Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:170

Zaaknummer

25-004/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Diverse procedurele bezwaren van klager verworpen. Verweerster heeft een brief verstuurd aan de wederpartij van klager, terwijl daarin inhoudelijke wijzigingen waren opgenomen ten opzichte van het eerder verstuurde concept die niet (kenbaar) nader met klager waren besproken. Ook heeft zij voor onduidelijkheid gezorgd over de financiële kant van de zaak. Gelet op de relatief geringe ernst van de verweten gedragingen en het feit dat verweerster niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, acht de raad alleen een waarschuwing op zijn plaats.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 augustus 2025

in de zaak 25-004/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 17 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 7 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K190 2023 van de deken ontvangen.

1.3 Op 24 juni 2025 heeft klager de voorzitter gewraakt.

1.4 Bij beslissing van 7 juli 2025 (ECLI:NL:TADRAMS:2025:120) heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.

1.5 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 juli 2025. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 12 januari 2025 en 11 juli 2025 en de reactie daarop van verweerster.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager was, omdat hij geen (studenten)woning kon vinden, sinds november 2021 woonachtig in een hotelkamer. Op 16 april 2022 is klager door de manager van het hotel gesommeerd de hotelkamer te verlaten. Nadat klager de politie had ingeschakeld, is hij vervolgens zelf aangehouden. Hij is daarna bijgestaan door een piketadvocaat.

2.3 Klager is vervolgens op 17 april 2022 naar het hotel gegaan, om een gesprek met de manager aan te gaan over het incident. Klager is toen opnieuw aangehouden. Ook zijn klagers bezittingen buiten het hotel gedeponeerd. Verweerster, die strafrechtadvocaat is en op dat moment piketdienst had, heeft rechtsbijstand verleend aan klager na zijn aanhouding die dag.

2.4 Klager is vervolgens gedagvaard door de officier van justitie voor een zitting van 30 juni 2022. Verweerster heeft zich als zijn advocaat gesteld.

2.5 Op 25 april 2022 beschikte verweerster nog niet over de strafdossiers, omdat deze nog niet in het advocatenportaal stonden.

2.6 Op 25 april 2022 heeft verweerster een conceptbrief voorgelegd aan klager inhoudende een aansprakelijkstelling van het hotel. Verweerster heeft een zogeheten Licht Advies Toevoeging ontvangen voor deze bijstand. In de conceptbrief staat:

“Tot mij wendde zich [klager] met het verzoek zijn belangen te behartigen in bovenvermelde zaak.

Cliënt is woonachtig in Nederland in verband met zijn studie aan [instelling]. Met [het hotel] heeft hij een overeenstemming bereikt voor een langdurig verblijf, nu dat noodzakelijk was ter overbrugging van het vinden van een studentenkamer. Client heeft sinds ** november 2021 kamer ** tot zijn beschikking. Hij heeft zich ook ingeschreven op het adres [van het hotel] na de vereiste toestemming van [het hotel]. Cliënt heeft nimmer achterstand met betaling van de kamerkosten. Sterker nog, hij heeft zelfs tot ** juli 2022 vooruitbetaald.

Gedurende zijn verblijf in [het hotel] heeft cliënt zich als een goede hotelgast gedragen. Er waren nimmer klachten over zijn verblijf in het hotel. In zijn hotelkamer bevonden al zijn bezittingen en waardevolle documenten zoals o.a. paspoort, bankpassen, creditcards, studieboeken en zijn elektronische apparatuur zoals laptop en mobiele telefoon. De hotelkamer is dan ook een plaats waar zijn privé-huiselijk leven zich afspeelt. Cliënt heeft daartoe ook zijn identiteitsgegevens verstrekt aan [het hotel]. Reeds in 1984 heeft de Hoge Raad beslist dat in dat geval de hotelkamer dan ook als een woning dient te worden beschouwd.

Op 16 april jl. heeft de manager van [het hotel] cliënt zonder enige gegronde reden gesommeerd het hotel te verlaten. Cliënt was dusdanig verbaasd en gechoqueerd dat hij hulp wenste in te roepen van de politie, immers hij werd letterlijk onterecht op straat gezet terwijl hij reeds vooruit had betaald en zich nimmer heeft misdragen. Desbetreffende manager wenste geen gesprek aan te gaan, waarna cliënt na aankomst van de politie zo werd meegenomen door de politie terwijl hij deze om hulp vroeg.

