zijn van een vordering, moet deze gebaseerd zijn op de helft van de hypotheek op de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft namelijk afstand gedaan van de hypotheekcondities van de voormalige echtelijke woning, wat bekend was bij verweerster. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 30) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota en verwijst naar klachten 2 en 3. Hij stelt dat verweerster het hof onjuist voorlicht en informatie verstrekt waarvan zij redelijkerwijs moet weten dat deze onjuist is. 31) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota. Klager stelt dat de waarde is vastgesteld op basis van twee NWWI-gevalideerde taxatierapporten, die overeenkomen met de WOZ-waarde. De taxaties zijn uitgevoerd door makelaars die door de wederpartij zijn opgegeven. Verweerster was hiermee bekend en licht het hof onjuist in. 32) Verweerster beweert dat de taxatie in verhuurde staat is berekend aan de hand van de leegwaarderatio. Ze is zich echter bewust van het feit dat de woning sociaal verhuurd is, wat de correctie van "twee ton" verklaart. Door zonder onderbouwing deze onjuiste bewering te doen, handelt verweerster met opzet op een manier die het recht misleidt. 33) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota. Klager stelt dat de ING gebruik maakt van een twee-staps verificatie, waarbij zowel een telefoon als een wachtwoord vereist zijn om toegang te krijgen tot de rekening. Daarnaast is de telefoon essentieel voor het uitvoeren van overboekingen. Gedurende en na de buitenechtelijke relatie van de vrouw was haar telefoon niet zichtbaar voor de man. Verweerster stelt zonder bewijs. 34) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota. Verweerster stelt dat er een bedrag van € 148.530,00 naar klager is overgeboekt, maar vermeldt niet dat klager in dezelfde periode ongeveer € 50.000,00 extra aan de vrouw heeft overgemaakt. Verweerster beschikte over de bankafschriften en had deze gegevens moeten verwerken. Het achterhouden van deze belangrijke informatie, of het geven van een halve waarheid, leidt tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. Dit is niet alleen misleidend, maar ook tuchtrechtelijk laakbaar, aangezien het handelen in strijd is met de zorgvuldigheid en eerlijkheid die van een advocaat wordt verwacht. Verweerster misleidt daadwerkelijk opzettelijk en in klagers optiek is artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (bedrog), van toepassing. 35) Verweerster beweert dat haar cliënte € 175.500,00 heeft afgelost op de gemeenschappelijke hypotheek (zie punt 40). Verweerster had toegang tot de bankafschriften en had deze informatie kunnen raadplegen. Hierdoor is opzettelijk € 175.500,00 onttrokken aan de bezittingen van haar cliënte op de peildatum. Het is evident dat sprake is van opzettelijke misleiding. Het achterhouden van relevante feiten of het presenteren van halve waarheden leidt tot een vertekend beeld van de werkelijkheid en is derhalve tuchtrechtelijk laakbaar. 36) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota. De stelling "aangezien de man tijdens het huwelijk drie keer zoveel verdiende" over de gehele huwelijksperiode van 1999 tot de peildatum, vereist verduidelijking. Er is aangetoond dat de vrouw tussen 01-01-2014 en de peildatum bijna € 700.000,00 aan netto-inkomsten heeft ontvangen van de KLM en YouTube. Deze kennis was volledig aangeleverd bij verweerster. Dit impliceert dat de man in deze periode ongeveer € 2,1 miljoen netto heeft verdiend bij de KLM, wat neerkomt op ongeveer € 4,2 miljoen bruto. Dit betekent dat hij over een periode van zeven jaar gemiddeld zo’n € 600.000 bruto per jaar heeft verdiend. Ik verwijs hierbij naar haar eigen (onjuiste) berekening onder '64’. Voor de periode vóór 2014 heeft verweerster echter geen inzage gehad in de financiële gegevens. Verweerster levert onjuiste gegevens aan en misleidt de rechtbank. 37) Klager wijst op het volgende citaat uit verweersters pleitnota. Verweerster stelt dat de man tijdens het huwelijk structureel nevenfuncties heeft vervuld. Echter, de man was gedurende ongeveer de helft van het huwelijk werkzaam bij Defensie, waar geen nevenfuncties zijn toegestaan. Verweerster was op de hoogte van de werkachtergrond van de man. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 38) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Klager stelt dat geen aangifte is gedaan over de periode 2014-2016. Er is geen melding hierover gedaan. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moeten weten dat deze onjuist is. 39) Klager stelt dat geen enkele informatie is gedeeld inzake de aangifte, op de aanslagen na. De aanslagen zijn gedeeld door verweerster. Verweerster moet dan ook weten dat de relevante informatie niet is gedeeld. Zij levert informatie aan waarvan zij moeten weten dat deze onjuist is. 40) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Verweerster stelt dat de belastingaanslag over de periode 2016 tot de peildatum (juli 2022), ter waarde van € 62.794,00, vóór de peildatum is betaald. Deze bewering is onjuist. Op 14 november 2022 om 12:34 uur ontving verweerster een e-mail van de financieel adviseur die betrokken was bij de belastingaangifte. Na overleg met de inspecteur werden de aanslagen opgelegd, aldus de adviseur. Dit vond echter plaats ruim 4 maanden ná de peildatum, waardoor opzettelijk € 62.794,00 is onttrokken aan de bezittingen van haar cliënte op de peildatum. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. […] 41) Verweerster stelt onder punt 19 van het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift; ‘daarmee is de geldstroom in kaart gebracht’. Verweerster beweert de delta over de periode van 1 januari 2014 tot de peildatum te hebben berekend. Echter, naast het ontbreken van essentiële gegevens (zoals vermeld in punt 34), ontbreken ook de spaarsaldi vanaf de beginperiode. Deze saldi waren bekend bij verweerster, aangezien ze te vinden waren in de gedeelde IB-aangifte 2014, met een totaalbedrag van € 19.128,57. Door deze saldi bewust niet te verdisconteren, is opzettelijk € 19.128,57 onttrokken aan de bezittingen van haar cliënte op de peildatum. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 42) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Klager stelt dat geen aangifte is gedaan over de periode 2014-2016, en dat de aangiftes over 2017-2021 onjuist zijn. Dit is bewezen en aan verweerster meegedeeld. De uitspraak "ongefundeerd en ontkracht" is onjuist en volledig misplaatst. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 43) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Verweerster heeft geen goed begrip van wat ze schrijft. De man is gestopt met het vervullen van nevenfuncties vanwege het huwelijk en de kinderen. De rol van instructeur/examinator is een kwalificatie die hij vervult tijdens zijn vliegende periodes, wat valt in de weken dat hij zijn kinderen niet thuis heeft op basis van het afgesproken co-ouderschap. Verweerster beweert dat klager meerdere nevenfuncties vervult, maar dit is onjuist. Ze licht het hof verkeerd voor en haar kennis van de KLM is volledig onjuist. De norm tijdens het huwelijk was relevant, niet het huidige deeltijdpercentage, dat in overleg met haar cliënte is afgestemd om de zorg voor de kinderen te kunnen faciliteren. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 44) Klager stelt dat hij op 27 november 2023 voor de kinderen aanwezig was op zijn huisadres in Nederland. Verweerster geeft geen feitelijke onderbouwing. Klager verwijst naar het verweer in de voorlopige voorziening waar verweerster notabene zelf beweert dat de kinderen niet zelfstandig thuis kunnen blijven wanneer hun ouders vliegen. Klager vindt de beschuldiging beschadigend. 45) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Verweerster hanteert voor de draagkrachtberekening van de vrouw een geheel andere methodiek dan voor de man, terwijl beiden werkzaam zijn bij de KLM en allebei luchtvarende functies vervullen. Verweerster maakt gebruik van willekeurige en gekleurde berekeningen en licht het hof op onjuiste wijze voor. Haar beschuldiging is beschadigend. 46) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. Klager stelt dat de vrouw ten tijde van de initiële zitting akkoord is gegaan met een totale waarde van € 3.000,-. Verweerster levert (in punt 71) informatie aan waarvan zij moet weten dat die onjuist is. 47) Klager wijst op het volgende citaat uit het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift. De vrouw heeft haar bijdrage in de huishouding niet aangepast nadat zij haar werktijd heimelijk van 50% naar 100% had verhoogd. Bovendien heeft zij een nevenfunctie aangenomen. Verweerster stelt zelf dat de bijdrage in verhouding tot het inkomen moest worden aangepast (Pleitnotitie, klacht 2), maar de vrouw is hierin tekortgeschoten. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. […] 48) Klager stelt dat de vrouw vrijwillig, op eigen initiatief, is vertrokken uit de voormalige echtelijke woning. In de akte was geen afspraak opgenomen om een gebruiksvergoeding te verdisconteren bij eerder vrijwillig vertrek. Verweerster levert informatie aan waarvan zij moet weten dat deze onjuist is. 49) Verweerster is werkzaam als pro deo advocaat bij de non-profitorganisatie ‘Tom in de Buurt’. Ze heeft onterecht en op niet-transparante wijze cliënten doorgestuurd gekregen. Cliënte is doorverwezen door Tom-medewerkster E. Verweerster heeft persoonlijk geprofiteerd van haar cliëntenwervingsactiviteiten van ‘Tom in de Buurt’. ‘Tom in de Buurt’ heeft haar fouten erkend en de interne regelgeving aangepast. 50) Verweerster heeft de geheimhoudingsplicht van notariskantoor K geschonden. Het notariskantoor heeft het ernstig laakbaar handelen erkend. De uitspraak in dit beroep volgt. Er is sprake van schending van de geheimhouding (art. 8:11 van de Advocatenwet). 51) Verweerster heeft gepoogd beslaglegging van gelden te voorkomen bij notariskantoor K. Dit heeft geresulteerd in een overdracht strijdig met de wet. Het notariskantoor heeft het ernstig laakbaar handelen erkend. De uitspraak in dit beroep volgt. 52) Verweerster heeft rechter L verzocht deel te nemen aan het hoger beroep. Dit verzoek was gebaseerd op eigen belang en niet op redelijkheid en in lijn met de wet- en regelgeving die van toepassing was op de zaak. 2.2 Klager stelt dat verweersters handelen op meerdere punten een schending van de zorgvuldigheidsplicht en professionele integriteit oplevert. Haar onzorgvuldige en onprofessionele handelen is onethisch. Ook is er op punten sprake van misleiding. Er is sprake van strijd met gedragsregels 1, 2, 3 4, 5, 6, 9, 10a, 13, 18, 21 en 37.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 In het tuchtrecht geldt het zogenaamde “ne bis in idem-beginsel”, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. 4.2 Klachten over het optreden van een advocaat dienen verder zoveel mogelijk te worden gebundeld. Voorkomen moet immers worden dat voor iedere gedraging binnen hetzelfde feitencomplex steeds aparte tuchtprocedures moeten worden gevoerd. Het indienen van een opvolgende klacht kan in zo’n situatie in strijd komen met de beginselen van een behoorlijke tuchtprocesorde (zie Hof van Discipline 20 juni 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:111). 4.3 De voorzitter is van oordeel dat in dit geval deels sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel en deels van strijd met de beginselen van een behoorlijke tuchtprocesorde. De voorzitter stelt vast dat de verwijten in deze derde klacht zien op verweersters bijstand aan de ex-partner van klager, met name wat betreft de door haar in (proces)stukken opgenomen stellingen. Klager heeft over dit feitencomplex – verweersters bijstand aan de ex-partner in de echtscheidingsprocedure – al twee keer eerder geklaagd en de verwijten zijn (in de kern) ook hetzelfde als in de eerdere zaken. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat het formuleren van eerder voorgelegde klachten in andere bewoordingen of het daarbij verwijzen naar andere (gedrags)regels niet kan meebrengen dat sprake is van een nieuwe klacht(zaak). 4.4 Het moge zo zijn dat klager eerst na verdere analyse van de ingediende stukken tot nog eens 52 klachten is gekomen (na eerder al 41 klachten te hebben ingediend), maar dat doet aan bovenvermelde uitgangspunten niet af. Klager was immers bekend met de betreffende (proces)stukken en hij had de verwijten uit deze derde klacht al bij zijn eerdere klacht(en) naar voren kunnen brengen, temeer nu al deze klachten zien op hetzelfde procedurele optreden van verweerster. De voorzitter is van oordeel dat deze derde klacht zodanig verweven is met de twee eerdere klachten, dat van klager redelijkerwijs verlangd had mogen worden dat hij de klachten al in de eerdere procedures aan de orde had gesteld. Klager kan daar niet nog eens in een derde procedure over klagen, ook niet in andere bewoordingen. Naar het oordeel van de voorzitter staan ook de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde daarom in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze nieuwe 52 klachtonderdelen. De klacht is daarmee kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 augustus 2025