Na vrijlating door de politie wenste cliënt wederom een gesprek aan te gaan met de manager ter verduidelijking waarom [het hotel] op deze brute wijze handelde. Tot op heden is het voor cliënt onbekend waarom hij zijn hotelkamer niet mocht betreden. Het management heeft op dat moment al zijn bezittingen op straat gedeponeerd. Het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is dan ook geschonden.

Cliënt heeft zijn teveel betaalde verblijfskosten niet ontvangen op zijn daarvoor bestemde rekening. Hierdoor zijn bij cliënt onnodige overboekingskosten in rekening gebracht. Deze onnodige kosten ziet cliënt dan ook per direct vergoed.

De wijze van handelen door het management team van [het hotel] is onrechtmatig te noemen. Cliënt heeft hierdoor materiële als immateriële schade geleden waarvoor [het hotel] aansprakelijk is. Cliënt stelt dan ook [het hotel] aansprakelijk voor de geleden schade.”

2.7 Op 26 april 2022 heeft klager verweerster om het uur proberen te bellen, zonder succes.

2.8 Op 26 april 2022 om 10:32 uur heeft klager per SMS aan verweerster geschreven:

“Ik heb nog geen conceptbrief van u ontvangen. Ook krijg ik u niet telefonisch aan de lijn. Kunt u mij aub zo spoedig mogelijk bellen?”

Om 13:26 uur heeft verweerster gereageerd:

“Gehele dag op zitting. Gewijzigde conceptbrief ontvangt u in de late middag.”

Om 13:57 uur heeft klager gereageerd:

“U heeft afgesproken om al in het weekend een brief te sturen. Dan zou u gister in de middag een brief sturen. Nu wacht ik tot kantooruren om u te spreken, en nogmaals aan te geven wat mijn situatie is, wordt ik niet teruggebeld en krijg ik dat laatste bericht van u. Ik heb heel erg zwaar en om op deze manier behandel te woren is mij nu echt te veel. Als u mij niet verder en zorgvuldig kan helpen, is het goed om dit aan te geven zodat ik met spoed op zoek kan gaan naar iemand die het wel kan. Ik hoor het graag.”

Om 14:27 uur heeft verweerster gereageerd:

“U heet maandag de conceptbrief mogen ontvangen zoals afgesproken. In eerste instantie was de brief goed. Na een tweede telefoongesprek deelde u mede dat u toch een KG procedure wenste en weer toegang tot de hotelkamer wenst. U ontvangt vandaag de gewijzigde conceptbrief. Het staat u vrij weer naar een andere advocaat om te zien, maar de gewerkte uren komen voor uw rekening.”

Klager en verweerster hebben elkaar die dag uiteindelijk telefonisch gesproken.

2.9 Op 26 april 2022 om 17:34 uur heeft klager aan verweerster geschreven:

“De dossier die bekend is bij het parket zou dan niet compleet zijn. U had mij verteld dat u niet eerder met [het hotel] contact zou opnemen, nu de politie aan u had aangegeven dat er een contact en locatieverbod voor mij zou zijn. U had mij verteld dat er binnen 4 dagen, dit verbod bij u bekend zou zijn. Dit had u mij vorig week dinsdag telefonisch gemeld. Ik was akkoord en zou u dan vrijdag telefonisch spreken nu dit makkelijk verder telefonisch verder opgepakt kan worden (uw woorden). Vorig week vrijdag had ik u telefonisch gesproken, u zou een conceptbrief opstellen richting [het hotel]. Het verbod zou dan niet door de politie zijn ingescand en dus niet bekend zijn bij het parket.

Deze zou U in het weekend ter controle richting mij sturen, zodat we het maandag snel verder naar [het hotel] konden opsturen. Bij u is de zaak bekend. Zo weet u dat ik geen adres momenteel heb, waar ik kan verblijven. Ook weet u dat ik geen goede verhouding heb met familie, dus dat ik nergens heb om te verblijven. Daarom zou in dit geval een kort geding om toegang te krijgen tot waar ik woonachtig ben ‘cruciaal’. De hele weekend heb ik op de brief gewacht. Deze is dan ook niet aangekomen. Ik wacht en bel u dan ook maandagochtend. U bent niet te bereiken en wanneer u spreek lijkt het alsof u haast (u luister niet totdat ik uitgesproken ben). Zo kreeg ik geen kans uit mijn woorden te komen. U stuurt maandag 25-04-2022 een conceptbrief op, en deze brief gaat niet over een kort geding. Wel heeft u enkele feiten volgens uw zienswijze opgeschreven. Deze komen niet overeen met de werkelijkheid en wil ik u ook schriftelijk deze wijzigingen aangeven. Dat wilt u niet, en geeft aan dat ik u kan bellen om deze wijzigingen door te geven. Ik had onvoldoende tijd om te realiseren, wat het verschil is tussen een kortgeding in dit geval en een beroep op schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad. Dit had u dan ook niet met mij besproken. Tegen het einde van ons gesprek realiseerde ik mij dat u niet nu voor de zoveelste keer weer niet oplettend/zorgvuldig genoeg bent. Ik heb dus aangegeven dat ik een kort geding wil aanspannen en niet enkel op basis van onrechtmatige daad. De ene houdt rekening met de vereiste. Terwijl de andere maanden kan duren. Het is duidelijk dat mijn geval van nood spoed vereist. Nu zou op maandag in de middag die nieuwe conceptbrief verschijnen. U heeft me zelf gerustgesteld met de woorden ‘vandaag de deur uit’. Zo had u gezegd dat het per mail kon, en ook had u de naam van de General Manager van mij nog gehad. Maandag hoor ik niets meer van u. Telefonisch niet en ook niet schriftelijk.

Vandaag dinsdag 26-04-2022 probeer u weer te bereiken. Ik krijg u niet aan de telefoon, maar probeer het wel om de uur. Nu voor de zoveelste keer neemt u niet op. Rond 14:00 uur krijg ik een bericht, waarin u zegt dat u gehele dag op zitting zat en dat ik in de late middag een concept toegestuurd zou krijgen. Nu er een kortgeding aangespannen zou worden, is het naar mijn idee niet professioneel van u om gemaakt afspraken telkens niet na te komen. Daarom stuurde ik u aangehechte bericht. Toen ontving ik een bericht van u, waarin u gelijk geld wil. Hierna belt u mij en wilt u niet maar mij luisteren. U onderbreekt mij, en praat hard over mij met de woorden ‘U liegt’. Ik vind deze behandeling onacceptabel en heb u daarom ook per direct het vertrouwen in u opgegeven.

U wilt nu een rekening op mij verhalen, op grond waarvan. Zover ik weet is er geen uurtarief of iets dergelijks besproken. Ik was akkoord dat u een brief richting [het hotel] had moeten opstellen ter voorbereiding op een Kortgeding. Zo heb ik nooit een schriftelijke contactverbod of iets dergelijks ontvangen. Ook hier heeft u tekortgeschoten. U heeft niet tijdig een concept opgesteld en bent dan ook in gebreke. Nu heeft u opgehangen in mijn oor, en wilt u geld zien. Hoe dan ook is het jammerlijk dat een advocaat, zo te zien, niet objectief het belang van haar cliënt kan dienen. Ik lig nu letterlijk zonder een adres en volgens u mag ik niet naar waar ik ingeschreven sta. Ook ziet u niet dat ik zoekende ben naar oplossingen en dat u hier niet behulpzaam in bent geweest.

Zoals telefonisch aangegeven, vertrouw ik er niet op dat u het werk naar behoren kan uitvoeren. Daarom geef ik hierbij nogmaals aan dat een ander mijn belang zal overnemen. U kunt mijn Dossier zo spoedig mogelijk opsturen naar (…)”

2.10 Op 26 april 2022 om 21:54 uur heeft verweerster aan klager geschreven:

“Ik wacht de brief van uw opvolgend advocaat af voor overname van de strafdossiers. Namens u heb ik gefinancierde rechtshulp aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Zoals u bekend is komen de door de Raad vast te stellen eigen bijdragen voor uw rekening. U ging hiermee akkoord en gaf zelfs aan dat u op kantoor wenste pinnen. Ik gaf u aan dat dit echter niet mogelijk was.

Mocht u niet overgaan tot betaling, geef ik mijn rekening uit handen aan een deurwaarderskantoor.

Gezien de vertrouwensbreuk uwerzijds ben ik genoodzaakt mijn werkzaamheden te beëindigen. Gisteren gaf u plots aan dat u toch terug wenst naar de hotelkamer. Ik gaf u aan dat er dan een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt diende te worden. Ik gaf u ook aan dat u rekening moest houden dat het niet haalbaar zou kunnen zijn. Indien u in het ongelijk wordt gesteld komen de proceskosten van de wederpartij voor uw rekening.

Gisteren waren de strafdossiers niet volledig, immers enkel de dagvaarding en uw persoonsgegevens waren zichtbaar op het advocatenportaal. Het werkdossier was niet zichtbaar. Kortom het verbod dus ook nog niet. De conceptbrief was dan ook bedoeld om reactie van [het hotel] te ontvangen. In mijn kostennota is ook duidelijk opgenomen een eigen bijdrage voor civiele licht advieszaak.

Nu u omziet naar een andere advocaat ben ik in afwachting van diens overnamebrief.

Ik wens u veel succes met uw nieuwe advocaat.”

2.11 Op 6 mei 2022 is een aangepaste aansprakelijkstelling door verweerster verzonden aan het hotel. In onderstaand citaat zijn de aanpassingen ten opzichte van de conceptbrief van 25 april 2022 onderstreept:

“Tot mij wendde zich [klager] met het verzoek zijn belangen te behartigen in bovenvermelde zaak.

Cliënt is woonachtig in Nederland in verband met zijn studie aan [instelling]. Met [het hotel] heeft hij een overeenstemming bereikt tot eind juli 2022 in het hotel te verblijven, nu dat noodzakelijk was ter overbrugging van het vinden van een woning. Client heeft sinds 1 november 2021 kamer 103 tot zijn beschikking. Hij heeft zich ook ingeschreven op het adres [van het hotel] na de vereiste toestemming van [het hotel]. Cliënt heeft nimmer achterstand met betaling van de kamerkosten. Sterker nog, hij heeft zelfs tot en met mei 2022 vooruitbetaald.

Gedurende zijn verblijf in [het hotel] heeft cliënt zich als een goede hotelgast gedragen. Er waren nimmer klachten over zijn verblijf in het hotel. Cliënt daarentegen had wel klachten over het onprofessioneel gedrag van bepaalde personeelsleden maar vertrouwde op een goede afhandeling van zijn klachten.

In zijn hotelkamer bevonden al zijn bezittingen en waardevolle documenten zoals o.a. paspoort, bankpassen, creditcards, studieboeken en zijn elektronische apparatuur zoals laptop en mobiele telefoon. De hotelkamer is dan ook een plaats waar zijn privé-huiselijk leven zich afspeelt. Cliënt heeft daartoe ook zijn identiteitsgegevens verstrekt aan [het hotel]. Reeds in 1984 heeft de Hoge Raad beslist dat in dat geval de hotelkamer dan ook als een woning dient te worden beschouwd.

Op 16 april jl. heeft de manager [naam] van [het hotel] cliënt zonder enige gegronde reden gesommeerd het hotel per direct te verlaten. Cliënt was dusdanig verbaasd en gechoqueerd dat hij hulp wenste in te roepen van de politie wegens discriminatie, immers hij werd letterlijk onterecht op straat gezet terwijl hij reeds vooruit had betaald en zich nimmer heeft misdragen. Desbetreffende manager wenste geen gesprek aan te gaan, waarna cliënt na aankomst van de politie zo werd meegenomen door de politie terwijl hij degene was die hulp van de politie verzocht.

Na vrijlating door de politie wenste cliënt wederom een gesprek aan te gaan met de manager ter verduidelijking waarom [het hotel] op deze brute wijze handelde. Tot op heden is het voor cliënt onbekend waarom hij zijn hotelkamer niet mocht betreden. Het management heeft op dat moment al zijn bezittingen op straat gedeponeerd. Cliënt mist cruciale correspondentie en kostbare goederen. Het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is dan ook geschonden.

[Het hotel] heeft ongevraagd de reeds betaalde verblijfskosten en borg gestort op een niet daarvoor bestemde rekening. Bij cliënt zijn onnodige overboekingskosten in rekening gebracht. Deze onnodige kosten ziet cliënt dan ook per direct vergoed.

De wijze van handelen door manager [naam] van [het hotel] is onrechtmatig te noemen. Cliënt heeft hierdoor zowel materiële als immateriële gevolgschade geleden waarvoor [het hotel] aansprakelijk is. Cliënt stelt dan ook [het hotel] aansprakelijk voor de geleden schade en verdere gevolgschade. Tot op heden is cliënt zwervende en is hij genoodzaakt zijn bezittingen te doen opslaan in een opslagruimte

Het is een dringend verzoek om cliënt alsnog wederom een kamer aan te bieden voor de duur van 4 maanden ter overbrugging. Aangezien cliënt nog steeds staat ingeschreven op het adres [van het hotel] zijn o.a. gerechtelijke poststukken verzonden naar het [het hotel]. Gelieve alle poststukken te versturen aan ons kantooradres met vermelding van de reeds ontvangen poststukken.

In afwachting van een spoedige reactie uwerzijds. ”

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft onzorgvuldig en nalatig gehandeld bij het behartigen van klagers belangen, door ondanks duidelijke instructie van klager de conceptbrief van 25 april 2022 niet te versturen aan het hotel. In plaats daarvan heeft verweerster een gewijzigde versie op 6 mei 202 verstuurd, zonder klager daarover te informeren of om goedkeuring te vragen. Daarin heeft zij essentiële verwijzingen naar klagers verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM geschrapt en heeft zij de juridische kernpunten op eigen initiatief herschreven, waarbij irrelevante klachten worden genoemd die afleiden van het hoofdprobleem;

b) Verweerster heeft gebrekkig gecommuniceerd, was slecht bereikbaar en heeft klager daarin onheus bejegend door hem een leugenaar te noemen;

c) Verweerster heeft onduidelijkheid en verwarring gecreëerd over de financiële aspecten van de dienstverlening.

3.2 Klager heeft in zijn aanvullende stukken van 12 januari 2025 en 11 juli 2025 gewezen op diverse bezwaren die hij heeft tegen de procedure. Hij heeft daarin aanvullende klachtonderdelen naar voren gebracht.

3.3 Procedurele bezwaren

3.4 Klager heeft naar voren gebracht dat hij bij deze klachtbehandeling te maken heeft gehad met aanhoudende institutionele belemmeringen. Volgens klager is de (waarnemend) deken niet onafhankelijk geweest, is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, zijn termijnen door verweerster eenzijdig en zonder rechtsgevolg overschreden en is klager door de raad belemmerd bij het indienen van stukken ter onderbouwing van zijn klacht. Volgens klager is daarom sprake van een breder falend kader van toezicht, bescherming en rechtsstatelijk functioneren.

3.5 Klager acht het verder problematisch dat de raad zijn klacht tegen verweerster zonder grondige analyse heeft afgewezen, met een motivering die niet strookt met de feiten of de ernst van de situatie. De raad is uitgegaan van de juistheid van de lezing van verweerster, heeft buiten beschouwing gelaten dat klager op basis van onvolledige, misleidende en achtergehouden informatie is veroordeeld en heeft zich nooit gebogen over de communicatie met de wederpartij of het Openbaar Ministerie. Daarbij is geen enkele zitting gehouden en hoeft verweerster zich nergens te verantwoorden. Er is bovendien sprake van belangenverstrengeling tussen (de griffie van) de raad en de Haagse orde. De deken en waarnemend deken zijn betrokken bij of beïnvloeden het proces op het niveau van de raad. Klager heeft dus nooit een eerlijke kans gehad in de behandeling van zijn klacht. De raad heeft het risico genomen om als verlengstuk van een partijdige klachtenbehandeling te functioneren, in plaats van een onafhankelijke correctie-autoriteit. De raad heeft niet gedaan aan actieve waarheidsvinding door onderzoek te verrichten naar de feitelijke inhoud van de communicatie tussen klager en verweerster, naar de omstandigheden waaronder klager is veroordeeld en pas later is vrijgesproken en naar de manier waarop verweerster is omgegaan met haar zorgplicht, informatieverwerking en communicatie met derden. Deze passieve rol tast het vertrouwen in het tuchtrecht fundamenteel aan volgens klager. De raad heeft zich in feite beperkt tot een formeel afwijzen, zonder enige inhoudelijke toetsing van de kern van de klacht.

3.6 Klager wijst er daarbij ook op dat de door hem ingediende wrakingsverzoeken zonder inhoudelijke behandeling zijn afgedaan als kennelijk ongegrond of niet in behandeling zijn genomen. De raad wekt de indruk wrakingsverzoeken slechts te dulden als formaliteit, zonder feitelijke toetsing aan de wettelijke gronden.

3.7 Er is volgens klager daarom sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op een effectieve klachtbehandeling (artikel 13 EVRM) en het recht op eerbiediging van privéleven van klager (artikel 8 EVRM).

Aanvullende klachtonderdelen

3.8 Klager heeft in zijn aanvullende stukken aanvullende klachtonderdelen naar voren gebracht met betrekking tot de wijze waarop verweerster de strafrechtelijke procedure tegen klager heeft behandeld. Daarover verwijt hij verweerster dat zij:

een voorstel heeft gedaan aan de officier van justitie om een sepotcode 02 te accepteren, zonder toestemming van klager; een brief heeft gestuurd aan de officier van justitie dat het locatieverbod dat aan klager was opgelegd mogelijk niet rechtsgeldig was, terwijl zij er niet in slaagde om dit standpunt voldoende juridisch te onderbouwen; geen daadwerkelijke verdediging of inhoudelijk verweer heeft gevoerd in de strafprocedure; weigert de eigen bijdrage terug te betalen aan klager.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

Procedurele aspecten

5.1 Voordat de raad toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen, zal de raad zich uitlaten over enkele punten die raken aan de goede procesorde en het verloop van de procedure, mede gelet op wat door klager is aangevoerd.

Procedurele bezwaren van klager

5.2 Het is de raad niet gebleken dat in de onderzoeksfase bij de deken onzorgvuldigheden hebben plaatsgevonden die maken dat daaraan procesrechtelijke gevolgen moeten worden verbonden. Klager lijkt daarin te miskennen dat het in beginsel aan de klagende partij is om zijn klacht te onderbouwen en van bewijs te voorzien. De deken heeft klager die mogelijkheid ook geboden. Onderbouwing van een klacht moet altijd gebeuren in de onderzoeksfase bij de deken. Voor zover klager meent dat hij beperkt wordt in zijn mogelijkheid om zijn klacht met ‘uitgebreide documentatie en bewijsstukken’ bij de raad aan te vullen, berust dit dus op een misvatting van klager over de procedure. De deken noch de raad heeft er belang bij dat een klacht ter beoordeling bij de raad komt, waarvan de voorfase bij de deken gebreken heeft gekend. Zonder toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien in welk opzicht kan worden gesproken van een belangenverstrengeling tussen de deken en de raad, zoals klager in zijn klacht naar voren brengt.

5.3 Klager kan zich verder kennelijk niet neerleggen bij de uitkomst van het wrakingsverzoek. Die uitkomst kan echter niet ter discussie worden gesteld in deze procedure.

5.4 Voor zover klager in zijn aanvullende stukken van 11 juli 2025 heeft betoogd dat de raad zijn klacht zonder grondige analyse, onderzoek of motivering heeft afgewezen zonder zitting, kan de raad dit niet volgen. Op dat moment stond er namelijk nog een zitting gepland voor 14 juli 2025 en had de raad nog niet beslist op de klacht. Dat gebeurt pas in deze beslissing, die genomen wordt met inachtneming van het verhandelde op de zitting van 14 juli 2025.

5.5 Het is de raad niet gebleken dat sprake is van een schending van artikel 6, 8 of 13 van het EVRM. Vooropgesteld wordt dat een (advocaten)tuchtrechtelijke klachtprocedure niet leidt tot vaststelling van burgerlijke rechten of verplichtingen, noch is sprake van een tegen klager ingestelde vervolging (zie HvD 3 juni 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:97). Klager komt zodoende al geen beroep op artikel 6 of 13 van het EVRM toe. Waarom deze procedure een schending van artikel 8 van het EVRM zou opleveren kan de raad evenmin volgen; de argumenten die klager daartoe aanvoert zijn gericht op het onderliggende geschil dat klager heeft met het hotel over zijn woonruimte en briefgeheim en dus niet op de onderhavige procedure bij de raad.

Aanvullende klachtonderdelen

5.6 Klager heeft in zijn aanvullende stukken nieuwe klachtonderdelen naar voren gebracht. Nieuwe klachtonderdelen moeten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken worden ingediend. De raad kan deze nieuwe klachtonderdelen dus niet in zijn beoordeling betrekken. De raad beperkt zich tot de klachtonderdelen zoals weergegeven in overweging 3.1, die zien op de periode van 17 april 2022 tot en met 26 april 2022 en vervolgens op 6 mei 2022.

Inhoudelijke beoordeling

Toetsingskader

5.7 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.8 De raad stelt vast dat in de uiteindelijk verstuurde brief van 6 mei 2022 inhoudelijke aanpassingen zijn gedaan ten opzichte van de conceptbrief van 26 april 2022. Hoewel aan verweerster als dominus litis een zekere keuzevrijheid komt bij de belangenbehartiging, dient zij inhoudelijke wijzigingen wel met de cliënt af te stemmen. Dat heeft verweerster kennelijk ook zelf onderkend, omdat zij in haar reactie van 26 april 2022 om 14:27 uur aangeeft een gewijzigde conceptbrief te zullen sturen.

5.9 De raad begrijpt dat verweerster diezelfde dag haar werkzaamheden heeft neergelegd en vervolgens toch weer heeft hervat. Het is de raad echter niet gebleken dat verweerster het gewijzigde concept vervolgens aan klager heeft voorgelegd en dat klager daarop akkoord heeft gegeven. Mede gelet op gedragsregel 16 komt dit voor rekening en risico van verweerster. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.10 Het is de raad niet gebleken dat verweersters communicatie zodanig gebrekkig was dat haar daarover een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klager verwijt verweerster dat zij op 26 april 2022 niet voldoende bereikbaar was voor hem. Van een advocaat kan echter niet worden verwacht dat deze ieder moment van de dag bereikbaar is. De raad stelt vast dat verweerster die dag aan klager heeft laten weten de gehele dag in zitting te zijn en dat zij elkaar aan het einde van de dag alsnog telefonisch hebben gesproken. Dat verweerster klager onheus zou hebben bejegend is niet onderbouwd. Uit het dossier kan de raad ook verder geen aanknopingspunten vinden voor een gegrond verwijt op dat punt. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.11 Tot slot wordt verweerster verweten onduidelijkheid en verwarring te hebben gecreëerd over de financiële aspecten van de dienstverlening. De raad begrijpt uit klagers e-mail van 26 april 2022 om 17:34 uur dat dit klachtonderdeel gaat over verweersters mededeling: “Het staat u vrij weer naar een andere advocaat om te zien, maar de gewerkte uren komen voor uw rekening.”.

5.12 De raad stelt vast dat verweerster voor klager heeft gewerkt op basis van een toevoeging. Verweerster mag dan ook geen andere facturen in rekening brengen voor haar werkzaamheden dan de eigen bijdrage, verschotten en proceskosten (gedragsregel 18 lid 2). Door te stellen dat de gewerkte uren voor klagers rekening komen, heeft verweerster voor onduidelijkheid gezorgd over de kosten voor de werkzaamheden die zij heeft verricht. Die onduidelijkheid heeft bij klager ook daadwerkelijk geleid tot verwarring over de kosten, zoals volgt uit zijn bericht van 26 april 2022 om 17:34 uur. Niet in geschil is echter dat verweerster nooit iets anders dan de eigen bijdrage in rekening heeft gebracht bij klager. De raad beschouwt dit dan ook als een ongelukkige formulering van verweerster en niet als een overtreding van gedragsregel 18 lid 2. Die onduidelijkheid kan verweerster wel in tuchtrechtelijke zin worden aangerekend, omdat zij duidelijk moet zijn over de financiële kant van de dienstverlening. Klachtonderdeel c) is in zoverre gegrond.

Conclusie

5.13 Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen a) en c) gegrond. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft een brief verstuurd aan de wederpartij van klager, terwijl daarin inhoudelijke wijzigingen waren opgenomen ten opzichte van het eerder verstuurde concept die niet (kenbaar) nader met klager waren besproken. Ook heeft zij voor onduidelijkheid gezorgd over de financiële kant van de zaak. Zij heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de relatief geringe ernst van de verweten gedragingen en het feit dat verweerster, die al 22 jaar advocaat is, niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, acht de raad alleen een waarschuwing als maatregel op zijn plaats.

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;

 

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. F.G.L. van Ardenne, A.T. Bol, M.G. van den Boogerd en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 25 augustus 2025